Woensdag 1 December. N°. 3010. A°. 1869, Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering vau Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIEX. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 30 November. DE BEGROOTING VOOR 1870. Hoofdstuk IV. B. R. C. eeredienst. 1870. 1869. 1. Afd. Kosten der afdeel, f 16,000.18,500. 2. R. C. kerkgenoot schap 593,108.73. 591,879.74. 3. Kerkgenootschap der bisschoppe lijke clerezy 11,600.11,600. 4. Pensioenen 67,168.64,378. 6. Onvoorziene uitg. 3,000.3,000. f 690,776.73. f 689,357.74. Hoofdstuk VII. C. Hervormde en andere eere diensten. 1. Afd. Kosten der afdeeling f 19,650. f 19,650. 2. Prot. kerkgenoot schappen 1,442,624. 1,445,237. 3. Israël, kerkgenoot schap 38,064. 38,064. 4. Pensioenen, wacht gelden254,279. 251,977. 5. onvoorziene uitgav. 3,500. 0,500. 1,758,117. f 1,758,428. De beide departementen van eeredienst eischen sinds jaren ongeveer hetzelfde cijfer van uitga ven. De discussiën in de Tweede Kamer loopen dan ook slechts voor een deel over deze cijfers; jaar op jaar wordt echter deze vraag behandeld: of deze beide administratiën nog wel als zooda nig afzonderlijk zullen blijven bestaan, dan wel de werkzaamheden er aan verbonden, overge bracht zullen worden naar het departement finan ciën voor de geldelijke administratie en naar het departement justitie voor het politietoezicht enz. Daar het zich laat aanzien dat ook dit jaar we der deze quaestie zal besproken worden kon het misschien wenschelijk zijn iets naders hier over mede te deelen. Art. 164 der grondwet bepaalt dat een ieder zijne godsdienstige meening met volkomen vrij heid belijdt, behoudens de bescherming der maat schappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet. Met deze volledige vrijheid van gods dienstbelijdenis hangt te samen de volkomen vrijheid en zelfstandigheid der kerkgenootschap pen in de regeling van hun inwendig kerkrecht, in de aanstelling van leeraars enz. en in het be heer hunner goederen, behoudens de verplichtin gen, die zij als burgerlijke vereenigingen jegens derden hebben en hunne gehoorzaamheid aan de wetten van den staat. De regeering is bij hare verplichting om de vrijheid van het kerkelijk leven te eerbiedigen echter niet onverschillig jegens de kerkgenoot schappen. Zij beschermt de rechten en ondersteunt de belangen der kerkgenootschappen met geld (art. 161 en 168 gr. w.) en ziet toe dat de kerk genootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den staat (art. 169.) De bescherming der kerkgenootschappen is van verschillenden aard. Zij wordt verleend door den I strafrechter (Code Penal art. 260 vg.) tegen stoor- nis der openbare godsdienstoefening, door den burgerlijken rechter tegen overtreding der ker kelijke reglementen, voor zooverre deze niet in strijd zijn met het recht van den staat. Ten einde deze bescherming te genieten is het noodig dat het kerkgenootschap als zoodanig er kend zij door den staat. De ondersteuning der kerkgenootschappen is ge waarborgd bij art. 168 der Gw.: De tractementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wor dende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. „Aan de leeraars welke tot nog toe uit 'slands kas geenof een niet toereikend tractement ge nieten, kan een tractement toegelegd of het be staande vermeerderd worden." Het toezicht op de kerkgenootschappen, voor geschreven bij art. 169 Gw. is nader geregeld bij de wet van 10 Sept. 1853, speciaal daarover han delende en bij de algemeene wet op het recht van vereeniging van 22 April 1855. Eerstgenoemde wet bepaalt in haar eerste art. dat aan alle kerk genootschappen de volkomen vrijheid verzekerd is en blijft, om alles wat hunne godsdienst en de uit oefening daarvan in hun eigen boezem betreft te regelen, en eischt slechts kennisgeving der reglementen. Zij behelst verder eenige bepalingen over het gewaad van de bedienaren der openbare godsdienst, het luiden der klokken enz. De tweede wet verbiedt elke vereeniging en dus ook elk kerkgenootschap, waarvan het doel zoude zijn ongehoorzaamheid aan de wet, aanranding der goede zeden, stoornis in de rechten van wie ook, [de Mormonen zouden hier dus niet toegelaten worden]. De regeering komt door deze drievoudige ver plichting van bescherming, ondersteuning en toe zicht herhaaldelijk in aanraking met de kerk genootschappen en het is op grond daarvan dat tot nu toe het behoud der afzonderlijke adminis tratiën der eerediensten door de regeering nood zakelijk is geacht. Het zwaartst weegt daarbij de verplichting tot ondersteuning, bepaaldelijk de bevoegdheid in art. 168 al. 2 gegeven, om aan die leeraars die geen of geen voldoend tracte ment genoten, een tractement toe te leggen of het bestaande te vermeerderen. De regeering wordt nu natuurlijk bestormd met aanvragen, en er behoort veel kennis van den toestand van iedere,'gemeente toe, om in ieder geval met billijkheid zoodanige aanvrage toe te staan of te weigeren. Reeds dikwijls is dan ook zoo in als buiten de Kamer de stelling verdedigd, dat de regeering van deze bevoegdheid geen gebruik meer moest ma- j ken, maar de sommen eenmaal aan de verschil lende genootschappen toegekend, als een onver- j anderlijk fixum op de begrooting moest brengen en aan het hoogste kerkelijk college uitkeeren, zonder zich in 't minst meer te bemoeien met de administratie noch van deze gelden, noch van de overige kerkelijke fondsen. Zoo doende alleen zou de volledige afscheiding van kerk en staat, door de grondwet gewild, inderdaad werkelijkheid worden. Het blijft echter de vraag of de opheffing der administratiën op dezen ingrijpenden maatregel Wachten moet. De tegenwoordige minister van financiën is van gevoelen, dat nu de inmenging der regeering in de administratie der goederen van de hervormde kerk verdwenen is van de zijde der Prot. kerkgenootschappen althans geen bèzwaren meer tegen de opheffing bestaan hij zou dan ook de opheffing hebben voorgedragen, wanneer niet van de zijde van zijn ambtgenoot van justitie bezwaren waren gemaakt, ontleend aan een keizerlijk decreet van 16 Juli 1810, de R.-K. eeredienst betreffende. In de afdeeling begreep men blijkbaar het ge wicht van dit bezwaar niet en vroeg of hier niet aan eene vergissing te denken viel? Het ant woord van den minister van justitie is niet zeer bevredigendvolgens hem toch levert dit decreet geen bezwaar op in het beheer der zaken der R. K. eeredienst: de drie eerste artikelen zijn lang ingetrokken en het vierde is overgenomen in een ander decreet! waarom dus aan dit de creet herinnerd? Hoe 't ook zij in Limburg zijn nog verschilllende decreeten van kracht betreffende het beheer der goederen der R.-K. kerk, die de inmenging der regeering vereischen. Zoo het decreet van 30 Dec. 1809 betreffende de kerkfa brieken f) en die de minister nog niet meent te kunnen opheffen. Moet dus de opheffing der ad ministratiën wachten totdat de toestand in Lim burg geregeld zij De minister antwoordt dat op de instandhouding van eene afzonderlijke administra tie prijs wordt gesteld door het R.-K. kerkgenoot schap, welks aangelegenheden een eigenaardig karakter hebben, hetwelk behoort gekend te worden, om moeilijkheden en botsingen bij de behandeling der zaken te vermijden. Ook wanneer de toestand in Limburg geregeld is, zal deze minister dus nog niet tot opheffing adviseeren. Niemand zal voorzeker van ons verlangen, dat we eene ontleding geven van De man met de was sen Beelden, het tooneelproduct, waarmede het gezelschap van de HH. Albregt en van Ollefen hier gisterenavond optrad. We meenen dan ook te kunnen volstaan met de bloote vermelding, dat het een spectakel-stuk is in den ruimsten zin des woords en ruimschoots voorzien van alle ge breken, die dusdanige stukken eigen plegen te zijn. De opvoering was alleszins verdienstelijk, maar vooral werd de hoofdrol zoo daarvan in zulk een stuk sprake kan zijn, die van Rodille, op uitstekende wijze door den heer J. Haspels vervuld. We betreuren het echter, goede acteurs hunne krachten te zien wijden aan dusdanige producten van wansmaak, hoewel voor een groot deel bet publiek zelf daarvan de oorzaak is, dat, bij de opvoering van degelijke stukken (zooals bijv. De lotgevallen van een arm edelman, Het huisge zin zonder kinderen enz.,) dikwijls door zijne afwe zigheid schittert, maar bij de opvoering van zoo genaamde draken gaurne den schouwburg be zoekt. De zaal was ten minste vrijgoed bezet, be halve de galerijzelfs de loges waren niet zoo geheel ontvolkt als ze anders hier plegen te we zen. Moge het Leidsch publiek bij eene volgende voorstelling door een talrijke opkomst het bewijs leveren, dat het gisterenavond den Schouwburg bezocht niet om, maar niettegenstaande het opge voerde stuk. Het besluit van 9 Febr. 1366 (Stb. n°. 16) dat hieraan den krachtigsten 9toot heeft gegeven, gaat uit van dezen considerans „wcnicheode dc rcchtstreekscbe tii9ichcnkorast van den staat bij het beheer van de goederen van de hervormde kerk te doen ophouden en te dien aanzien aan die kerk gelijke vrijheid te verzekeren als door andere gezindheden genoten wordt," het draagt alle be voegdheden, die de staat had over aan een algemeen college van toezicht uit leden der prov. commissién en 3 leden der alg. Sy node bestaande, dat binnen 3 jaren eene nieuwe regeling dier ad ministratiën moet voorbereiden. Met 1° October II. is de nieuwe commissie in functiën getreden, en zijn niet minder dau 48 tot dien tijd geldige Kon. bcsl. en reglementen buiten werking gesteld. t) Kerkfabrieken (fabriquo d'eglise eigenlijk bouw sener kerk, van daar funds voor den bouw en onderhoud er van, van daar college ter administratie van dit fond») sijn belast met het onderhoud der kerken waarbij zij zijn opgericht, zij adrainistrerreu de gelden daarvoor bestemd, en zorgen voor dc waardige viering der gods dienstplechtigheden. 'L. K. H. Prins Frederik geeft heden (Dinsdag) op Eikenhorst nabij Wassenaar eene groote jacht partij, waaraan onderscheidene aanzienlijke per sonen zullen deelnemen. Men verneemt nog, dat Z. K. H. Prins Frederik, benevens de Prins Von Wied aanstaanden Woensdag naar het Loo ver trekken, ten einde een bezoek bij Z. M. den Ko ning af te leggen. Men verneemt, zegt het Nieuwsblad voor den boekhandel, dat bij ministerieele dispositie onlangs is bepaald, dat bij couranten geene andere soort van drukwerk meer mag gevoegd worden. Indien dit gedaan wordt, valt de courant in de termen van art. 13 der postwet. Als bijvoegsel kan al leen worden aangemerkt hetgeen van het num mer, hetwelk verzonden wordt, een integreerend deel uitmaakt. Z. M. de Koning heeft benoemd: tot burgem. der gemeente Groesbeek Mr. F. T. Vredenrijk Engelenburg, en tot burgem. der gemeente Goor W. K. Loeff. Bij besluit van Z. M. den Koning is de heer A. Cohen Henriquez erkend en toegelaten als consul van Italië op Curasao. Z. M. de Koning heeft goedgevonden, op liet daartoe door hein gedaan verzoek, een eervol ontslag uit den militairen dienst te verleenen aan den 2den luit. der inf. op non-activiteit H. W. G. Koning. KORNELIS PLANK NOVELLE DOOK H. TILLEMA. (Vervolg.) Op een avond dat Kornelis afwezig was kwam de door hem verwachte brief„Aan Kornelis P ten huize van den landbouwer Harm Broers," luidde het opschrift. Zes stuivers port. Wie zou er niet van schrikken Door elk der huisgenooten, zelf door het twee tal buren, dat er den avond doorbracht, werd de brief van alle kanten bekeken. „Hij kan evengoed voor Broers, als voor zijn knecht bestemd zijn," meende de eene buurman. „Er staan immers twee namen op." „Welzeker," zei de ander. „Neen," zei Broers, „ik denk, dat bet een brief over Groenland is." „Wou je nog groen land verharen?" vroeg de een met het onnoozelste gezicht. Broers deelde hun het „verschrikkelijke" plan, dat Kornelis gemaakt had, mede. Zijn verhaal werd gedurig door de uitroepingen der buren „Wonderbaarlijk! 't Is om te ijzen! Heb ik mijn levenenz. afgebroken. Intusschen poogden de huisgenooten den brief zoodanig te buigen, dat er in gekeken kon worden. „Geen jood kan er zoo wijs uit worden," merkte de boerin aan. ,,'t Zou ook wat," vervolgde zij, terwijl ze het zegel verbrak. ,,'t Is geen mooi schrift," hoorde men de buren zeggen „onze Harm of uw Klaas zou 't beter kunnen." De brief ging van hand tot band. Al was de inhoud voor allen niet even duidelijk, zooveel was leker, dat Kornelis in 't laatst van Februari te Harlingen moest zijn. Of er Harlingen of Haarlem stond en of door beide namen niet dezelfde plaats werd aangeduid, hierover liepen de meeningen uiteen. Evenzeer kon men niet eens worden over een zinsnede. „Ge moogt," las men, „den man, die volgens den heer Folkerts u een zeeuitrusting wil verschaffen, wel in waarde houden." Wie wasFolkerts? Wie was de man die een zee- uitrusting wilde verschaffen? Te vergeefs kwelden de goede landlieden zich met de oplossing van deze voor hen onoplosbare raadsels. En een zeeuitrusting? Wat was dat? 't Zou zekerlijk een praam, misschien wel een heele groote, beteekenen. „Och merkte een ander aan, „wanneer ze niet veel beloven, zou geen mensch op zee willen varen. De boterkooper," vervolgde bij, had hein verteld „dat ze in zes uren geen kruimel land gezien hadden." Broers bracht in 't midden „dat iemand, die van de „schipperij" onkundig was, maar zoo geen „gevaar" werd gegeven. Onder uitrusting had men zekerlijk iets anders te verstaan." „Dat die droininelsche jongen nu ook zoolang uitblijft," werd er geklaagd. „Even alsof hij ons op alles zal willen inlich ten," merkte een der buren aan. „Hij zal ons niet nteer mededeelen dan bij wel kwijt wil wezen." Eindelijk kwam de lang verwachte persoon. Nadat bij verslag gedaan had van de bood schap, die zijn patroon hem opgedragen bad, zette bij zich in den kring neder. „Jongen! wij zouden 't haast vergeten," begon na eenig tijdsverloop de vrouw des huizes, „maar ge hebt een heel doren avond. Harinen Klaas beeft een brief voor je gebracht, voor welken we een schelling port hebben uioeten betalen." Nu kwam 't ongeduld van den kant van Kor nelis. „Wij hebben hem al opengemaakt," zei de boe rin, hem 't papier overreikende, „want wij wisten niet of hij voor u of voor ons bestemd was." Kornelis wachtte zich, zijn huisgenooten hunne onbescheidenheid onder 't oog te brengen. „Hij is immers voor u?" vroeg ze toen hij den brief ten eind gelezen had. „Ja." „Komt hij van je familie?" „Neen." Gedurende deze ondervraging schenen de man nen in een gesprek verdiept, doch niets ontging hun van 'tgeen Kornelis eindelijk mededeelde. Den volgenden dag liepen er onderscheidene geruchten door het dorp, alle echter neerkonieu- den dat de knecht van Broers de heele wereld doorreizen wilde. De een zei „dat hij eerst naar de Oost," de ander, „dat hij naar de West ging." „Misschien," werd er bijgevoegd, „gaat hij nog ver der dan sergeant Knarter gereisd is, die vlak bij 't opgaan der zon was geweest, ja zelfs eens zoo ver, dat hij zijn handen in de wolken gewas, schen had." Doch hoe de bijzondere meeningen ook verschil len mochten, door de openbare ineening werd Kornelis voor iemand „met'n miserabelen wilden kop" aangemerkt. Elkeen scheen gerechtigd te zijn, hem over zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1