N°. 8057. Vrijdag 28 Januari. ft, Feuilleton vau liet „Leidsch Dagblad". door j LAT reukrrl idderl pen. ■APR IAKll tevei BIISI1B A°» 1870. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT dam.: TAl Voor Leiden per 3 maanden.. Franco per post Afzonderlijke Nommers 3.00. n 3.85. 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering vau Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNXIEN. Voor iederen regel0.15. Groolere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 27 Januari. De minister van financiën zeide in de zitting /an dO Eerste Kamer op Dinsdag IS Januari het volgende prai|! „Ik heb nog eene reden om niet te spoedig met >en geheel afgerond stelsel voor den dag te komen, [k weet wel dat mij in de Tweede Kamer, in nltlementaite termen en met de meeste beleefd- —JieidJ gezegd is, dat ik slechts een administrateur j.n geen financier ben en van de politiek niets af weetdat is zoo herhaaldelijk gezegd, dat ik Sjidal ijk tot de overtuiging zou moeten komen lat mijne tegenstanders volkomen gelijk hebben 'Jmaar mijne positie brengt dan toch mede dat ik, -binnen de bescheiden mate van mijn gebrekkig doorzicht, toch let op hetgeen in de politieke we- ~reld|jvoorvalt; ik acht dit althans tot mijnen plicht te belmoren. Nu neem ik in de politiek waar -dat de drie politieke fractiën, die op een aantal punten hemelsbreed van elkander verschillen, ~zich(iop een punt vereenigen, namelijk om den ..minister te bestrijden. Van die vreemde hetero- -gene coalitie gaan nu twee vragen uit: herziening van -het belastingstelsel en vermindering van den census. Dit is zeker, dat, wanneer er sprake is van aigemeene, krachtige vermindering van den census, en wanneer ik dan tevens hier en daar ~hoor spreken van de noodzakelijkheid om ook eene sociale quaestie te behandelen, men het mij niet kwalijk kan nemen dat ik denk aan de ge- volgen daarvan, die inzonderheid betrekking heb- ben op de regeling van het belastingstelsel, eene quaestie, waarmede de publieke opinie zich zeer weinig bezig houdt, maar die, wanneer er sprake '"'kwam van verhooging van belastingen, gepaard met verlaging van den census, eene andere rich- ting zou kunnen nemen, en zou kunnen leiden tot eene beslissing die niet met eens ieders wensch zou strooken. „dit verschijnsel nu ontmoet ik op mijnen weg, en dat mag ik, hoe gebrekkig mijn politiek door zicht ook moge wezen, niet geheel en al voorbij- zien, wanneer ik de vraag te beslissen heb: of het'noodzakelijk is, nu reeds te voorschijn te ko- men met een voorstel tot verandering van ons belastingstelsel." In de. eerste plaats moeten wij stellig ontken- nen, dat het alleen is de coalitie, door den minister bedoeld, die herziening van het belastingstelsel vraagt, Het zijn niet alleen de bestrijders van den*minister, die deze herziening wenschen niet minder zijn het juist diegenen diehemsteu- 'nen; zoowel in de Kamer als daarbuiten is dit overtuigend gebleken. De liberale partij moge de plannen van den minister bestreden hebben, het gold alleen die plannen, niet den minister zeiven. Zij meende te mogen verwachten van hem, dat hij een meer ingrijpende herziening zou -voorstellen, dan hij eerst scheen te willen. Zij verzette zich legen enkele deelen van zijn plan, doch juist uit de wijze waarop de minister zijne denkbeelden had besproken, was het blijkbaar dat de minister steun noodig had voor zulke plannen, als hij zelf nog niet durfde voorstellen. Doch wij herhalen, alle bestrijdiug gold zijne plannen, niet den minister zelveu. Het gold plannen, bij den minister zeiven nog niet eens tot rijpheid ge komen. Maar in de tweede plaats. Er wordt gestreden over de vraag of er een geavanceerd liberale partij bestaat; wij hebben ons thans met deze vraag niet bezig te houden: de minister erkent haar, althans als fractie. Welke naam men ook aan haar wil geven, dit is zeker niet te looche nen, dat er zich van liberale zijde stemmen doen hooren, die van frischheid, van jong leven getui gen, en althans met ongeduld op hervormingen aandringen. Haar programma gaat zeker verder, dan dat der liberale partij; doch voordat de ver wezenlijking daarvan nadert, wie weet welke wijzigingen het nog zal ondergaan? Maar dit staat vastgeen grooter raison d'étre kan haar ge schonken worden, dan wanneer men handelt, gelijk de minister doet. Zij verlangen wijziging van het belastingstelsel, en hoewel dit voor eenige maanden ook het gevoelen van den minister was, zoo deinst hij juist daarom nu voor het doen van een voorstel terug. In plaats dat de minister nu verdubbelde, haast maakt, doet hij juist het tegen deel, en zegt hij: omdat zij, die mij bestrijden, het willen, zal ik nog wat wachten. Is het moeilijk om nieuwe belastingplannen in de Kamer te doen aannemen, die moeilijkheid wordt zeker niet minder, wanneer die plannen eerst half medegedeeld worden, en opportie er te gen, als 't ware wordt uitgelokt. Nooit zijn de be zwaren grooter, dan wanneer de voorstellen nog in het verschiet liggen hoe dikwijls is het niet ge weest, dat waar eerst de moeilijkheden onover komelijk schenen, het voorstel, als het gedaan werd, toch werd aangenomen? Deze ministers mogen een zware taak hebben, omdat men zooveel van hen verlangt, zij heb ben daarentegen dit voordeel, dat zij opgetreden na een bewind, dat zich zoo bij uitstek impopu lair had gemaakt, daarom met zoo groote sym pathie werden begroef De meesten hebben ook bewezen die sympathie te verdienen. Doch het zou hun eigen schuld zijn, wanneer zij die sympa- tie verloren, en het zou onvergefelijk zijn, wanneer zij geen gebruik maakten van den gunstigen toestand om thans een ingrijpenden maatregel, als de herziening van het belastingstelsel vonr te stellen. Wij zijn het met de Arnh. Courant eensin vele opzichten verdient de Frou-Frou allen lof. Maar nog meer lof verdient het spel van al de genen die het gisteren hier ten tooneele voerden en in 't bijzonder van Mme. Juliette Clarence. Aller spel was voortreffelijk, zij was uitstekend. Zij stelde ons in de eerste acte het lichtzinnige, bedorven, behaagzieke meisje voor, dat ten hu welijk gevraagd, de beslissing van hare toekomst, als te ernstig voor haar, aan hare zuster overlaat, en hare hand geeft, aan De Sartorys, den jeugdi gen diplomaat, al vindt zij dezen ook wel wat al te ernstig, en al betwijfelt zij of niet soms de licht zinnige De Valréas haar een betere man zou zijn. Het is hare. zuster die haar lot beslist, hare zus ter Louise, door Mile. Touache zeer goed voor gesteld als de meer practische, de minder schitte rende, maar ook de meer nobele van de twee; zij bemint De Sartorys, zij meent dat de confessie die hij haar gaat doen, haar zelve betreft, als het Gilberte, de vroolijke, levenslustige Frou-Frou geld. In de tweede acte vinden wij Frou-Frou als getrouwde vrouw terug, sinds 4 jaren met de Sartorys vereenigd, reeds moeder, maar nog al tijd dezelfde hetzelfde bedorven kind, nog even behaagziek, wel waakt zij nachten achtereen aan het ziekbed van haar kindje, maar toch ook laat zij dagen voorbijgaan, dat zij hem niet meer dan eenige minuten ziet. De Sartorys, (de heer Dalbert vervulde die rol voortreffelijk; zijn voor komen en zijne, schoone stem waren met zijn spel in harmonie) is de soliede, diepvoelende man, die te veel van zijne vrouw houdt, om haar niet te bederven, doch tevens niet blind is voor hare gebreken. Louise, Gilberte's zuster, zal bij het echtpaar komen inwonen zij weigert eerst, doch op het verlangen van hare zuster en op zijn aandringen geeft zij toe: een hoofd van het huis gezin, ziedaar wat de Sartorys door haar hoopt te verkrijgen. Het is in de derde acte, dat Mile. Clarence in al hare grootheid optreedt. De Valréas, dien wij reeds in de tweede acte bij haar vinden, bekent haar eindelijk zijne liefde; Frou-Frou zoekt tegen een gevoel, dat zij zelve helaas! deelt, steun bij ha ren manzij verklaart hem, dat zij anders wil wor den; hij gelooft haar niet, en zegt haar vleiend, dat zij altijd zijn aardige vroolijke Frou-Frou moet blijven; het is ook te vergeefs, dat zij bij haren vader, een oude losbol, eenige hulp zoekt. De Valréas, die een afscheidsbrief van haar gekregen heeft, komt haar een laatst vaarwel zeggen; nu zoekt zij nog steun bij haar kind, het is uitge gaan met hare zuster. Zij staat alzoo alleen tegenover den man, zij blijft nog sterk en ver zoekt hem te. vertrekken, al kan zij den strijd die bij haar omgaat niet geheel verbergen. Het is eene prachtige scène 1 Doch nog schooner wordt de vrouw, als zij eerst aan haren man gevraagd heeft dat hare zuster zal vertrekken, deze hiervan niet wil hooren, en nu als een I giftige pijl het vermoeden haar treft, dat er een i band bestaat tusschen De Sartorys en Louise. 1 Met Louise alleen gelaten, spreekt zij al haar leed, al haar verontwaardiging uit: treffend gevonden is het verwijt tegen hare zuster, dat i deze voor alles in het huishouden heeft gezorgd, maar dat zij juist voor dat éene, voor het voor naamste geene oogen heeft gehad, de liefde van 1 De Valréas voor haar. Daar is zij alleen gelaten. Hare zuster heeft haar haren zoon ontDomen, haren echtgenoot vervreemd; en hoe langer hoe, harts tochtelijker geworden, helpt geen antwoord; en hoe Louise (die hier voortreffelijk speelt) haar ook verzekert, dat zij steeds met de beste bedoe lingen gehandeld heeft, en dat zij op staanden voet zal vertrekken - de vrouw, die van haar man gehoord heeft, dat zij niet meer voor hem kan zijn dan de aardige Frou-Frou verlaat het huis. Zelden zagen wij een zoodanig toonecl, zoo prachtig gespeeld! Tweemalen werd Mile. Cla rence ook teruggeroepen. In de vierde acte vinden wij de nu gevallene Frou-Frou met de Valréas ver van Parijs; de Sartorys zoekt hen op; een duel heeft plaats, en de Valréas wordt doodelijk gewond. Vóór het duel heeft nog een ontmoeting tusschen de Sartorys Frou-Frou plaats. Zij smeekt hem om voor haar zijn leven niet te wagen, eene worsteling heeft plaats, en zij valt ter neer, om in kal men wan hoop het einde van het duel af te wachten. In de laatste acte sterft Frou-Frou, verzoend met zich zelve, vol berouw, en ook na vergiffenis ontvangen te hebben van den man, dien zij zoo zwaar beleedigd heeft. Dit was naar ons inzien de minst gelukkige acte. Maar Mile Clarence was van het begin tot het einde, even voortreffelijk; en naast haar verdienen ook de Hll. Dalbert, Jouvin en Pérrier, als de dames Touache en Perly, die hunnen taak zeer goed volbrachten, allen lof. Dankbaar voor het genot betreuren wij alleen dat het slechts voor éen keer is geweest, dat wij dit gezelschap hebben zien optreden. Hedenmiddag is bij het rooien der boomen op de Gareninarkt een er van op de zich aldaar bevindende pomp terecht gekomen, ten gevolge waarvan'deze geheel vernietigd is. Dit is het tweede ongeluk van dien aard, dat binnen een kort tijdsverloop met het omhalen van boomen hier heeft plaats gehad. Dezen zomer werd op die wijze de leuning van den Groenen Brug vernield. Zijn daartegen geen maatregelen te nemen Het thans verschenen tweede gedeelte van liet rapport der commissie, belast met het onderzoek naar den toestand der kinderen in fabrieken ar beidende, uitgegeven op last van den Minister van Binnen!. Zaken, bevat de resultaten van het vergelijkend onderzoek van lengte, gewicht, vitale capaciteit en spierkracht. Alles te zamen genomen blijkt dat de fabrieksjongen, in verge lijking van zijn tijd- en stadgenooten, laag staat in al die vier gegevens; dat hij echter tusschen 7 en 13 jaren iets bij de anderen vooruitgaat in lengte, vitale capaciteit en spierkracht, maar iets achteruit in gewicht. Overigens hebben de ver schillende en omvangrijke onderzoekingen en verschillende wijzen van bewerkingen der ver zamelde stof geleid tot dezelfde conclusie, welke ook uit de militiestatistiek volgt, namelijk dat, hoezeer de klassen onderling mogen verschillen, de fabriek-arbeiders in 't algemeen, wanneer men hen vergelijkt met goed ontwikkelde klassen der maatschappij, of hen toetst aan den standaard van een normaal iniddelcijfer van ontwikkeling, EEN ONGELUKSVOGEL. EEN VERHAAL VAN 12.-4 ml Aadbj -. Bf -pot*. EUJIUA'I) HOEFER. (Vervolg.) Den practischen, scherpzienden man kon de stand van zaken in dat huis geen oogenblik ge heim blijven, en hij verzuimde ook niet onmid dellijk hulp te bieden. En dat moet hij gedaan hebben op een allerkiesste, hartelijke, onbaat zuchtige wijze, want toen Agnes mijn vrouw dit deel vau hare geschiedenis verhaalde, glansde haar oog en beefde haar stem van dankbaarheid, niet slechts ter wille der oude brave tante, maar ook van dien neef, met wien zij letterlijk dwedpte, en die, nu hij zijn moeder niet meer behoefde te ondersteunen, in het huwelijk kon treden, iets waaraan anders in de verste verte niet te den ken zou zijn geweest. Van Agnes zelve was bij dit alles aanvanke lijk geen sprake; Frisingen had haar ternauwer nood opgemerkt, en even onverschillig hield hij j zich ten haren opzichte bij zijn tweede bezoek, bij gelegenheid dat hij na jaar en dag dezelfde reis inoest doen. Daarna verliep weder een half jaar, en toen kwam plotseling de brief, die de vraag inhield, of Agnes dacht de zijne te kunnen worden. Na kort beraad werd zij het, met vol vertrouwen, gelijk zij zich uitdrukte, en met den zegen van tante. En het eenige wat haar het be sluit moeilijk maakte en haar nog altijd diep smartte, was, naar zij verzekerde, dat de oude dame standvastig weigerde, nicht naar hare nieuwe woonplaats te volgen. Een groote troost voor de laatste was het altijd, te weten, dat de toekomst der beminde vrouw door Frisingen volkomen verzekerd was, en dat tante tot haar dood, die een paar jaar later volgde, niet alleen voor gebrek gevrijwaard was, maar zelfs overvloed had. Dat was, gelijk ik zeide, de uitwendige geschie denis van deze echtverbintenis. Of zij ook nog een innerlijke, minder eenvoudige en vredige had, bleef ons, althans in het begin, een geheim. Dat Agnes Frisingen niet uit liefde gevolgd was, acht ten wij zoo goed als zeker, ofschoon dienaan gaande evengoed twijfel overbleef, als betref fende het gevoel, dat zij hem nu toedroeg. Hoe vrij en rond de schoone vrouw tegenover ons ook was, zoo werd ons toch nog niet vergund, in haar hart te lezen. Frisingen zeide wel eens, dat dat hart koud was, en noemde dit het eenige gebrek, dat haar aankleefde, en „waarvoor ik den hemel dank" gelijk hij er op zijn sarcas tische manier van spreken bijvoegde, „daar zij anders geheel engel, en rijp voor het hemelrijk zou zijn." Maar ik hechtte niet veel aan zijn oordeel, en nog minder aan zijn spot. Zoo liet hart van zijn gade niet koud was eu dat was het zeker niet 1 maar nog zonder ervaring voortsluimerde, wat wij zeer mogelijk dachten, wist hij, en ondervond hij goed genoeg, dat hij het niet had weten te wekken. Reeds heb ik gezegd, dat hij in zijn hart niet, zoo koel en on verschillig jegens zijn vrouw was, als hij door gaans wel scheen. Op zekeren avond, toen wij, zooals allengs ge woonte was geworden, samen in een prieel, in den tuin, het souper hadden gebruikt, en de da mes bij bare thee, wij onder een glas wijn zaten te keuvelen, werd ons een diepere blik in liet zieleleven dezer beide menschen gegund, en ver kreeg ik de verrassende bevestiging van mijn vermoeden ten opzichte hunner wederzijdsche ver houding. Reeds hadden wij vernomen, dat liet rouwgewaad, dat zij droeg, den bewusten neef gold, en dat het bericht van zijn dood hare ziekte zooal niet had veroorzaakt, dan toch verergerd, en hare herstelling zoozeer vertraagd had, dat zij er de gevolgen van nog niet geheel te boven was. Gelijk de lezer reeds vernam, hoorde Fri singen liefst niet over deze ziekte spreken, en reeds een- en andermaal had hij zich over de oorzaak en over hem, wiens dood er zooveel toe had bijgedragen, een barsch, bijkans spotachtig woord laten ontvallen. Zoo ging het ook op dien avond. Zonder dat ik eigenlijk wist, hoe het gesprek die wending had bekomen, en in hoever, of op welke wijze op den afgestorven bloedverwant gezinspeeld was, zeide Frisingen plotseling, op dien eigenaardigen toon, die ons in het onzekere liet, of de zich uitende wrevel werkelijk bestond en een diepe bron had, dan louter in liet ondoordacht daarheen geworpen woord lag: „Ja ja, dezen besten neef Wenzel mag men wel drie heilige kruisen nazenden, dat hij rustig in den hemel blijft en ons met vrede laat. Als het maar helpen wil." „Bezondig je niet Calixt," zeide Agnes, met duisteren, bijna toornigen blik naar hem opziende: „Je weet, hoe smartelijk mij zulke opmerkingen zijn, en je hebt er voorzeker geen recht toe. Ik heb Wenzel zoo onuitsprekelijk liefgehad „Dat is het juist!" viel hij haar op denzelfden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1