Donderdag
23 December.
N«. 302S.
A®. 1869.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
K O RN E LIS PLANK.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
I
PRIJS DER ADVERTENTIKN.
Voor iederen regelJ 0.15.
Grootere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Zij, die zich met 1 Januari 1870 op ons blad
abonneeren, tegen den prijs van 3, in de 3
I maanden voor binnen, en 3.85 franco per post,
I buiten de stad, ontvangen van heden af gratis de
i nog deze maand verschijnende nummers.
Lelden, 22 December.
STAATSBEGROOTING 1370.
VII Hoofdstuk A.
1870. 1869.
Afd. 1. Interest, lijf
renten, tontines./ 27,S57,645.49. 27,577,137.49.
2.Amortisatie en
afloss. van rente-
gev. nat. schuld. 428,000.496,500.
28,285,645.49. ƒ28,073,637.49.
dus meer voor 1870. ƒ280,508.
Aan den uitgewerkten en toelichtenden staat,
behoorende bij de raming der kosten van dit
hoofdstuk, ontleenen wij het volgende overzicht van
den tegenwoordigen toestand onzer staatschuld.
Aard der schulden. Nominaal kap. Te bet. inter.
Nat. schuld 2% pCt. 653,097,502.—16,327,437.55.
3 98,687,711.95. 2,960,631.36.
Amortisatie syndi
caat 3 14 pCt. 13,540,000,468,825.
Nat. schuld 4 pCt. .„191,792.200.—.,, 7,671,688.—.
302,500.—.
216.80.
19,000.—.
500.—.
5,800.—.
346.78.
85,700.—.
15,000.—.
Schatkistbilletten
Interesten van borgtochten 4 pCt.
Gewone lijfrenten.
Lijfrenten en lasten der domeinen.
Nijmeegsche tODtinaire lijfrenten
Renten-geldleening voor wegen
Renten klevende op's lands domein.
Renten van consignatiën
27,857,645.49.
l)e op ons budget drukkende rentelast is sinds
i 1850, het jaar dat met buitengewone amor
tisatie een aanvang is gemaakt, verminderd met
8,457,485.94s, vertegenwoordigende een kapitaal
nominaal van 274,024,525.36. Deze vermindering
heeft plaats gevonden door inkoop tot amortisatie:
uit daartoe bij begrootingswetten
aangewezen geldenƒ239,891,227.36.
idem uit de renten der kapitalen
tot verzekering der verzilvering
van de muntbiljetten 9,042,000.
jj uitloting en aflossing17,743,500.
andere oorzaken 7,347,798.—.
274,024,525.36.
.Sedert 1867 is de buitengewone amortisatie ge
staakt en bepaalt men zich tot de aflossing bij
uitloting van 300 3% pCt. schuldbekentenissen
ten laste van het voormalig amortisatie syndi
caat en de amortisatie van het bij de wet van
1841 vastgestelde bedrag.
Het artikel dier wet dat deze verplichting
voorschrijft luidt aldus: met den jare 1850 en
vervolgens zal jaarlijks eene som, ten minste
Deze oorzaken zijn voornamelyk: de afacbrijving van de reke
ning: algemeene kas van het loodswezen, pensioenfonds der lood
sen, wees* en momboirkamers enz.
gelijkstaande aan het bedrag der besparing, die
het gevolg dezer wet zal zijn, gebracht worden
op de begrootiug van staatsuitgaven, welke som
zal worden besteed tot amortisatie van openbare
schuld.
Hoe groot is nu dit bedrag?
De bekende wet van 14 Wei 1814 (Stbl. n°. 58)
tot herstel der nationale schuld en tot vinding
der fondsen beuoodigd tot stijving der 's lands
kas, had ten doel gelijk deze titel aanduidt, den
staat geld te bezorgen (buiten bezwaar der her
levende industrie en zonder benadeeling der voor
den handel onmisbare kapitalenmaar voorna
melijk de onder Fransche overheersching, door de
tierceering in 1811, zoo benadeelde schuldeischers
van den staat zoo veel mogelijk schadeloos te
stellen. Zij converteerde dus de geheele bestaande
ingeschreven werkelijke schuld (het grootboek
was in 1809 door Koning Lodewijk gecreëerd)
in een 2^ pCts. fonds met dien verstande dat
men verkreeg:
ƒ2000 kapitaal 2^ pCt. integrale werkelijke schuld
en ƒ4000 kapitaal 2)4 pCt. integrale uitgestelde
schuld, tegen betaling in numerair van 100 en
afschrijving van zooveel kapitaal der doorloopende
schuld als eene effectieve rente van ƒ45 opbrachten.
Zij bepaalde verder dat jaarlijks 4 millioen
werkelijke schuld zou worden geamortiseerd en
een even groot bedrag uitgestelde (bij loting) in
werkelijke zou overgaan.
De voordeelen dezer conversie voor de schuld
eischers waren aanzienlijk daar zij meer effec
tieve rente en zelfs gemiddeld veel meer kapi
taal terug kregen, dan zij hadden afgeschreven,
maar voor den staat werd vooral, toen het bij
dezelfde wet ingestelde amortisatiefonds niet goed
meer werkte, de jaarlijksche overgang van 4
millioen uitgestelde in werkelijke schuld zoo be
zwarend, dat in 1841 onze staat onderden schul
denlast dreigde te bezwijken.
De minister Rochussen nam toen zijne toevlucht
tot het wel praktische redmiddel, dat echter
altijd zal blijven van verdachte moraliteit, om van
het gezonken crediet van den staat gebruik te
maken tot het doen van eene voordeelige con
versie. De houders van uitgestelde schuld waren
sinds geruimen tijd gaan wanhopenaan den voort-
durenden overgang dier schuld in werkelijke; de
beursprijs der uitgestelde schuld was dus zeer
laag gewordenin plaats nu van allen twijfel
dienaangaande weg te nemen, profiteerde men
van dezen toestand en bepaalde (wet van den
27 Dec. 1841 Stbl. n". 35), dat de geheele massa
uitgestelde schuld op eens zou overgaan in werke
lijke schuld, in evenredigheid tot de berekende inner
lijke waarde nl. ieder houder van 1000 uitge
stelde schuld (zonder bijvoeging van kansbiljet)
kreeg ƒ18 werkelijke schuld.
De werkelijke schuld vermeerderde hierdoor
met 70,945,500 nominaal kapitaal, maar van de
uitgestelde was men voor goed verlost. In plaats
van dus jaarlijks 4,000,000 te moeten amor-
tiseeren, betalen wij slechts de rente dier 70 mil
lioen: de besparing hierdoor verkregen uioet vol
gens art. 8 der gemelde wet jaarlijksch geamor
tiseerd worden.
Tot den aankoop dezer 4 millioen, verminderd
met het bedrag dat in 1841 de staat aan uitge
stelde schuld bezat zou noodig zijn (tegen den
koers van 56 pCt.) 1,894,480.
de rente a 2)4 van de ƒ70,945,500. 1,773,637.50.
de besparing bedraagt dus. 120,842.50.
Het is met groote ingenomenheid dat wij de
aandacht onzer lezers vestigen op achterstaande
oproeping, onderteekeud door 25 geachte ingeze
tenen. Up Dinsdag a. s. worden alle vrienden
van het openbaar en het bijzonder onderwijs
uitgeuoodigd tot het bijwonen eener bijeenkomst,
om eene vereeniging te vormen tot bevordering
van geregeld schoolbezoek.
Wij weten het, dat naast deze oproeping eene
opwekking van onze zijde wel overbodig zal ge
acht worden. Mannen van de meest uiteenloo-
pende richting, mannen van de praktijken man
nen van de theorie, werkbazen en professoren,
fabriekanten en geestelijken hebben zich veree-
nigd, en roepen allen op, die belang slellen in
hel onderwijs, en willen eene vereeniging vormen
tot bevordering van geregeld schoolbezoek be
hoeven wij nog te verklaren, hoezeer wij hunne
pogingeu toejuichen, en dat wij van harte hopen,
dat de belangstelling algemeen zal zijn?
Zal de vereeniging met vrucht werkzaam zijn,
dan is het noodig, dat de deelneming zoo alge
meen mogelijk zij. Wij hebben reeds 't een en
ander van de plannen gehoord, en met bijzonder
genoegen daarin het streven gezien, om vooral
praktisch te werk te gaan. Welnu, moge ook
dit de geest zijn, die alle vrienden van het on
derwijs hierbij bezielt. Wij moeten niet op een
maal het volmaakte najagen, en niet dadelijk
aties verlangen maar laat ons die middelen
aanwenden die ons nu reeds ten dienste staan,
en daaraan een deel van onzen tijd en onzen in
vloed wijden. Dan zal de vereeniging met kracht
werkzaam zijn.
De „Nationale Zangvereeniging" vierde hier
gisterenavond haar jaarfeest met het houden eener
openbare uitvoering in de Stads-Gehoorzaal, daar
toe welwillend door den Gemeenteraad afgestaan.
Ouder het vrij talrijk publiek merkte men ook
den heer wethouder De Fremery op, die een
gedeelte der uitvoering bijwoonde en door zijne
tegenwoordigheid blijk gaf van ingenomenheid
met de Vereeniging.
Het programma bevatte 12 schoone nummers,
waarvan er meer dan een niet onverdienstelijk
werd gezongen eu blijk gaf van de onvermoeide
inspanning der leden in het algemeen en van
den takt en de bekwaamheid van den ijverigen
directeur in het bijzonder.
Kieschheid verbiedt ons het leveren eener cri-
tiek of het noemen van nameneen welgemeen-
den raad willen wij echter der Vereeniging niet
onthouden, namelijk: zij kenne hare krachten
en trachte niet, die te overschrijden. Daar zal zij
zich zeker wel bij bevinden en is haar, zoo wij
hopen, onder de leiding van een man als De Goey
een schoone toekomst weggelegd.
Door den minister van binnenlandsche zaken
zijn in overleg met den directeur generaal dei-
maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen
maatregelen getroffen, om de passage op de spoor
wegbrug te Kuilenburg tijdelijk voor voetgangers
toe te laten.
De groote breedte van die brug, waarvan de
bovenbouw voor twee sporen is gemaakt, maar
waarvan aanvankelijk slechts éen spoor is ge
legd, geeft daartoe de gelegenheid tot tijd en
wijle het tweede spoor op de brug zal moeten
worden gelegd. (Fad.)
De volgende curiositeit wordt door Het Vaderland
gemeld: Bijna was het wetsontwerp houdende
toestemming tot het huwelijk van prinses Marie
met den Prins Von Wied niel met algemeene stem
men aangenomen geweest, daar de heer Nier-
strasz, gewoon legen alle wetsontwerpen van deze
regeering zijn stem uit te brengen, als onwille
keurig tegen stemde, doch door de courtoisie van
den voorzitter in de gelegenheid werd gesteld
zijn vergissing te herstellen.
Bij het departement van marine is een schrij
ven untvangen van den kapitein-luitenant ter
zee B. D. Van Trojen, kommandeerende Zr. Ms.
schroefstoomschip Vice-Admiraai Koopman, gestation-
neerd ter Kuste van Guinea, meldende dat een
detachement van ongeveer 200 man, samenge
steld uit de landiugsdivisie der zeemacht en het
garnizoen van St.-George d'Elmina, ouder bevel
van den luitenant ter zee 1ste klasse P. Ten
Bosch, op den lOden November jl. naar Com-
mendah langs het strand is opgerukt, terwijl
Zr. Ms. schroefstoomschip Vice-Admiraal Koopman,
waarop de gouverneur der kolonie zich had in
gescheept, nagenoeg gelijktijdig, namelijk in den
morgen van den llden November jl., met het
detachement te Commendah aankwam.
Bij het naderen van het detachement nam de
bevolking van Commendah de vlucht, en werd
hierin gevolgd door de visschers, die in zee wa
ren, doch die bij het zien oprukken onzer troe
pen naar het strand ijlden en een honderdtal
kano's met al het vischtuig achterlieten.
De luitenant ter zee Ten Bosch maakte zich
eerst van de landingsplaats, daarna van Com
mendah meester, waar de Nederlandsche vlag
werd geplant.
De gevluchte Commendeezen hadden zich in
middels weder vereenigd, en deden gedurende
dien dag uit een naburig bosch uitvallen, die
spoedig verminderden, en na twee dagen geheel
ophielden. Aan onze zijde werden eenigen ge
kwetst 4 matrozen, 1 marinier, 1 Afrikaanse!:
korporaal en 1 Afrikaansch soldaat, die echter
allen bij het sluiten van het bericht in beter
schap toenamen.
Door 4 kwartieren van Elmina werd adsistentie
van 250 gewapende manschappen aangeboden. Deze
NOVELLK
„OOK
■f TILLEMA.
Vervolg.)
Bij al de kritiek, over de Evangelieverhalen
1 uitgeoefend, blijven er een tal van troostrijke
woorden over, die van kracht zullen blijven zoo
lang de menschheid bestaan zal. En Plank dacht
aan de gelijkenis van den verloren zood, en hij
knielde neer en toen hij bad, niet enkel om ver-
giffenis voor zich zeiven, maar ook voor hen, die
hem bedrogen hadden toeD, zou Jezus gezegd
13 hebben, „was er blijdschap in den hemel."
De kracht van een hartelijk gebed, laat zich
beter gevoelen, dan beschrijven. PlaDk gevoelde
zich door de gemeenschap des Eeuwigen gesterkt.
„Wanneer hij der dood zou gebracht worden,"
nam hij zich nu voor, ja, dan zou hij nog wij
zen op de gebreken der maatschappij, doch zon
der bitterheid. Hij zou aan alle jongelingen tot
een waarschuwend voorbeeld verstrekken. Zijn
lot en rampzalig uiteinde zal menigeen aanspo
ren kunnen tot volharding in het goede, en tot
waken en bidden.
Langzamerhand ontwaakte in hem de hoop,
dat de slag, welken hij den ouden man had toe
gebracht, niet zulke ernstige gevolgen zou gehad
hebben.
Helder bescheen de zon het aardrijk, de natuur
ontwaakte als tot een nieuw leven, en nog altoos
zat Plank in gepeins verzonken op eenige hei
deplaggen. Een wagen kwam uit de richting van
het dorp Vlangzaam den weg afrijden.
„Zou de veldwachter zich er in bevinden om
hem te arresteerenZoo veel te beter; de schande
zal mij dan bespaard worden, in 't openbaar ge
vangen genomen te worden" dacht hij.
Langzaam en met ongelijke schreden schreed
hij op den witten zandweg toe, die door de
morgenzon verlicht als een zilveren koord door
de bruine heide kronkelde. Met een kloppend
hart verbeidde hij het naderend voertuig.
„Goeien morgen!" klonk 't hem tegen.
„Ook genmiirgen," zuchtte hij.
„Wel jon bin ie daor? Wat kiek ie wit toobee
je neet goed vroeg de voerman in ivien Plank
den naasten buurman van Jan Karstens herkende.
„'t Giet nog al, maor hoo is 't mit oe buurman?"
stamelde hij.
„Mit de olde geldduvel? Wel good. Onkruud
vergiet neet zoo gauw'' autwoordde de boer.
„Heb ie hum gisteraovend, naodat 't groeve
volk henegaon was, nog ezeene?" vroeg Plank.
„Wel zeker! 't gaf er eerst 'n hiele alderaotie,
maar 't was zoo slim neet. 'k Bin er gisteraovend
beddegaonstied nog effenties ewest, maor too zat
hij weer permanteg 'n piepe te rookeu en in de
kerante te lezen.
„Goddank!" zei PlaDk. 'k Was baDgedat
het wat hiel arg mit hum was" vervolgde luj.
Terwijl hij aau de uituoodiging van den boer
„um 'n stukkien mit te varen" voldeed, verhaalde
hij dezen hoe schandelijk hij door Jan Karstens
bedrogen en hoe hij door drift overmeesterd op
hem aangevallen was.
„Ie hooft mij er niks van te vertellen" merkte
de landman aan. „Ik ken mien buurman alsof ik
hum deurkreupen biune. Leuf maor, dat oe Meu
Geeze wat bij hum uut eslaone hef. Maar wees
veurzichtig mit hum Mij kun je gerust vertellen,
dat ie hum 'u smeer egeven hebt, maar anders
zwieg er van. Jan Karstens holdt veule van rechten."
't Deed den jongeling goed, dat hij iemand ge
vonden had, die hem omtrent den vermeenden
manslag geheel geruststelde. Hij gevoelde behoefle
om zijn hart voor dezen uit te storten.
„Beste jongen!" zei de landman, „ie bint de
ienegste neet, dee deur de geldduvel bedreugen
bint eworden. As ik oe ics vertelde, hooveuljon-
geluu, hij deur ze op'n gedroo te zetten, uuteplun-
derd hef, dan zol ie er van iezen. Zien dochter
is beter as hij. Ze had het goed mil oe veur, maor
nou ie heur vader, zooals hij zegt, hebt willen
vermoorden, kun ie wel begriepen, dat ie hij
heur daon hebt.
Zoo voortpratende kwam men aan het punt,
waar Plank van den welmeenenden boer schei
den moest.
„Nou jonge, wees veurzichtig en verpraot oe
neet" vermaande deze bij 't afscheid nemen.
„Ie kunt er op rekenen, dat ik nieks weet as
er wat van te doen mocht komen, heur!"
't Is jammer, „de jongen hef wel wat hiet
blood, maor hij licht mij neet verkeerd toe", pree-
velde hij, toen zijn paarden in een sukkeldrafje
den wagen over den straatweg trokken.
Niettegenstaande Plank omtrent den toestand
van Jan Karstens volkomen gerustgesteld was,
naderde hij met een bevend hart het dorpje, waarin
hij zooveel gelukkige dagen beleefd had?