N°. 3022. Woensdag A°. 1869. 15 December. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKRTENTIffiN. Voor lederen regel 0.15. Grootere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 14 December. HOOFDSTUK VI. MARINE. 1S70. 1869 Afd. 1. Kosten der ad ministratie. f 251,220.f 254-,6+5. 2. Loodswezen, be tonning, bebak. verlichting, qua rantaine 909,270.897,723. 3. Materieel der zeemacht„3,513,277.„4,258,854. 4. Personeel der zeemacht3,388,304,96. 3,393,897.02. 5. Pens., wachtg. 561,447.—. 547,046.— 6. Onvoorz. uitg. 60,000,60,000. f 8,683,518.96. f 9,412,165.02. HOOFDSTUK VIII. OORLOG. Afd. 1. Departementf 87,625. 87,650. 2. Groote staf, provinc. staven enz233,176. 224,641. 3. Verschillende wapen korpsen „8,970,242. „8,987,938. 4. Remonte161,850. 187,920. 5. Kon. Mil. Academie 79,650. 65,950. a 6. Reiskosten en vacant 28,000. 28,000. 7. Geneeskund. dienst.,, 400,585. 407,560. 8. Vuur en licht in de wachten20,000. 20,000. 9. Scheeps- en wagen vrachten 50,000. 50,000. 10. Materieel der artill. 731,825. 814,875. 11. Materieel der genie .„1,317,250. „1,421,000. 12. Kazerneering 258,500. 437,300. 13. Verschillende uitgav. 145,050.,, 151,850. 14. Marechaussée235,300. 234,300. 15. Pensioenen1,487,550. 1,488,350. 16. Onvoorziene uitgav. 52,897. 56,666. /•14,259,000./14,659,000. De algemeene beschouwingen over beide deze hoofdstukken zullen dit jaar een bijzonder belang hebben. Het adres van de Provinciale Staten van Groningen, dat gevolgd is door verschillende an dere adressen, en waarbij op vermindering der kosten voor de defensie wordt aangedrongen, zal niet onopgemerkt blijven. In de voorloopige verslagen worden buitendien de bezwaren van 'verscheidene leden tegen het hooge eindcijfer vermeld. Van eene andere zijde zijn daarentegen I bezwaren gemaakt tegen de te lage eischen door ^en Minister van Financiën gedaan, i Evenals wij bij de vorige hoofdstukken gedaan Ihebben, willen wij ons thans slechts bepalen tot eene toelichting betreffende de cijfers. Ook wij zijn [echter overtuigd dat eene vermindering van de kosten voor oorlog noodzakelijk is. De begrooting van marine, gaandeweg geklom men van 8 millioen in 1859 tot 14ü in 1867, is thans weder gedaald tot 8% millioen. Die voor ^oorlog daarentegen, in 1859 ruim 11 millioen, in 1867 bijna 14 millioen, bedraagt thans 14,259,000. IZij is echter iets lager dan die voor '68 en '69. 1 Zien wij wat de plannen der beide ministers Ivoor het jaar 1S70 zijn. De minister van marine wensclit ook dit jaar 'voort te gaan met den aanbouw van monitors tot bescherming onzer kusten en zeegaten, daar entegen den aanbouw van meer strijdvaardige schepen tot een gunstiger tijdstip te verschuiven. Wij bezitten thans 7 van die monitors, op het eind van 1872 zullen er 9 gereed zijn. Tot meerdere bespoediging van den aanbouw, (24 gepantserde schepen acht de minister voor de verdediging onzer kusten noodig) heeft de minister gemeend den aanbouw van een gepantserd riviervaartuig aan de particuliere industrie te moeten overla ten f 350,000 is daarvoor op de begrooting ge bracht. De bemanning der verschillende schepen zal dit jaar bedragen 5789 koppen, behalve dezeemilitie ad 600 koppen. Van die 5789 koppen zijn 3100 bestemd om in Nederiandsch Indië te dienen nl. 197S op 21 schepen van de Indische marine en 423 op het auxiliair escader van 6 schepen. De Indische marine zal samengesteld zijn uit: 3 wachtschepen, 2 raderstoomschepen lsteklasse, 2 van de 2de klasse, 4 van de 3de klasse, 5 van de 4de klasse, 5 schroefstoomschepen 4de klasse. Het auxiliair escader zal bevatten: 3 schroefstoom schepen 1ste klasse, 1 van de 2de klasse, 2 van de 3de klasse. Binnenslands en voor kruistochten zal men dit jaar beschikbaar hebben 4 wachtschepen, I drijvende batterij, 1 rader stoomschip 1ste klasse, 1 fregat 1ste klasse mei •loom vermogen, transportschip met stoomver- mogen, 2 ramschepen, 2 monitors, 1 schroefstoom- schip 2de klasse en 1 schroefstoomschip 4de klasse. De minister is voornemens met het oog op de uitbreiding der gouvernements marine in Indië en de verbeterde communicatie tusschen verschil lende hoofdplaatsen, waardoor het gebruik der oorlogschepen voor politiedienst en transport min der noodig wordt, de Indische zeemacht eenigs- zins in te krimpen. Hij gelooft dat het auxiliair escader zou kunnen beperkt worden tot 3 schroef stoomschepen 1ste klasse met eene gezamenlijke bemanning van 700 koppen en 1 schroefstoom schip met 100J koppen en dat de Indische marine zou kunnen bestaan uit: Raderstoomschepen2 van de 1ste of 2de klasse, 4 van de 3de klasse, schroefstoomschepen: 2van de 3de klasse, 4 van de 2de klasse, 4 ijzeren raderstoomschepen, 3 wachtschepen, 2 opnemings vaartuigen, derhalve 21 schepen met 1850 koppen Op de bemanningen der schepen van het auxi liair escader worden dus 323 koppen, en op die der schepen der Indische marine 128 koppen bespaard. Het corps officieren van gezondheid zal dooi den minister opnieuw georganiseerd worden. Thans bestaat het uit 105 officieren met een ge zamenlijk tractement van 101,000; volgens de ont worpen organisatie zou het bestaan uit slechts 96 officieren, maar met f 106,000 tractement. De officieren van gezondheid 8de klasse vervallen hierbij. Tegenover de uitgaven der tweede afdeeling: loodswezen, betonning, bebakening ad f 909,270, staan de niet onaanzienlijke inkomsten getrok ken uit de vuur-, ton- en bakengelden ad/370,000 en uit de loodsgelden 750,000. Daar bij de tegenwoordige inrichting der be grooting het niet mogelijk is duidelijk te over zien wat het loodswezen jaarlijks kost, en wat het opbrengt, wenschten vele leden óf dit onder werp weder als vroeger bij afzonderlijke be grooting geregeld te zien, óf de inrichting zoo danig te maken dat deze vergelijking mogelijk was. Met den aanbouw van kotters voor de loodsen in plaats der oude rinkelaars wordt ijverig voortgegaan, zoodat in het volgende jaar alle havens, behalve de monden van den Eem, door de loodskotters bediend zullen worden. De plannen van den minister van oorlog be handelen wij morgen. Ons Tooneel. 't Is een oude, algemeen erkende waarheid, dat eereposten ruimschoots hunne lasten met zich brengen, maar al het harde van die waarheid zal zeker niemand sterker ondervinden dan de directie van den Leidschen Schouwburg van de zijde van het Leidsch publiek: wat de reden daarvan zij, haar ijver verdiende een andere waardeering. Was vroeger de groote reden voor het niet-bezoeken van den Schouwburg te vinden iu de slechte inrichting der zaal, in de omstan digheid, dat men steeds hetzelfde gezelschap te zien kreeg, die grieveD kunnen thans niet meer worden aangevoerd als verschooning voor de voortdurende afwezigheid van liet publiek. De zaal is thans zeer net ingericht en voldoet aan de eischen, die men in onze dagen aan een der gelijk lokaal stelt; voor afwisseling wordt vol doende gezorgd en toch, het publiek blijft briller par son absence, ten minste wanneer een onzer Hol- landsche tooneelgezelschappen optreedt. AVat de rede daarvan is, 't is moeilijk met zekerheid te zeggen, maar we durven bijna onderstellen, dat ook hier de mode in het spel is. 't Is toch bijna eene mode geworden, te klagen en te jammeren over het laag peil waarop ons nationaal tooneel staat door een enkele autoriteit, soms door een would-bc autoriteit vooropgezet en uitgebazuind, vindt die stelling altoos aanhangers en, als bij zoo veel, gaat men op dat oordeel af, zonder zich zelfde moeite van het onderzoek te getroosten, het publiek laakt, maar vergeet daarbij dat het niets doet om den toestand, die in zijne oogen afkeuring verdient, te verbeteren. Men laakt het bijv., dat menig maal zoogenaamde „draken" ten tooneele worden gevoerd, maar verliest liet uit het oog, dat elke s chouw burg-directie die producten van wansmaak wel van haar repertoire zou schrappen, zoo het publiek opkwam, wanneer werkelijk goede stuk ken ten tooneele worden gevoerd. En nu, aangenomen dat die ongunstige mee- nmg van ons nationaal tooneel het motief is voor de afwezigheid van het publiek, vragen we of dat bezwaar dan zoo gegrond is, en op die vraag durven we, misschien vindt menigeen in die be kentenis een trotseeren der openbare meening, met een volmondig neen antwoorden. Niet dat ons tooneel van gebreken vrij is, maar zoo slecht als het wordt uitgekreten is het toch niet. Niet een onzer looneelgezelschappen of het bezit goede, enkele daaronder, uitstekende elementen, en dat is, bij de weinige aanmoediging en ondersteu ning, die de acteur hier te lande ondervindt, bij de gerinschatting, die men voor zijne kunst koes tert, al wél; het publiek toch zal wel niet van een gezelschap vorderen, dat het alleen uit kun stenaars van het eerste gehalte besta. Men neme, wat men hier zoo gaarne bij alles doet, het bui tenland als voorbeeld, en men zal dan bepaald op hetzelfde bezwaar stuiten. Maar een ander, zeer te betreuren feit is het, dat onze Nederland- sche auteurs zoo weinig belangstelling toonen in ons nationaal tooneel, en hunne talenten te hoog schijnen te achten, om die daarvoor aan te wenden. Onze eenige Cremer, die bij allen toch wel als autoriteit zal gelden, heeft inet zijne Emma Berlhohl het voorbeeld gegeven aan de letterkun digen onzer dagen; het Rotterdamsche tooneel- gezelschap van de heeren Albregt en van Ollefen heeft door zijne wijze van opvoering van dat stuk bet, bewijs geleverd, dat de vrees volstrekt ongegrond was, dat we hier te lande geene elementen bezaten, die naar waarde goede stukken weten weer te gevenmaar dat voorbeeld van Cremer vond geen navolging, de uitstekende vertolking van zijn tooneelpro- duct spoorde niemand onzer somniteiten op let terkundig gebied aan, zijne krachten aan ons tooneel te wijden. Daardoor zien de schouwburg- directiën zich natuurlijk genoodzaakt bij de pers in liet buitenland te gaan zoeken, wat die in het vaderland hen weigerteen reden voor het be schaafd publiek om den schouwburg voortdurend niet. te bezoeken kan het evenwel niet zijn, dat men tooneel-producten uit den vreemde hier op voert, vooral waar men de beste kiest. Daarom, dat men liefhebbers ondersteunt waar ze voor een edel doel liefhebberen, we zijn de laatsten om dit af te keuren of niet te waardeeren, maar men toone toch ook iets meer belangstelling in de kunst, om de kunst zelve: van de bevolking eener academie-stad van 40,000 zielen is dat toch waarlijk niets onbillijks gevraagd. Doch onwillekeurig dwalen we te ver af van ons plan, om alleen te wijzen op de slecht be zette zaal bij de opvoering van John Walker door liet tooneelgezelschap van de HH. Albregt en Van Ollefen, op gisteravond; én stuk én wijze van vertolking toch hadden waarlijk een talrij ker opkomst van het publiek verdiend. Het onder werp van het stuk is aan elk bekend, die geen vreemdeling is in de Engelsche geschiedenis; de graaf Van Murray, die onder den naam van John Walker uit zijne Schotsche Hooglanden komt, om zijn afgod Karei 1 te reddendat onderwerp, op zichzelf reeds belangwekkend, leverde de stof tot het genoemd tooneelspel, dat van begin tot liet einde boeit. De rol van John Walker kon moeielijk een betere vertolking hebben gevonden dan de heer Van Ollefen er aan gaf zijn spel was in éen woord uitstekend, evenals dat van den heer Haspels in de rol van den schelm Hu- let; dergelijke rollen zijn als het ware voor dien acteur geschieven en de afkeer, dien hij weet op te wekken, voor de personen, die hij gewoon lijk voorstelt, is zeker het beste bewijs voor zijn natuurlijk en fraai spel. De heeren Nuggelmans en Le Gras hadden respectievelijk als William Douglas en Toby zeer goede momenten. Van liet dames-personeel knnnen we niet dan met lof gewagen. Mevrouw Götz-Scheps toonde weder als Mistress Walker de volleerde actrice te zijn; omtrent het spel van Mej. De Vries, die de rol van Clary Murray vervulde, is 't ons aan genaam te kunnen vermelden, dat ze steeds vor deringen maakt in de goede school door haar gekozen en meer en meer hare talenten ontwik- Alleen Douwes Dekker achreef na dieu dien tijd zyu Bruid Daarboven. kelt; ook gisterenavond was haar spel hoogst verdienstelijk. Na zulk eene voorstelling hopen we dan ook dat tooneel-gezelschap van den Rotierdanischeii Schouwburg nog meermalen hier te zien optre den moge het zich niet afgeschrikt gevoelen dooi de slechte opkomst van liet publiek bij zijne laalsle voorstellingen. In de bijeenkomst der Volksvoorlezingen, gis terenavond in de Stads-Gelioorzaal gehouden, werd, in het zoogenaamde voor-uur, van halfacht tot negen uren door den heer J. A. M. Bekking, mechanicus te Rotterdam, eene zeer boeiende, en door tal van proeven toegelichte voordracht gehouden over den galvanischen stroom. Na zijnen hoorders eerst, zoo duidelijk moge lijk, eeu denkbeeld gegeven te hebben van elec- triciteit, hare opwekking en toepassing, besprak hij de ontdekking van Qalvani, naar wien de eleetro-magnetische stroom, door hem ont dekt en toegepast, werd genoemd. De telegraaf, de huis- of hotel-bel, de brand- of signaal-schel werden daarop door hem voorgesteld, en voor het oog van zijn verbaasd gehoor met de meest mogelijke juistheid in werking gebracht, terwijl eindelijk, om zijnen hoorders een denkbeeld te geven van het aanwenden van den galvanischen stroom tot, het doen springen van mijnen of liet vernielen van schepen, geheel aan het einde der zaal een pot met beugaalsoh vuur was geplaatst, door een galvanischen draad met den platform verbonden, welke, door aanwending der electri- citeit, werd ontstoken, en, onder luide toejuiching der aanwezigen, schitterend ontbrandde. Hierna trad als spreker op Mr. G. A. Van Ha mel, advocaat alhier, die in eene welsprekende improviotuie, Qitjoiuiui eeii-uur duurde, naar aan- leiding van de schoone hoofdstukken in Labou laye's Prince Caniche: la bataille de Necedad en le revers de la médaille, vooral de stoffelijke ua- deelen schetste, door den oorlog zoowel aan de vol keren iu het algemeen, als aan ieder gezin en indi vidu in het bijzonder berokkend. Door tal van voorbeelden, uit het leven gegrepen, stelde hij al de afschuwelijkheden van den oorlog in het hel derste licht, en staafde dit o. a. met de voordracht van een gedeelte van den vijfden zang uit Ten Kate's Planeelen, getiteld: Mars, om eindelijk te besluiten met de mededeeling van nog een ander dichter, die zijn gevoel niet in verzen had lucht gegeven, maar zijne denkbeelden op het doek aanschouwelijk had voorgesteld. Het was die van den nu reeds overleden schilder Wiertz, in wiens atelier te Brussel een schilderstuk was te zien met het onderschrift: het laatst kanon. Dit stuk stelde voor eene vrouwengestalte in witte klee- diug, die, met uitgebreide armen voorwaarts gaande, in iedere hand de helft hield van een verbroken kanon. Dit beeld heette: de beschaving, en daarom had hij juist hier over den oorlog gesproken, om aan te toonen dat door beschaving, en beschaving alleen, de oorlog eindelijk onino gelijk zou worden gemaakt, Voor wij ons verslag eindigen, nog een paar opmerkingen, beiden van uangenatnen aard. 1". de tegenwoordigheid van den wethouder De Fremery, die daardoor een vooral ook voor de commissie streelend bewijs gaf, van de be langstelling die hare pogingen ook bij het dage- lijkscli bestuur dezer gemeente ondervinden, en 2". de mededeeling van den voorzitter, dat voortaan het rooken, gedurende de bijeenkom sten, niet meer zal worden toegestaan. Dit laatste zal aan velen, en daaronder vooral aan de vrouwen en meisjes onder de bezoekers, zeker eene welkome boodschap zijn geweest, en wij vereenigen ons gaarne met de argumenten der commissie: dat de atmosfeer aangenamer zal zijnde centen voor de tabak of sigaren, hoe weinig dan ook, in den zak der bezoekers zullen blijven in plaats van in damp te vervliegen, en eindelijk, na deze kleine onthouding, de pijp of sigaar, na alloop der lezing, dubbel lekker zal smaken. Gisteren had alhier len huize van den heer F. Slokliuyzen door een lekkage eene gasont ploffing plaats, ten gevolge waarvan de heer D. A. Sala op aangezicht en handen belangrijke brandwonden bekwam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1