N°. 3006. Vrijdag A°. 1869. 26 November. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". KORNELIS PLANK. LËIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 25 November. DE BEGROOTING VOOR 1870. Morgen neemt de jaarlijksch terugkeerende strijd over de begrooting weder een aanvang. De Tweede Kamer heeft in het voorloopig verslag het artillerievuur op de ministers reeds ge opend, met kracht hebben dezen in de memo- riën van beantwoording dit gereciproceerd. Nog weinige oogenblikken en de strijders raken hand gemeen. Het is dikwijls betreurd geworden dat de be- grootings-discussiën als van zelve dit beeld van een strijd in ons doen oprijzen; te recht wan neer het zijn ontstaan te danken had aan de waarneming dat het veroveren der vijan delijke positie, het innemen der ministerieele zetels, het doel der aanvallers is: ten onrechte, wanneer er slechts door te kennen gegeven wordt dat de leden der Tweede Kamer, door drongen van al het gewicht hunner roeping, met alle krachten, zij 't dan ook soms met heftigheid, er voor waken, dat slechts zoodanige uitgaven worden toegestaan, die bepaald strekken tot be vordering van het algemeene nut. Zulk een strijd zal niemand afkeuren. De uitdrukking is eenmaal in de Tweede Ka mer gebezigd, dat aan elke cent, door de ingeze tenen opgebracht, een droppel bloeds kleefdede uitdrukking is overdreven, maar waar is het dat de belasting van de vruchten van den arbeid der ingezetenen genomen wordt, en dat geene belas ting rechtvaardig is te noemen, zoo de uitgave in het belang van het land niet dringend nood zakelijk is te noemen. Gelukkig dat hier tegen over staat, dat wanneer eene uitgave werkelijk strekt tot bevordering van het algemeen nut, het geld tot bestrijding daarvan (in 't algemeen) steeds zonder moeite door het volk opgebracht zal worden, en zoodanige belasting niet te druk kend zal zijn. Op de Staten-Generaal nu rust de verplichting jaarlijks met den Koning uit te maken welke uitgaven in het algemeen belang zijn te achten, voorwaar geen gemakkelijke taak geen wonder dat de meenigen daarover zoo zeer verschillen, geen wonder dat de strijd dikwijls hevig wordt! Het volk is bij dezen strijd de gewoonlijk kalme, niet onverschillige toeschouwer; met aandacht volgt het de gevoerde debatten, en dikwijls reeds hebben de leden der Tweede Kamer bij nieuwe verkiezingen het ondervonden, hoezeer hunne houding bij de begrootingsdebatten de aandacht getrokken had I De volledige publiciteit, die thans aan alle stuk ken met de begrooting in verband staande gege ven wordt, stelt een ieder in staat reeds te voren zich een opinie te vormen over de wenschelijk- heid der voorgestelde uitgaven, en met kennis van zaken de discussiën daarover te volgen. Voor velen echter zijn die stukken door hare uitge breidheid minder toegankelijk. Voor dezen mee- nen wij geen onnut werk te doen, door thans voor alle noodstukken zoo kort en duidelijk mo gelijk aan te wijzen, welke uitgaven dit jaar door de ministers hoofdzakelijk worden geacht» en op welke wijze zij deze uitgaven meenen te moeten bestrijden. Een groot deel der uitgaven is het onmiddel lijk uitvloeisel van de grondwet of gewone wet ten. Formeel komt den Staten-Generaal wel het recht toe over deze te discussieeren en te stem men; afgestemd kunnen zulke posten moeilijk worden. Het eerste hoofdstuk (Huis des Konings) bevat niets dan zoodanige uitgaven en wordt dan ook gewoonlijk met algemeene stemmen aange nomen. Het inkomen van den koning ƒ600,000, is be paald bij de wet van 10 Aug. 1S49 (Stbl. 32), het inkomen van den Prins van Oranje ƒ100,000 en het onderhoud der Koninklijke paleizen ƒ50,000 bij de grondwet (art. 33 en 28). Ook over het tweede hoofdstuk, hooge collegiën van staat en het kabinet des Konings, wordt zel den lang beraadslaagd. In zeven afdeelingen be vat het de uitgaven voor de Staten-Generaal, Raad van State, Alg. Rekenkamer, Kanselarij der beide orden en Kabinet des Konings. 1870. 1869. Afd. 1. Staten-Generaal 270,500. 248,585. 2. Raad van State93,815. 93,815. 3. Alg. Rekenkamer 104,450. 104,700. u 4. Kanselarij der beide orden55,000. 56,300. 5. Kabinet des Konings 30,670. 30,375. 6. Pens. en wachtgelden,, 44,003. 50,679. 7. Onvoorziene uitgav. 7,000. 7,000. ƒ605,442. ƒ591,454. Het is dit jaar iets hooger geraamd dan in 1869, voornaamlijk wegens het vermeerderde aantal leden der Staten-Generaal. De Koninklijke Academie van Wetenschappen, afdeeling wis- en natuurkunde, zal op 27 dezer, des voormiddags te twaalf uren, eene gewone vergadering houden in het gebouw der Acade mie, te Amsterdam. De onderwerpen ter behan deling zijn o. a.: missiven van den minister van binnenl. zaken; rapport van den heer Von Baum- hauer; de heer Heynsius zal spreken: „over de geleidingssnelheid in de beweegzeuuwen van den mensch;" de heer J. Bosscha Jr. zal handelen: „over de onzekerheid der temperatuursbepalin- gen tusschen 0° en 100° van Regnault." De Provinciale Staten van Groningen hebben gisteren het voorstel aangenomen van den heer Muller, lid der Staten, om aan den Koning en de beide Kamers een adres te zenden, waarin wordt aangedrongen op het nemen van maatre gelen tot vermindering der oorlogskosten. Het Utr. D. bevat thans eene uitvoerige missive van de dir. van de R.-S.-M., waarin deze nader verklaart, dat het spoorwegongeluk bij Harmeien bijna niets te beteekenen heeft gehad. Behalve eene lichte aandoening van het neusvlies van een reiziger, werd, zoover bekend is, niemand ge kwetst. Het spoorweg-materieel was zoo weinig beschadigd, dat de treinen met dat materieel de reis hebben vervolgd. Oponthoud heeft er oui zoo te zeggen niet plaats gehadde treinen (zijn te Amsterdam en te Rotterdam juist op tijd aange komen; de trein is van Harmeleu slechts 4 a 5 minuten later vertrokken. Te Deventer is het schrobben der straat ver boden; de zorg voor het onderhoud der straat was het motief van dat voorschrift. Thans heeft echter de burgemeester zich verplicht geacht om de opheffing van dat verbod aan den raad voor te stellen, omdat de riolen anders te weinig worden doorgespoeld en daardoor, vooral in den zomer, stank verspreiden en verstopt rakenter wijl ook de strateu zonder schrobben moeilijk schoon te houden zijn. Met het oog hierop stelt de voorzitter den raad voor, deze bepaling vast te stellen„B. en W. verbieden het schrobben buitenshuis, waar en wanneer zij dit noodig achten. Overtreding van dit verbod is strafbaar." Dr. Pous Koolhaas, de kundige redacteur van het Tijdschrift voor gezondheidsleer, keurt het ver bod om de straat te schrobben, ten sterkste af, omdat het schrobben de stof wegneemt, waarvan men bij droog, en den modder, waarvan men bij vochtig weer last heeft in de straten. En dat de inademing van dat stof niet bevorderlijk voor de gezondheid kan zijn, en van reinheid in de wo ningen te minder sprake wezen kan naarmate die der straten meer te wenschen overlaat, zal wel geen betoog behoeven. (VV. v. B. A.) Vrijdag den ÏO'1'»" dezer werd door de arron- dissements-rechtbank te 's-Bosch een zeer belang- rijk vonnis gewezen in de zaak van mejufvrouw de wed. Groos, geb. Wolvenga, tegen het college van regenten van het gereformeerd weeshuis te dier stede. Genoemde wed. Groos vorderde haar minder jarigen zoon Nicolaas, welke tegen haren uit- drukkelijken wil in dat gesticht werd opgehou den. Niettegenstaande de eischeres herhaaldelijk in der minne en later bij deurwaarders-exploit bedoelden zoon van het gedaagde college opvor derde, was alles te vergeefs, en werd door dat col lege voortdurend geweigerd het kind uit te leveren. De eischeres deswege eene klacht aan den officier van justitie bij de rechtbank indienende, werd deze klacht om het privilegium fori aan een der regenten toekomende, aan den procureur-generaal bij den Hoogen llaad verzonden, wat ten gevolge heeft gehad, dat bij arrest van 16 Juli jl. werd uitge maakt, dat het een geschilpunt betrof van bur gerlijk recht, hetwelk volgens art. 6 van het Wetboek van Strafvordering de schorsing der rechtsvervolging noodzakelijk maakte en de rechts vervolging heeft geschorst, totdat door den bur gerlijken rechter omtrent het geschilpunt uit spraak zou zijn gedaan. Na wederzijdsche conclusiën genomen te heb ben, en de rechter alsnu in overweging nemende, dat de langstlevende echtgenoot van rechtswege is bekleed met de voogdij, en gerechtigd om het verblijf en de opvoeding van een kind te rege len, en zijne verpleging, tegen al of niet betaling aan anderen toe te vertrouwen; dat het laten en houden van een kind dus eene voortdurend vrijwillige daad is, waaraan de wilsverandering van eene der partijen een einde kan maken. Na nog verschillende zaken in overwegi genomen te hebben, kwam de rechtbank tot uitspraak en veroordeelde het gedaagde college, om aan de eischeres binnen tweemaal 24 uren na beteekening van het vonnis haren zoon uit te leveren; en bij gebrek van dien het daartoe met behulp van den sterken arm te noodzaken, alsmede in de kosten van het geding, en dat het eene som van honderd gulden zou betalen aan de eicsheres voor iederen dag verwijl na den gestelden termijn. De minister van justitie heeft het advies ge vraagd van Gedeputeerde Staten der provinciën en van de procureurs-generaal, fungeerende di recteurs van politie, omtrent eenige bij Z. Exc. voorgekomen noodige wijzigingen in de wet van 13 Juni 1857 Staatsblad N°. 87), tot regeling dei- jacht en visscherij. De voornaamste dezer wijzigingen zijn: De akte, uitsluitend genomen tot het vangen van eenden in een eendenkooi, af te geven voor een bepaalde kooi, zoodat de geldigheid dier akte niet gelijk die voor het jagen worde beperkt tot éen persoon. In de wet de vermelding op te nemen van de overal en ten allen tijde verboden vischtuigen en tevens een minimum van de grootte der mazen. Bij de wet of bij Kon. besluit te bepalen de sluiting der visscherij, en niet gelijk thans door Gedeputeerde Staten der provinciën. Krachtiger bescherming tegen vernieling of be derving door wild of schadelijk gedierte van de landbouw voortbrengselen. Hetweispel van kwartelen, vangen van wa terwild met slagnetten en van houtsnippen met laat, war- of valfiouwen en het vangen van eend vogels in een eendenkooi of daarmede gelijkstaan- den toestel ook des Zondags te veroorloven. Voorts tot betere surveillance het verbod om met schietgeweer in 't veld te komen zonder machtiging, ook tot ongeladen vuurwapenen te beperken. De tijd tot vervoer van wild of visch na de sluiting tot op acht dagen terug te brengen, en de vergunning daartoe te beperken. De straffen tegen jacht- en visscherij-overtre- dingen, inzonderheid de laatste, te verzwaren. Het verbeurdverklaren ook van het geoorloofd vischtuig, wanneer iemand gevischt heeft in eens anders vischwater zonder bekomen vergunning. Het beginsel van transactiën uit de tegenwoor dige wet te doen vervallen. Vad De heer J. C. Van Lier gaat, naar het Vader land nader verneemt, niet ter vervanging van j wijlen den heer H. J. Lion, maar van den heer j Mr. L. W. C. Keuchenius, en dus als redacteur j van het Nieuw Balaviaasch Handelsblad, naar Ba tavia. I NOVELLE DOOR H. TILLEMA. (Vervolg.) Al waren de door Van Stralen bijgewoonde veldslagen niet best overeen te brengen met 't geen in de vaderlandsche geschiedenis te lezen stond, de jongen hield zijn bemerkingen voor zich. Lediggang kon het hoofd des gezins van nie mand dulden. Toen 't voorjaar kwam moest de jongen voor en tusschen de schooluren in den tuin helpen werken of in de greppel gras voor de koe snijden. De zorg voor tuin en koe hing den kolonist het naast aan liet hart. Wat ging hem de bebouwing van het land op zijn hoeve aan, en wat had hij zich te bekommeren over den oogst? De maatschappij was immers ver I plicht in zijn voeding te voorzien. Voor de be mesting van zijn tuin droeg de kolonist buiten gewone zorg. Dan volgde 't weideland waar zijn koe 's zomers graasde, maar of het hooi- en het bouwland bemest werden, daarover bekommerde hij zich niet. Hij hield zich liever bezig met het bespreken van politieke gebeurtenissen. Het was somtijds vermakelijk de gesprekken, die men hierover voerde, aan te hooren. In de zomeravonden zat Van Stralen gewoon lijk op den vaartwal. Aan den overkant nam dan bijna altijd een ander oud-gediende tegen over hem plaats. Deze was even ijverig Katholiek als Van Stralen Protestant. Het gesprek liep .ge woonlijk over de jongste gebeurtenissen, die men in „de Opregte Haarlemmer" las, welk blad echter nimmer dan acht dagen na zijn geboorte in hun handen kwam. De politieke tinnegieters konden zich trots haar late aankomst even goed vermeien in hunne staatkundigeen krijgskundige droomerijen. Wanneer het een bijzonder schoone avond was, kwam Van der Horst, die bijna altijd door rheu- maliek werd gekweld, ook bij hen zitten. Deze had meer campagnes bijgewoond dan de beide anderen en werd hierom door het tweetal met een zekere onderscheiding behandeld. Sinds eenige dagen had „de Opregte" belangrijke overwinn'n- gen, door de Franschen onder Joinville en Bu- geaud behaald, aan zijn lezers medegedeeld. Van der Horst raakte nu van een plan zwan ger, dat zeker voor 's mans genialiteit pleitte, doch dat echter door Ter Meer zeer .belachelijk werd gevonden, 't Betrof niets anders dan de verovering van Egypte door de Nederlanders. Daarop kon de landengte van Suez worden door gegraven. Versterkingen moesten aangelegd wor den om de vaart door 't gegraven Kanaal te kunnen verhinderen. De ontwerper wilde niet, dat de schepen van een vreemde mogendheid er maar zoo door zouden varen. Neen, er zou een zware tol ten behoeve van Neerlands schat kist geheven worden. De belastingen in 't moe derland zouden daardoor tot op de helft kun nen verminderd worden. 't Plan tot de verovering werd vervolgens door hem tot in de kleinste details uiteengezet. „Frank rijk," zoo eindigde hij, „had Algiers veroverd; hoe zou Holland, dat een der eerste zeemogend heden was, niet evengoed Egypte kunnen ver overen Wanneer „de Opregte," 't zij in de verslagen van de handelingen der Tweede Kamer, of op andere wijze, iets mededeelde 't welk op de „Maatschappij van Weldadigheid" betrekking had, dan schaarden zich gewoonlijk eenige hoor ders om het drietal. Tallooze plannen werden dan door hen besproken, waardoor „de maatschappij niet enkel voor ondergang bewaard zou blijven, maar waardoor zij zelfs in bloei zou kunnen toe nemen." - „Bezuiniging" was 't algemeene woord. „Waartoe had men al die ambtenaren noodig," die volgens de sprekers, „zich vetmestten met het bloedzweet van den kolonist?" Doch welke bezuinigingen er ook ingevoerd moesten worden, de voeding der kolonisten moest verbeterd worden. De maatschappij was verplicht zorg te dragen, dat elk huisgezin jaarlijks een vet varken kon slachten, 't Kwam iemand, die werken moest, toe. Menigeen, die getoond had niet geschikt te zijn tot besturing en verzorging van eigen gezin, meende echter dat het beheer der koloniën hem beter toevertrouwd kon worden, dan aan de di rectie met haar geheel ambtenaarspersoneel. Somtijds gebeurde het, dat in zulke genoeg lijke zomeravonden, zich een geducht onweder samenpakte, dat niet zelden tot een uitbarsting overging. Bestond er in de politiek veel waarin men met elkander overeenkwam, er waren echter kardi nale punten waarin verschil van gevoelen bestond. Zoo droeg Van der Horst o. a. den Koning een bijna afgodischen eerbied toe; Van Stralen was echter niet Oranje-gezind. De ontevredenheid

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1