1
of schaarschte er van, op de verschillende maat
schappelijke toestanden uitoefent.
Zoomin als vroeger, ligt het ook thans in ons
bestek van deze belangrijke rede bijzonderheden
mede te deelen; genoeg zij het. te vermelden dat
de keuze en behandeling van des sprekers onder
werp, niet alleen voor de gewone bezoekers der
volksvoorlezingen, maar ook voor anderen onder
de aanwezigen, zóo boeiend bleek te zijn, dat
hij van het begin tot het einde met onverdeelde
aandacht werd gevolgd en ten slotte met luide
toejuichingen werd begroet.
De heeren Burgersdijk en Blanken, als oud-
leden der voormalige Rederijkerskamer Vondel,
te gunstig bekend, dan dat niet hun optreden
reeds met luide teekenen van ingenomenheid zou
worden begroet, hadden voor dezen avond op
zich genomen een paar declamatorische bijdragen
te leveren. Beiden kweten zich dan ook van hunne
taak uitmuntend, en de voordracht, zoo van een
drietal zangen uit Tollens' Nova-Zembla als van het
dichtstuk een pijpgast van Hofdijk, vielen zeer in den
smaak van het in grooten getale opgekomen gehoor.
Eindelijk gaf de heer Burgersdijk nog een stukje
van komischen aard ten beste, de bekende:
Ithaka van Jan Trochee van Van Zeggelen, en wist
door zijne recht geestige voordracht de lachspie
ren zijner hoorders niet weinig in beweging te
brengen.
In eene op heden gehouden vergadering van
het Leidsche. Studenten-korps is besloten om de
viering van het 295jarig bestaan der Leidsche
hoogeschool te doen plaats hebben op Dinsdag
den 7den Juni a. s., bij welke gelegenheid een
gecostumeerde optocht zal gehouden worden,
voorstellende: „Het bezoek van flobert Lord Dudley
graa/' van Leicester aan de Leidsche hoogeschool,
in het jaar 15S6."
Men verzoekt ons het publiek nog eenmaal te
herinneren, dat de voorstelling van Frou-Frou op
Woensdag-avond te 7 uren een aanvang neemt,
niettegenstaande op de biljetten vermeld is dat
deze te S uren begint.
Prof. Heynsius verzoekt ons mede te deelen, dat
de bijeenkomst voor HH. geneeskundigen op het
Physiologisch Laboratorium deze week niet plaats
hebben kan, wegens ongesteldheid van een daarbij
oumisbaren persoon.
Bij Koninklijk besluit van den 22steu dezer,
n°. 11, zijn de voorzitters en burgerlijke leden
en hunne plaatsvervangers in de ouderscheiden
militieraden voor de lichting der nationale militie
van 1870 benoemd; voor het 3de militiedistrict
van de provincie Zuid-Hollandtot voorzitter Mr.
H. C. J. Hoog, en tot zijn plaatsvervanger Mr.
C. W. Hubrecht, beiden leden der Provinciale
Staten; tot lid B. W. Wttewaal, en tot zijn
■plaatsvervanger Mr. R. T. Bijleveld, beiden leden
van den gemeenteraad alhier.
Naar men verneemt, heeft ook de Kamer van
Koophandel te Amsterdam zich tot den Minister
van Buitenlandsche Zaken gewend, ten einde aan
te dringen op regeling onzer vertegenwoordiging
in China.
De Courrier de la Meuse meldt, dat de heer P.
Regout, te Maastricht, het loffelijk besluit geno
men beeft om voortaan geene kinderen op zijne
fabrieken toe te laten, dan nadat zij hunne eerste
H. Communie gedaan hebben, alzoo niet vóór
den leeftijd van elf a twaalf jaar.
Dblv. Z.-Ii. en 's-Gr.)
Het Handsbl. verneemt dat het Rijk voornemens
is de reederij van de stoomboot Adm. Verliuell die
de Argus aangevaren heeft in rechten tot schade
vergoeding aan te spreken; althans is het etat-
major van de Argus naar Briellc vertrokken, ten
einde bij de bevoegde autoriteit protest over de
zaak te doen opmaken.
Men leest in den Ned. Industrieel van 20 Januari
„Tot onze niet geringe bevreemding vernemen
wij, dat aan de leden der jury van de in 1869
te Amsterdam gehouden Internationale Tentoon
stelling ten nutte van den Handwerksman, geen
reis- en verblijfkosten worden vergoed. Met be
vreemding, dewijl wij ons meenen te herinneren
dat het van staatswege toegestaan subsidie van
ƒ5000 bepaaldelijk ter goedmaking dier kosten
werd aangevraagd en ingewilligd."
De Arnh. Ct. herinnert hierbij, dat aan de beide
jury's der in 1868 te Arnhem gehouden tentoonstel
ling van Ned. Nijverheid en Kunst, die noch van
wege den staat, noch vanwege de provincie, noch
vanwege de gemeente onderstand ontving, en van
het waarborgfonds geen enkelen cent heeft opge
vraagd, weinige weken na de sluiting der ten
toonstelling de beide opgaven van reis- en ver
blijfkosten ad 1450 en ƒ97, totaal de aanzienlijke
som van 1547 bedragende, door de commissie
uitbetaald zijn.
De minister van binnenlandsche zaken brengt
ter kennis van de belanghebbenden: dat in de
eerste helft van de maand Maart 1870 voor de
benoeming van éen of meer surnumerairs bij den
Waterstaat een vergelijkend onderzoek zal plaats
hebben; dat tot dit onderzoek worden toegelaten
Nederlanders die een voldoend examen als civiel
ingenieur hebben afgelegd aan de voormalige
Koninklijke Academie of aan de Polytechnische
School te Delft-, voor zooveel zij, op den 1,,6D April
1870, den ouderdom van 27 jaren niet hebben
bereikt; en dat zij die aan het vergelijkend on
derzoek wenschen deel te nemen, zich voor 15
Februari e. k. aan het Departement van Binnen
landsche Zaken moeten aanmelden met een op
zegel geschreven adres.
Met ingang van den l't6n Februari aanstaande,
is op pensioen gesteld de luitenant ter zee der
2de klasse J. L. Inckel, wegens ongeschiktheid
voor den militairen dienst, ter zake van in en
door den dienst ontstane lichaamsgebreken, onder
toekenning van een jaarlijksch pensioen van ƒ700;
en zijn bevorderd tot luitenant ter zee van de
2de klasse de adelborsten der 1ste klasse Jhr.
J. C. F. Westpalm van Hoorn en B. De Groot.
Z. M. heeft met ingang van 1 Februari 1870
tot schoolopziener in het vierde schooldistrict
der provincie Groningen benoemd den heer Jhr.
Mr. W. C. A. Alberda van Ekenstein, te Gro
ningen.
Z. M. heeft, benoemd tot procureur bij de ar-
rondissements-rechtbank te Gorcum Mr. A. H.
Van Tienhoven, advocaat aldaar.
Z. M. heeft aan den heer J. Gomarus, op zijn
daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend
uit zijne betrekking van notaris te Gieten, en in
zijne plaats benoemd J. W. L. Vroom, candidaat-
notaris te Zwolle, eeu en ander in te gaan met
1 Februari 1870.
's-Gravknhage, 21 Januari. Voor de arrondis-
sements-rechtbank, correctioneele kamer, stond
heden terecht de persoon van Hendrik Willem
Walther, beklaagd van „op den 17de» Novem
ber 1869, ter gelegenheid der onthulling van
het nationale monument in het Willemspark
te 's Gravenhage, als schutter in dienst zijnde,
den lsten luitenant bij de 5de kompagnie van
het 1ste bataljon Jhr. Mr. A. Van der Goes, toen
deze het geweer van een anderen schutter vast
greep, ten einde ongelukken te voorkomen, dien
officier, welke destijds zich bevond aan het hoofd
van een peleton der dienstdoende schutterij te
's-Gravenhage, in dreigende houding met de punt
van de sabel op de borst gericht-, te hebben toe
gevoegd de woorden Verdomme, laat los
Nadat zes getuigen waren gehoord, vatte de
substituut-officier van Justitie Jhr. Mr. B. C. De
Jonge, het woord op. Hij begon met zijn leed
wezen te betuigen, dat het schoone feest helaas
was ontsierd geworden door het gedrag van
sommige leden der schutterij, een lichaam, dat
juist door zijnen aard bij wet geroepen is de
orde en rust te bewaren, en welke personen
desniettemin dien dag op zoo bedroevende wijs
zich door onbehoorlijke wijze gedragen hebben.
Komende op het gebeurde speciaal met dezen
beklaagde, herinnerde hij, dat de schuttersraad
ten zijnen aanzien had geoordeeld, dat door hem
niet bloot was gepleegd overtreding van de
schutterlijke discipline, en hem diensvolgens heeft
verwezen naar den burgerlijken rechter, als zoude
door den beklaagde overtreden zijn artikel 209,
in verband met art. 212 van het wetboek van
strafrecht, en alzoo gepleegd zijn strafbare re
bellie. Hij geloofde, dat de schuttersraad zeer
juist beslistte; en hij staafde dit zijn gevoelen
nader door te wijzen op de bepalingen der wet
van 1827 op de schutterij, inzonderheid op art.
60, 2de alinea dier wet.
Hij requireerde ten slotte tot schuldigverklaring
aan het ten laste gelegde feit en veroordeeling te
dier zake tot eene gevangenisstraf van zes dagen
en in de kosten.
De heer Mr. G. Belinfante als verdediger van
den beklaagde optredende, wees al dadelijk alle
denkbeeld af, als zou ook hij niet betreuren, dat
de schoone dag van den 17d911 November was
ontsierd door het gedrag van een deel der schut
terij. Ook hij, verdediger, moest diep betreuren
de feiten van verzet en insubordinatie door som
mige leden dier schutterij gepleegd, ook door hen
die niet terechtstonden. Maar toch meende hij,
dat die overwegingen niet moesten terughouden
om, met het oog op dezen beklaagde, billijk en
.rechtvaardig te zijn. Wanneer al de klager
meende, dat deze zaak vooral daarom streng
moest worden vervolgd, ten einde het zoo noo-
dige prestige van de officieren bij de minderen
op te houden, dat bij de schutterij al zoo vermin
derd is, meende de verdediger echter, dat het
ophouden van dat prestige, niet de taak is van
den vechter, maar deze alleen heeft te onderzoe
ken wat gebleken is en daaraan de wet te toet
sen. Na eene korte ontwikkeling van dat punt
deed de pleiter vervolgeus uitkomen, dat. 1°. z. i.
het feit niet naar eisch van rechten is bewezen.
In de tweede plaats komende tot de qualificatie,
beriep hij zich op de onduidelijkheid der bepa
ling van de 2de zinsnede van art. 60 der schut-
terijwet. In de derde plaats besprekende de ge
bezigde woorden, meende hij, dat, zoo ze al niet
beleefd, ja zelfs hoogst onvoegzaam waren, zij
echter niet droegen het beleedigend karakter, bij
de wet gevorderd. Zij wareu zeer kort en apo-
doctisch, maar bevatten geene eigenlijke bedrei
ging. De spreker beriep zich eindelijk op de
algemeene opgewektheid en geestdrift, waarvan
de dag van 17 November aan ingezetenen en vreem
delingen in de hofstad het schouwspel had gege
ven, om te kunnen billijken den meer dan gewonen
toestand, waarin menigeen verkeerde. En dan
deed hij vooral gelden, dat de beklaagde, dien
ochtend reeds vroeg in de weer om ten gerieve
zijner buren, die er op hadden aangedrongen
hunne woningen te decoreeren (in die standen
decoreert men zelf), ongevraagd telkens een borrel
tot belooning had gekregen en daardoor wellicht
gedaan heeft handelingen, waarvan hij zich in
de roes der brooddronkenheid geen rekenschap
meer kon geven. De pleiter staafde overigens
's mans te voren getoond goed gedrag en onbe
sproken levenswandel door overgelegde certifi
caten. Hij vertrouwde dat eene veroordeeling van
dezen gunstig bekenden beklaagde, niet de vage
vlek zou zijn, welke op de November-feestvier
blijft kleven.
De uitspraak werd daarop bepaald op hei
over acht dagen.
Haarlem, 24 Januari. Omtrent hetgeen in
laatsten tijd gedaan is om de gemeente-bibliofi
van meer algemeen nut te doen zijn, vercj
men het volgende. Krachtens raadsbesluit vi in zij
April 1863, N°. 11, was de aankoop van boe tijk -
beperkt tot die betreffende de vaderlandsche zich
schiedenis, zaken de stad Haarlem en zake land-
uitvinding en beoefening der boekdrukkunsi dorp
treffende. Hoogst belangrijk en kostbaar wj de gt
verzameling van incunabelen en werken L zich 1
fende de boekdrukkunst. Het dagelijksch bes vade
wenschle echter de bibliotheek langzameri kwaï
meer ten gerieve van een grooter getal ingezet, dat
in te richten, en werd dus, bij raadsbesluit briefj
4 Maart 1868, vrijgelaten in de keuze van leest
koop van boekwerken in overleg met den tij
theearis. Sedert dien tijd heeft men getracht
de beperkte middelen de bibliotheek vooti
meer uitgebreid publiek geschikt te maken-
vroeger het geval was. De meer practische rici
is dan nu ook reeds merkbaar uit de sederf
aangekochte werken, waaronder voor kon glech
Zeilschrifl filr vergleichende Sprachforschung"; Gr
„Wórterbuch"; Macaulay, History of England", S
Mill, Principles of political Economy"; „Aard:
kundig woordenboek van Nederlandsch loj
Motley, „Opkomst der Nederlandsche Republ
César Daly, ,,l'Architecture privée du 19„ Siècle",
Niiuwediep, 22 Januari. Gisterenavond
alhier een miniatuur-concert gegeven met
matuur-solisten van 10 en 12 jaar en een t
rium van miniatuur-heeren van denzelfden
tijd. Hoe komt men op die idéé? vraagt de
Ct. Wij zullen het u zeggen. Die jongelit
die daar als groote menschen zeer deftig j
concert met hunne kleine tegenwoordigheid!
eerden, zij en de concert-gevers waren t
scholieren van de school voor middelbaar ot
wijs, die juist niet altijd even goed als
avond hun decorum weten te bewareninlti
deel, die voor en na schooltijd nog wel
lust gevoelen om „kattekwaad" uit te vtj
Bij eene dergelijke gelegenheid hadden zii
wel juist geen straatlantaarn tot het doi
hunne steenworpen gekozen, maar zeer
lukkig en toevallig werden door hen successii
lijk al de ruiten van een dergelijke lants-
verbrijzeld. Een agent van politie, menschenl
zich met alles bemoeien, grijpt er een bi'
kraag of dit nu wel juist de belhamel
is wel eenigzins twijfelachtig; hij wordt'
den Commissaris van politie gebracht en
kent; doch er zijn er meer aan debet; na
noemen doet hij echter niet; welnu, dan i'sj V
solidair aansprakelijk tot vergoeding der ko;
die op ƒ6 bepaald worden, of bij niet-beli
bedreigd met eenige dagen gevangenisstraf
en moe zijn niet te bewegen of te verbii
om de 6 te voldoen. De delinquent is au fa
son latin. Holland is in last. De deur der gij-
genis staat reeds open. Een treurig verschil
„Wat treur je nog?" zegt een jongere br.
„Ik weet raad; weet je wat we doen moesten
„Welnu?" „Je hebt immers je viool n<
ik blaas een beetje op de fluit kom laai
een concert geven voor de jongens, dan ku:
zij de zes gulden betalen 1"
Zoo gezegd zoo gedaan. Er werd een il
kenlijst opgemaakt, die door al de schoolmap
met hunne handteekeningen werd vereen!
entrée ad libitum gesteld van 10 tot 25 cc'
Al spoedig was de vereischte som bijeen;tel
hun de zaal kosteloos werd afgestaan.
Het kleine publiek gedroeg zich perfect t"
guiten waren gered
Groningen, 22 Jan. Aan het admissie-esa
heden alhier afgenomen, hebben drie jongelb
ir o:
i op 1
^ntej
el 9
z«|
O,
woi
en I
ver;
erki
De
stoo
har
li
ven
Jag
VRE
kol
kei
de
die
zor;
eig'
bar
zorgde en handelde; ten andere, was zij veel te
beschroomd en te omzichtig, zoodat zij in ieder
opzicht een helper van noode had, die hare rech
ten handhaafde en verdedigde. Hierin was
veel waars; mevrouw van Frisingen was gelijk
hij haar voorstelde, vooral thans, nu haar zwakke
gezondheid haar nog hulpbehoevender maakte.
Maar de eigenlijke en voorname reden waarom
hij haar vergezelde, was daarmede niet genoemd;
de ware reden, die hem zelf mogelijk niet eens
recht duidelijk was, en waaraan wij toen vol
strekt niet dachten en niet geloofd zouden heb
ben, was, dat hij zijn vrouw liefhad, zoo vurig
en hartelijk als hij liefhebben kon; en hoe slecht
hij haar lijden ook begreep, hoe wrevelig hij er
ook onder werd, hoe hem dat reizen ook ver
veelde, en de verwijdering uit zijn werkkring
hem ook ontstemde telkens deden zich allerlei
bewijzen voor, die wij evenwel eerst later ver
mochten te begrijpen, dat hij het te huis, ver van
zijne vrouw, uit bezorgdheid over haar, niet lang
zou hebben uitgehouden.
Maar wat hiervan ook mocht zijn, deze beide
menschen bij elkander ziende, uiterlijk en inner
lijk zoo verscheiden als twee menschen met mo
gelijkheid kunnen zijn, kon het niet anders, of
in stilte en met een treurig hoofdschudden
moest men zich de vraag doen, wat ter wereld
dien man en die vrouw tot een paar samen ge
bracht en vereenigd kon hebben. Voor zoover
wij deze twee menschen leerden kennen en
beiden waren betrekkelijk open karakters!
waren zij eigenlijk niet, zooals wij boven zeiden,
verschillende, maar veeleer lijnrecht elkaar tegen
over gestelde naturen. Wat. ik van hem zeide,
behoef ik niet te herhalen de lezers zullen dezen
mensch in zijn, misschien achtenswaardige, maar
niets minder dan beminnelijke eigenaardigheid
noch te gunstig, noch te hard beoordeelen. En
wat baar aangaat Agues heette zij, en zal ik
haar voortaan ook noemen heb ik aan het
van haar reeds gezegde, niets toe te voegen, dan
dat we haar hoe langer zoo beter leerden ken
nen als een der liefelijkste, rijkste en beste van
Gods schepselen. Aan en in haar, ik moet het
nog eens herhalen, was alles in harmonie; de
bekoorlijkheid en lieftalligheid van haar gelaat,
waren slechts het flauwe schaduwbeeld van de
schoonheid en goedheid van haar innerlijk wezen.
De belangstelling in het verhevene en schoone,
en de kennis en het begrip daarvan, die men te
vergeefs in hem zocht, waren, om zoo te zeggen,
de grondtrek van haar karakter. Alles in haar
was rein en zacht, warm en innig, ja, bijkans
een weinig tot dweeperij overhellend, en de zwaar
moedigheid, die haar gelaat doorgaans omsluierde
en ons haar dikwijls deed beschouwen als een
wezen, dat in deze wereld niet te huis was, en
slechts geschikt was om overgeplaatst te worden
in haar eigen schoon en licht vaderland, deze
zwaarmoedigheid, zeg ik, belette niet, dat zij in
oogenblikken van opgewektheid en vervoering
een rijkdom van geest ten toon spreidde, die aan
haar woorden en gebaren een wegslepende schoon
heid bijzette en een ieder met bewondering en
eerbied naar haar deed opzien. Maar die oogen
blikken waren uiterst zeldzaam. Zij was toch
van geen mededeelzame, zich uitstortende, maar
meer van een schuchtere of schuchter ge
maakte? natuur.
De uitwendige geschiedenis hunner vereeniging
was hoogst eenvoudig en prozaïsch, en strekte
den heer Von Frisingen grootelijks tot eer. Agnes
was een afstammeling van een overoud en voor
naam, maar in den loop der tijden zeer verarmd
grafelijk geslacht, uit het naburige land, en ver
loor reeds in haar vroege jeugd haar ouders. Een
oude tante, die evenzeer in de behoeftigste om.
standigheden verkeerde, nam haar tot zich, en
als de schoone vrouw van dien tijd sprak, en
van de ontberingen, ja, van het volslagen gebrek,
dat zij en haar tante niet zelden te verduren
hadden gehad, en toch die jaren van zorg en
kommer voor de beste van haar leven scheen te
houden, dan kromp ons het hart van we:
saam, om een oogenblik later als op te spn:
van verrukking over de liefde en trouw,
den frisschen, vromen en vroolijken moed,
mede die twee vrouwen de ellende verdn'
en elkaar schraagden, en over de ondervvif
en tevredenheid, waarmede zij in al heL'K
nog iets goeds vonden, en zich daarover veis
den. De eenige wezenlijke lichtpunten in dit'
vig leven, maar die over het geheele zij
beide vrouwen een liefelijk schijnsel wit'
waren de bezoeken van een zoon der tank'
officier in Oostenrijkschen dienst, was, een uil'
tende carrière gemaakt had, en zijn moedert'
ondersteunde, voor zooveel hem zijn karig
men maar toeliet.
Op het donkerste oogenblik, toen de e
steuning van den officier was uitgeblevef
beide arme vrouwen, om niet van hou»
sterven, ook het laatste, dat nog eenige ws
had, verkocht hadden, trad op zekeren dag
Frisingen, die voor zijn zaken dien kant ui'l
gereisd, en, waarschijnlijk uit verveling, 0f|
inval was gekomen, de tante, die nog een
nicht van hem was en die hij in lang nietp|
had, een bezoek te brengen, hare woning bu
Wordt vervolM
P D