N°. 3016. Woensdag A°» 1869. 8 December. Feuilleton van liet „Leidsch Dagblad". LEIDSGH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3-85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. fltl.rs DER A.DVERTENTIKN. Voor iederen regelƒ0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die rij beslaan. Lelden, December. DE BËGROOTING VOOR 1870. Hoofdstuk V. Binnenlaudsctie Zaken. 1870. 1869. Afd. 1. Het depart, 204,850.—204,850.—. 2. Bestuurder provinciën 580,375.627,060. li 8. Nat. milit.- schutterij 56,200.56,200. 4. Med. polit. 90,700.—. 90,700.—. ii 5.Binnenl. best.,, 75,000.39,000. a 6. Waterstaat publ. werk. 16,256,682.39. 16,254,953.33. 7. Onderwijs 1,711,729.40. 1,822,017.40. a S. Kunst, en wetensch 179,530.168,130. 9. Armwezen 284,000.291,000. lO.Ned. staatsct. en Sbld. 71,900.—. 72,550.—. a 11. Nijverheid. 122,660.113,605.—. u 12. Pens. toel. grat. wachtg. subsidiën..,, 335,775.—.,, 315,170.—. a 13.Onvoorziene behoeften 64,000.—. 65,000.—. 20,033,401.73. 20,120,235.73. Bij den grooten omvang, dien dat hoofdstuk heeft gekregen, is reeds dikwijls de vraag gedaan of □iet verschillende uitgaven beter onder andere departementen hare plaats zouden vinden, ofwel een nieuw ministerie van openbare werken moest worden ingesteldlegen het laatste hebben zich alle opvolgende ministers van binnentand- sche zaken verzet. In de eerste richting is thans een stap gedaan door dat de afd. teiegraphie met het postwezen vereenigd onder financiën is op genomen. Of de teiegraphie er bij winnen zal thans ook als fiscaal middel onder Hoofdstuk VII voor te komen Eigenaardiger ware het misschien geweest zoowel postwezen als teiegraphie bij dit hoofdstuk te houden, daarentegen afd. 3 nat. militie en schutterij naar oorlog, armwezen naar justitie over te brengen. De minister wijst er met zekere voldoening op, dat het eindcijfer van dit hoofdstuk dit jaar 86,834 lager is dan het'vorige jaar, en inderdaad, al is op een begrooting van 20 millioen dit cijfer nog zoo groot niet te noe men, bij den sterken aandrang tot uitbreiding der uitgaven moet deze vermindering op prijs gesteld worden. Zij is verkregen door dat minder is geraamd. Voor bestuur der provinciën f 46,685. onderwijs110,288. armwezeD7,000. ii staatscourant650. onvoorziene uitgaven1,000. Transportere 165,623. Transport ƒ165,623. Daareutegen wordt meer aangevraagd. Voor binnenlandsch bestuur. 36,000. waterstaat1,729. kunsten en wetenschappen,, 11,400. nijverheid9,055. pensioenen20,605. 78,789. 86,834. Het voorloopig verslag der afdeeliugen beslaat 13 pag. folio, de memorie van beantwoording niet minder dan 20. Het zou te ver voeren al de beschouwingen daarin voorkomende te releveeren. Wij zullen ons dus bepalen tot enkele opmer kingen over de punten, die naar alle waarschijn lijkheid bij de publieke discussiën op den voor grond zullen treden. De ambtenaren van de provinciale grifliën genie ten sints jaren de sympathie van verschillende leden der Staten-Generaaljaarlijks toch wordt aangedrongen op verbetering van hunne finan- tieele positie. Ieder jaar antwoordt de minister dat door inkrimping van het aantal ambtenaren aan die griffiën het doel zou kunnen bereikt worden, en dat hij in dien geest adviseert, maar geen grooter som er voor wil uittrekken. De afdeeling, medische politie, zal hoogstwaar schijnlijk tot ernstige debatten aanleiding geven en wel over de vraag of eene herziening der wet van 1 Juni 1865 niet noodzakelijk is gewor den, nm. van die artikels die over de examina handelen. Gelijk men weet hebben de commissiëD belast met het afnemen dier examina herhaal delijk klachten ingeleverd over de slechte wer king dier bepalingen, en onlangs heeft de gemeen teraad van Amsterdam het voorstel aangenomen om bij de Tweede Kamer der Staten Generaal Afin to driügcn om, haugoudo liot vmiloiZ.UtiK 611 de beraadslagingen over de aangeboden wets- voordracht ter regeling van het hooger onderwijs, óf eene wijziging, óf eene uitbreiding van art. 13 der wet van den 1"»" Juni 1865 SMn°. 59) te brengen. De afdeeling waterstaat en publieke werken zal altoos wel in een land als het onze een be langrijke begrootingspost blijven uitmaken. Behalve de 10,000,000 voor Staats-spoorwegen, die bij afzon derlijke begrooting wordt vastgesteld, worden dit jaar ruim 6 millioen daarvoor aangevraagd deze som is aldus verdeeld corps van den waterstaat 364,822. gebouwen34,500. onderhoud van rivieren 1,214,435. waterstaat van Zwol naar zee. 150,000. ii Rotterdam 340,000. kleine rivieren47,650. zeehavens304,600. polders325,000. wegen, bruggen664,600. kanalen, vaarten760,765. nieuw uitwateringskauaal in het voormalig 4d« district v. Zeeland 200,000. Transportere ƒ4,406,372. Transport ƒ4,406,372. stoomwerktuig Zederik kanaal 17,000. ponten, veren enz42,910. droogmaking van plassen bewesten Rotterdam200,000. herstelling van winter- en storm schadef50,000. subsidiën257,590.33 nieuwe subsidiën89,860. A. kanaalmaatschappij 1,108,500. andere kosten83,950. 6,256,682,33 Voegt men hierbij nog de kosten van gemeen ten, provinciën, waterschappeu voor onderwerpen van gelijken aard, dan verkrijgt men een hoogst aanzienlijk cijfer; waarbij men echter niet ver geten moet dat misschien geen uitgaven van zoo directen invloed zijn op den bloei en de welvaart der maatschappij. Het eindcijfer van afd. Waterstaat is slechts 1,729 hooger, echter is voor het uitwaterings kanaal in Zeeland200,000 voor uitkeering van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij573,250 te zamen 773,250 meer aangevraagd, welke som gedekt wordt door de mindere kosten voor de doorgraving van den hoek van Holland ad 792,000. Bovendien zullen door inkrimping van allerlei uitgaven, de gelden gevonden kunnen worden voor verbetering der boven-Alerwede 70,000 onderhoud der Donge30,000 zeehavens en zeewerken 27,830 kanalen en vaarten4,205 droogmaking der plassen beoosten Rotterdam15,000 subsidiëu43,146 190,181 De AniA. Cl. vestigde in haar nummer van Zater dag 4 Dec. de aandacht op eene statistiek, in den Tijdspiegel van deze maand voorkomende, waaruit blijkt dat sedert 1863 het verschijnsel permanent is, dat de uitslag der examens van het lager onderwijs in de provincie Noord-Holland steeds veel ongunstiger is, dan in de andere provinciën. Met betrekking tot deze zaak bevatte zij gisteren van „eeu lid van het Schoolverbond" een schrij ven, waarin deze verklaart, dat 't tijd wordt om deze zaak in 't openbaar te behandelen. Ik wil niets gelooven, zoo schrijft deze, van hetgeen men over de examens in Noord-Holland mompelt; ik beschuldig niemand, ik verdenk niemand. Maar een feit is het, dat de examens in Noord-Holland sedert eenige jaren een bijzonder pngunstigen uitslag hebben; sedert eenige jaren: vroeger was die uitslag zeer in 't oogloo- pend gunstig. „Hoe is dat feit te verklaren?" En nu wijst deze schr. op een paar bijzonder heden 1". De wet geeft geenerlei waarborg voor de bekwaamheid Ivan Inspecteurs of Schoolopzieners. En nu moge uien in den regel zeer gelukkig zijn in de keuze, dë mogelijkheid bestaat, dat men, al ware 't alleen uit gebrek aan geschikte stof, hier of daar een min gelukkige keus had gedaan 2°. Deexamineerende Commissie wordt benoemd op voordracht van den provincialen Inspecteur; ware deze eens zelf minder geschikt of min ge lukkig in zijne keuze, de adspirauten zouden er het slachtoffer van zijn 3°. Al ware de grootste onrechtvaardigheid begaan ('t zij verre van hem te beweren, dat zij ergens begaan wordt of is), de afgewezene kan zich nergens recht verschaffen; 4°. Slechts zeer zwakke waarborgen bestaan er voor de gelijkmatigdheid der examens iu de onderscheidene provinciën. Eu nu deelt hij eeu voorstel mede door den heer Inspecteur Blaupot ten Gate reeds in 1867 op de ln- specteursvergaderiug van 15 Juni gedaan, om meer gelijkmatigheid te verkrijgen. Hij wilde, „dat aan de Regeering in overweging gegeven worde, om althans voor het volgend akten-examen, in elke provinciale Commissie éen Schoolopziener uit eene naburige provincie zitting te doen nemen bij drie anderen uit de eigen provincie. Voorts dat aan eiken Schoolopziener, buiten zijne pro vincie in eene Commissie zitting hebbende, opge dragen worde, om van zijue ervaringen bij die examens nauwkeurig verslag te doen aan den Inspecteur en de Schoolopzieners in zijne eigene provincie." Er werden bezwaren gemaakt tegen dezeu maatregel, en daarom werd hel voorstel aan. de regeering niet ter overweging gegeven; thans echter meent schr. dat er voldoende grond bestaat om dien maatregel te nemen. Van de Kamer verwacht hij, dat zij bij de regeering hierop zal aandringen. In de 33st" algemeene vergadering van de Ver- eeniging vau en, voor Ned. Industriëeleu, werd door den secretaris, den heer d'Engelbronner, iu zijn verslag ook liet onlangs te 's-Hage opgericht monumeut ter sprake gebracht; met bijzondereu Dadruk werd iu dat verslag gewezen op de 5 koperen beelden of groepen, geproduceerd door eene nie uw kunst, de electro-melallurgie, en dit iu een graad van volmaaktheid, die den lof afperst van den meest bevoegden rechter. Ten bewijze daarvan deed de heer d'Engelbronner voorlezing van een brief van prof. Jacobi, ge heimraad, lid der keizerlijke academie van we tenschappen te St.-Petersburg, aan Neerlauds ge zant bij het Russische hof, graaf Van Zuylen vau Nyevelt. Na zijn leedwezen betuigt te hebben niet bij de onthulling tegenwoordig te zijn ge weest, en daardoor het prachtig monument niet in al zijn luister te hebben kunnen zien, zegt die geleerde, dat hij meer dan iemand naar waarde weet te schatten den moed, de opoffe ringen van allerlei aard, de studie en de inspan ning des geestes, welke de heeren J. L. Van KORNELIS PLANK. NOVELLE UOUl H T1LLEMA. Vervolg.) Nimmer was Kornelis zoo hartelijk door zijn tante ontvangen als nu. „Hoor eens mijn jongen!" zei ze, terwijl ze tegenover hem plaats had genomen, „ik heb u voorheen verkeerd beoordeeld. Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat je bij Maartense, die nu „in de eeuwigheid is", slecht zijt behandeld. Bovendien stookte hij ons tegen u op. Ik neem 't u niet kwalijk, dat ge naar zee gegaan zijt, doch vertrouw tevens, dat ge daar eenige wilde haren verloren zult hebben." Zonder iets stelligs te beloven deed ze het voorkomen, dat ze, indien hij slechts niet weer naar zee ging, voor zijn toekomst zou zorgen De veranderde gezindheid van zijn tante je gens hem, bleef Kornelis een raadsel. Had hij in haar hart kunnen blikken, hij zou gezien hebben, dat de oude hem begunstigen wilde, om zich hierdoor eenigszins op haar neef te wreken. Haar man, die voor eenigen tijd overleden was, had zijn geheele vermogen aan dien bij hem inwonenden bloedverwant ver maakt. Wel was haar het zoogenaamde vrucht gebruik er van verzekerd, maar het hinderde haar, dat zij niet tot universeele erfgenaam be noemd was. De neef had, naar haar meening, in den laat- sten tijd wel wat hoog het hoofd opgestoken, maar zij zou 't hem leeren. Haar testament, waarin al hare vaste goederen hem verzekerd werden, zou ze veranderen. Doch 't had geen haast. Ze was gezond, doch ging, daar het alle dagen zulk ruw winterweer was, zelden uit, en de notaris bij zich te ontbieden, zou te veel op spraak verwekken. Maar ze zou „een maak doen" die billijk was. 't Was toch onbillijk, dat men een bloedverwant ten koste van anderen zooveel bevoordeelde. Doch tegenover dat billijk voorne men stond een groot bezwaar. Ze werd weemoedig wanneer ze bedacht dat haar land, dat eenige uren in den omtrek be sloeg, na haar dood versnipperd zon worden. „Nu, wat heb ik gezegd?" vroeg olde Freerk, toen Kornelis van zijn uitstapje naar X. terug gekeerd was. „Geloof maar jongen, dat ik voor je gesproken heb als een advocaat." De jeugdige Plank bracht een genoeglijken winter door. Wel werd zijn genot vergald, wan neer zijn Dina, 't zij op spinmalen of bij ijsver maak, zich met andere aanbidders ophield; doch welke Drentsche schoone zou anders gehandeld hebben „Hij stond," verzekerde ze hem, „boven allen." „Maar zij," beleed hijj met zijn geheele hart, „was de eenigste, die hij beminnen kon." 't Voorjaar kwam, en „het Vertrouwen" zeilde zonder Kornelis uit. „Hij had," zoo was door hem aan zijn oom geschreven, „betere vooruitzichten op het land dan op zee." Te vergeefs had de heer M. hem aangespoord, een schip te zoeken. „Mijn tante," zoo berichtte Kornelis hem, „heeft beloofd voor mijn toekomst te zullen zorgen." De menschenvriend meende in 't belang des jongelings te handelen, door eeu brief naar X. te zenden, waarin hij de vrijheid nam, de oude tante de belangen van haar neef dringend aan te bevelen. „Wanneer ze den jongeling in zijue hoop te leurstelde", schreef hij onder anderen, „ging hij misschien voor de maatschappij verloren." Wat had die schoolmeester met haar zaken uit te staan?" bromde de oude tante. „Zoo'n be- moei-al! Wilde hij zijn goed weggeven, 't stond hem vrij, maar zij wilde bij haar levenden lijve niets van het hare missen. Waar een school meester zich al niet mee bemoeien durfde!" Vroolijk en welgemoed, dikwerf in gezelschap van zijn Dina, werkte Kornelis den zomer in 't veld eD op den akker. Hoe ook op vermakelijk heden gesteld,) niets 6tuitte hem erger tegen de borst dan een boerenkermis, 't Was grievend voor hem, zijn beminde daar in gezelschap van anderen te moeten zien. Dan nam hij zich voor weer naar zee te gaan en haar nimmer weder te zien. Doch den volgenden dag verdwenen deze voornemens weder. Niet geheel ten onrechte kan men de ge moedsgesteldheid van iemand, die smoorlijk ver liefd is, vergelijken met die eens krankzinnigen. Alle jongelieden, die aan zijn beminde het hot maakten, werden door Plank als zijn natuurlijke vijanden beschouwd. Menige beschimping hadden ze van hem te verduren, waaruit niet zelden een duchtige kloppartij ontstond. Niemand had het echter gaarne met den vechtersbaas te kwaad(

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1