N°. 3013, Zaterdag A°. 1869. 4 December. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". KORNELIS PLANK. LEID8CH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVERTBNTIBN. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 3 December. Tot de curiosa op finantieel gebied behoort de redevoering door den heer Saaymans Vader bij de algemeene beschouwingen gehouden. Wij moe ten echter dadelijk verklaren, dat wij dit niet in een ongunstigen zin bedoelen de heer Saaymans Vader heeft dit groote voordeel boven velen van zijne partijgenooten, dat hij eerlijk en op recht is. Tegenstander van de nieuwere niet alleen van de nieuwste begrippen, tracht hij althans niet deze te bestrijden door theoriën, welke juist aan deze begrippen ten grondslag liggen, gelijk zoo meermalen gebeurt. Zijne argumenten zijn even antiek, als de denkbeelden waarvoor hij strijdt maar zij getuigen althans niet van halve wetenschap, zij nemen niet den schijn aan van gebaseerd te zijn op een zelfde onderzoek, als waarop diegenen zich beroepen die hij be strijdt; hij doet het niet voorkomen, alsof hij in alle opzichten voor den vooruitgang is, maar alleen op enkele punten tot een andere conclusie is ge heven, als de liberale partij. Hij moge nog een beetje met de woorden libe raal en reactionair schermen, en de tegenstanders der accijnsen reactionair noemen, omdat er eerst directe belastingen zijn geweest, en daarna de accijnzen zijn uitgevonden de man, die er voor uitkomt dat hij alles wat in de laatste jaren tot stand is gebracht veroordeelt, zal wel niet op den naam van liberaal aanspraak maken. Even oprecht is deze spreker als kinderlijk naïef: hij verwacht in belastingzaken alles van het Christendom. Waar Christenzin in de harten heerscht behoeft de staat zich niet te bemoeien zijn belastingstelsel ten behoeve van de minge- goeden kunstmatig te wijzigen." Wat een goed hart moet de heer Saaijmans hebbenChris tenzin, de zin voor alles wat goed en edel is, geen streven naar aardsche schatten, maar het zoeken van heil in ontbeeringen waar die bestaat, geen kunstmatig belastingstelsel! Maar ook geen oorlog en geen marine, noch minder gevange nissen en ook geene rechtbanken, die de weinig Christelijke vraag over het nijn of het dijn moe ten uitmaken, geen policie, en, daar het weten tegenwoordig slechts strekt om het ongeloof te bevorderen, geen onderwijs! Welk een voortref felijke staat zou er niet geboren worden, wanneer die Christenzin maar in de harten heerschte! Er spreekt eene gemoedelijke overtuiging uit zijne woorden. Voor hem hebben wij nog hoop. Hij heeft zich wel aangesloten bij de groote con servatieve partij, doch nog een enkele rede van den heer Van Lijnden van Sandenburg, die zich als Christenstaatsman heeft geposeerd, en zijne illusie dat zij samengaan zal wel ophouden. De heer Van Lijnden heeft het blijkbaar ook begre pen; hij heeft aan het einde van zijn repliek gezegd, dat hij het met den heer Saaymans over diens belastingplannen eens was, hoewel zijne ideëen omtrent de roeping van een Christenstaats man blijkbaar geheel anders zijn dan deze be doelde. „Bevordering van de materieele belangen des lands," ;verhooging van het crediet van den staat," „behartiging van de belangen van het moederland tegenover Indië," dit als de bijzondere beginselen van den Christen staatsman voorgesteld, moet toch den heer Saaymans vreemd in de ooren klinken. En getuigen dan die verdachtmakingen, die in de redevoering van den heer Van Lijnden hier en daar verspreid lagen, van dien Christenzin, die een goed belastingstelsel overbodig maakt? Wij geven dit den heer Saaijmans in overwe ging, en evenzoo de vraag waarin de zelfstandig heid dier Christelijk-historische partij, die volgens den heer Bichon niet behoeft herwonnen te wor den, in den laatsten tijd bestaan heeft, zoowel in de Kamer als bij de verkiezingen? Gisterenavond hield het hier bestaande Depar tement der Maatschappij „Tot Nut van 't Alge meen" hare gewone vergadering, waarop in de eerste plaats de secretaris verslag deed omtrent den toestand van het Departement en voorts eenige voorstellen werden behandeld. Uit het verslag bleek, dat de toestand van het Departement gnnstig mag genoemd wordenhet ledental is nog toegenomen en bedraagt thans 325. De meeste instellingen van het Departement verkeeren in een bloeieuden staat. De commissie tot het nazien der rekening en verantwoording van den Penningmeester deed verslag, en stelde voor om de rekening goed te keuren. Daarna werd er eene commissie uit de leden benoemd, om met een commissie uit het bestuur, en eene uit de aandeelhouders de vraag te onderzoeken, of het niet wenschelijk is om het Departementsgebouw te vergrooten, en zoo noodig voorstellen daaromtrent te doen. De behandeling van een voorstel der commissie van de naai- en herhalingsschool om verhooging van subsidie werd tot een volgende vergadering uitgesteld. Het belangrijkst waren de discussiën over een voorstel van de commissie tot wering van 't School verzuim om subsidie. Een der leden meende dat de tijd voor deze commissie gekomen was, om zich te ontbinden en plaats te maken voor eene afdeeling van het Schoolverbond. De groote be langstelling, die het bestrijden van het schoolver zuim door .de vergadering te Utrecht allerwege gevonden had, maakte het noodzakelijk, dat ook hier krachtig de handen aan 't werk werden geslagen. En nu betoogde deze spr., dat bij de weinige sympathie die de nuts-commissie van de burgerij had ondervonden, het derhalve wensche lijk was, dat, hoezeer dat ook aan de com missie niet te wijten was, zij toch plaats behoorde te maken voor eene andere, die afgescheiden van 't Nut, thans op meer algemeene deelneming zou mogen rekenen. Het lid dezer commissie, dat ter vergadering aanwezig wa3, verklaarde 't meerendeel dezer beschouwingen te deelen. Ook hij was van oor deel, dat de commissie zich behoorde te ontbin den. En ware niet de treurige ongesteldheid van een harer wakkerste leden, die haar ook te Utrecht vertegenwoordigd had, tusschen beiden gekomen, zij had zeker vóór deze vergadering nog eene bijeenkomst gehouden en waarschijnlijk een voorstel gedaan. Ten slotte werd het subsidie voor éen jaar goedgekeurd; uit de discussiën bleek evenwel, dat de vergadering hiermede vooral beoogde, om de schulden der commissie te betalen, en minder om haar een langere levensduur te verzekeren. Wij verheugen ons over de uitspraak van het lid der commissie dat op de vergadering tegen woordig was. Wij hopen, en mogen verwachten, dat deze commissie spoedig het initiatief zal ne men, tot het vormen van eene afdeeling van het Schoolverbond hier ter stedevoor de schoone zaak die zij beoogt, de bestrijding van een der ergste maatschappelijke kwalen, zal zij daardoor hier ter stede een nieuw leven, en meer alge meene sympathie opwekken, en alzoo meer kunnen tot stand brengen, dan zij tot nu toe vermocht! Aan het slot der vergadering werd nog eene korte discussie gevoerd 1°. over het denk beeld om bij de algemeene kas) der Maatschappij subsidie aan te vragen, voor die instellingen die hieraan behoefte hebben en 2". over een punt op de laatste vergadering behandeld, en betrekking hebbende op de wijze, waarop de afgevaardigde van dit Departement op de algemeene vergadering zijn mandaat had vervuld. Sultan en Khedive. Het Turksch-Egyptisch geschil begint uit de sluimering te ontwaken, waarin het langen tijd was gedompeld. De Porte heeft wederom doen liooren, wat ze van den Ivhedive verlangde en hem een ultimatum doen toekomen, waarin ze zijne algeheele onderwerping verlangt, en zoo h'j weigert daaraan gehoor te geven, hem dreigt af te zeiten. En onrecht heeft de Porte zeker niet Op zijne jongste reis door Europa heeft de onderkoning zich geheel als onafhankelijk vorst gedragen met volkomen voorbijzien van zijne verhouding tot de Porte. Maar dit zou ten slotte eene bloote inbreuk op vormen zijn geweest, die wel niet tot dien langdurigen strijd zou hebben aanleiding gegeven. Het geschil, zooals het nu daarligt, beweegt zich dan ook voornamelijk om een geheel ander punt, en wel om de vraag, of de onderkoning zonder de voorafgaande goedkeuring der Porte leeningen kan sluiten. Het groot belang dat men te Konstantinopel aan dit punt hecht steunt op twee gronden. Turkije trekt uit Egypte een zeer hooge schatting als loon daarvoor, dat het aan Ismaël-pacha het erfe lijk stadhouderschap en sinds drie jaren de af stamming in de rechte lijn, dus geheel afwijkend van het gewone Turksche erfrecht, heeft verze kerd. De Porte beschouwde die concessie als een groote gunst en verwachtte nu ook dat de onderkoning niet verder zou gaan, de goede ver standhouding zou bewaren en den verschuldig- den cijns steeds stipt zou betalen. Wel is dit laatste tot nog toe steeds het geval geweest, maar de Porte heeft er natuurlijk groot belang bij, dat de Egyptische financiën in goeden staat wordeD gehouden. En het financieele beheer van den onderkoning nu biedt daar al zeer weinig waar borgen voor aan. Zijn spilzucht en verkwisting zijn van algemeene bekendheid. Daardoor wordt nu niet alleen alle zekerheid weggenomen voor de toekomstige stipte betaling van den cijns aan Turkije, maar Egypte zelf heeft er hel meest van te lijden. De Fellah's worden uitgezogen en de hulpbronnen van het anders rijke land zijn ook niet onuitputtelijk. Zou de tijd eenmaal ko men, dat Egypte niet langer in staat zou zijn aan zijne verplichtingen tegenover de Porte te voldoen, het gemis dier bijdrage zou te Konstan tinopel zeker sterk worden gevoeld, vandaar het verlangen der Porte, dat het Egyptisch budget aan hare goedkeuring zou worden onderworpen. Maar buiten de materieele quaestie is er nog een waarom de Porte niet wil, dat de Ivhedive eigen machtig leeningen sluite. Zooals men weet worden de leeniugen van den Ivhedive op de Europeesche geldmarkten en met Europeesche kapitalisten gesloten. In de laatste jaren nu werden de Engelsche kapitalisten op eene in het oogloopende wijze uitgesloten van deelname aan die leeningen en Egypte wordt daardoor hoe langer hoe meer afhankelijk van bijna een enkele mogendheid. Dit heeft niet alleen; te Konstantinopel, maar ook te Londen misnoegen gewekt. De Porte zelve weet het toch maar al te goed hoe hare vrijheid van handelen dikwerf is belemmerd geworden door de finan- cieel-afhankelijke verhouding waarin zij tegen over de een of andere mogendheid stond. Gaat Egypte nu op dien weg voort, dan bestaat er alle kans dat het door zijne talrijke leeningen dale tot den rang van proviecie eener enkele Europeesche macht en de onderkoning niet meer dan een praefect worde. Dit te beletten brengen niet alleen de belangen van Turkije maar ook van de meeste Europeesche mogendheden mede, en daarom zijn die dan ook, maar vooral Enge land, voor Turkije gezind. Men moge dezen er al toe brengen, in den vorm hunner vorderingen eenigszins gematigd te zijn, maar Engeland zoo wel als Frankrijk, hoe geheel anders de wen- schen van het laatste land in andere opzichten mo gen zijn, dringen er krachtig op aan, dat hunne stem worde gehoord, wanneer Egyptische, leeningen worden gesloten. De houding in dit geschil door de Europeesche mogendheden in te nemen, is van groot belang en geheel ten gunste van de Porte. Zelfs Rusland moet Turkije in het gelijk stellen, maar wenscht zich, natuurlijk, op den achtergrond te houden. Moge aan de billijke eischen van Turkije spoe dig een gunstig gehoor verleend, en een ernstig conflict, dat waarschijnlijk de rust van Europa in gevaar zou brengen, worden vermeden. Bij den uitgever Charles J. Skeet te Londen is een roman ter perse van S. W. Fullom, geti teld Down in Devon en opgedragen aan de koningin der Nederlanden. NOVELLE DOOR R. T1LLKMA. (Vervolg.) Geen twee dagen daarna of we zagen een an der vaartuig met groote snelheid op ons afkomen. De schrik sloeg ons om het hart, toen we in zijn vlag een „Zwarten Vogel" ontwaarden. Aan ont komen was niet te denken en wij draaiden bij. De kapitein der Black Bird, een forsch gespierde vent, die goed Engelsch sprak, kwam met een twintigtal roovers, alle met pistolen en sabels ge wapend, bij ons aan boord. Wij lieten op bevel van „onzen ouwe" de trap voor hen neer, en ontvingen de gevreesde bezoekers in eene eerbie dige houding. Toen onze kapitein den rooverhoofdman mede deelde, dat wij reeds beroofd waren, gaf deze hem ten antwoord, dat hij dit zeer goed wist, maar enkel gekomen was, om een vat water te eischen en te zien, hoe men ons behandeld had. Wij gaven terstond een onzer grootste waterva ten. De rooverhoofdman liet daarop een groot vat wijn van zijn schip halen en stelde ons dit ter hand. Toen hij zag in welk een treurigen toe stand wij verkeerden, liet hij ons een boot met levensmiddelen en eenige kleedingstukken bren gen. „Dit alles geschiedt," zei hij tot onzen kapi tein, „op rekening van den hond, die u zoo uit geschud heeft. Ik heb nog menige oude rekening met hem te vereffenen. Die kerels," ging hij voort, „doen hun stand oneer aan en zijn niet langer te dulden." Na ons een goede reis te heb ben gewenscht, vertrok hij en zetten wij onder een welgemeend hoezeevoor de Black Bird en diens kapitein onzen tocht voort. „Een veertien dagen later," ging de stuurman voort, „ontdekten wij een ontredderd vaartuig in zee. Toen wij 't naderden herkeuden wij het voor 't zelfde, dat ons zoo schandelijk beroofd had. Aan de ra's hingen verscheidene lijken. Wij be hoefden niet lang in onzekerheid te verkeeren door wien deze strafoefening voltrokken was. Een wit stuk doek, dat aan de vlaggesteug hing, werd door den wind glad gestreken, en de woor den „Zoo straft de Black Bird" werden daarin leesbaar." Het deed den matrozen goed te vernemen, dat de pogingen der oorlogschepen, om het roofschip te bemachtigen, telkens vruchteloos afliepen. De „Black Bird," zoo eindigde de spreker op gedemp- ten toon, „bestaat nog." Ook „de ouwe" wist enkele zeerooversgéschie- denissen te verhalen, welke echter alle met een dappere verdediging der aangevallen schepen, waardoor de roovers 't onderspit moesten delven, eindigden. De grootste pret heerschte aan boord, wanneer de gezagvoerder bij mooi weer op 't achterdek met zijn volk thee dronk. Men kon zich verzekerd houden, dat hij dan in een goeden luim was. Niemand kon zooveel grappige anekdoten opdisschen, als hij. De wijze, waarop „de ouwe" met zijn volk wist om te gaan, bracht er veel toe bij, een goeden geest onder de bemanning levendig te houden. Onder de jeugdige landslieden, die Kornelis in vreemde havens aantrof, deelde niemand van hen meer in zijn vertrouwen dan Hinne Wiedemao uut Ouwerd. „Zien olde mouder," deelde deze mede, „woonde in 'n klain hoesken achter in 't loug. Wanneer Kornelis te Groningen kwam mos hij veural ies nao Ouwerd gaon en bezui- ken heur eis, want Hinne wist neit, daor ze old en zeikelek was of hij heur wel ooit zou weer- zein. Als knaap van dertien jaien was hij En it de kaptain oetzaild, en nu was hij zeventien. En hij had sedert hij voor 't eerst aan boord was gegaan het dorpje dat hem zoo dierbaar was, zelfs het vaderland, niet wedergezien. „Want de kaptain hef gain farmielje", zei hij, „en zwalkt altied maor boetenslands om. Nou," vervolgde Hinne, „gao we nao de Middellandse Zee. Gaf de guie God nog eis, dat ik mien mouder eins weer mog zein." Hinne Wiedemao was een eenvoudige borst, maar trouw en eerlijk als goud. Kornelis hoorde hem doorgaans met belang stelling aan wanneer hij van zijn moeder ver haalde. Wanneer ze's nachts gelijktijdig de wacht op hunne schepen hadden, die eenige dagen naast elkander lagen, waren ze altijd bijeen. „Mien mouder," verhaalde Hinne meer dan eens, „is arm, heil arm. Maor tou mien vaoder nog leefde," zuchtte hij, „had ze het beter. Tou hij stürf bleef mouder mit drei kinder zitten, maor mien bruir en 't klaine wicht, dat zoo leif was, störven au de zeikte. Tou 'k van schoule kwam wol ik graog wat veur heur verdeineu, maor op 't land boerenar:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1