!V0. 3003.
Dinsdag
A°. 1869.
23 November.
Feuilleton van liet „Leidsch
Dagblad".
KORNELIS PLANK.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJTS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKE ADVKRTENTIïïN.
Voor iederen regel0/15.
Grootere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 22 November.
HET WETSONTWERP OP HET HOOGER
ONDERWIJS.
II.
Wij stelden de vraag, welke zullen de gevolgen
zijn van het aangenomen examen-stelsel, zelfs
dan wanneer de regeering niets anders beoogt
dan het heil van den staat, en alzoo wetenschap
pelijke studie wil bevorderen.
Om het antwoord op deze vraag te vinden, wil
len wij eerst onderzoeken, met welk doel de tegen
woordige toestand wordt opgeheven?
De memorie van toelichting van het tegen
woordige ontwerp is zeer spaarzaam met toe
lichtingen zij zegt alleen1°. dat er sedert lang
vele stemmen zich hebben doen hooren tegen
het afnemen der examina door de faculteiten, en
2°. dat bij de medische wetten reeds bepaald is
dat de examina door staatscommissiën zullen wor
den afgenomen.
Het ontwerp-Heemskerk, waarbij dit laatste
als een beslissend argument wordt aangenomen,
noemt nog het voorbeeld van het buitenland.
Wij moeten dus onderzoeken, met welk doel
bij de medische wetten staatscommissiën zijn in
gesteld het motief van de vele stemmen kunnen
wij moeilijk als een ernstig motief aanzien, om
van systeem te veranderen. Zonder nadere toe
lichting beteekent toch dit motief niets anders
dan dat velen verandering in de examina wen-
schen deredenen waarom dienen evenwel vermeld
te worden. En nu wordt wel in de mem. van
toelichting van het ontwerp-Heemskerk eene toe
lichting gegevendat nam. de faculteiten niet altijd
met de noodige strengheid examineeren, en dat alle
drie hoogescholen niet denzelfden maatstaf van be
oordeeling hebbenmaar de minister, die deze
klachten reproduceerde, achtte ze toch van zoo
weinig belang, dat hij het wenschelijk bleef vin
den, om de examina aan de academische facul
teiten te blijven toevertrouwen, ware het niet
dat het beginsel van staatsexamens bij de genees
kundige wetten was aangenomen.
Welke gewichtige motieven hebben nu bij de
geneeskundige wetten tot de instelling van de
staats-commissiën geleid, zoodatdeze bij een nieuwe
wet op het hooger onderwijs noodzakelijk op den
zelfden voet moeten overgenomen worden.
Men leze de memorie van toelichting, en men
zal dezelfde teleurstelling ondervinden, als bij de
lezing der memorie van toelichting op het wets
ontwerp regelende het hooger onderwijs.
En zeer natuurlijk; de instelling eener staats
commissie was toen een noodzakelijkheid. De wet
liet de geneeskundige examina aan de hoogescho
len bestaan, maar hief die der provinciale coin-
missiën op; zij wilde omtrent de eerste, met het
oog op een nieuwe wet op het hooger onderwijs,
niets praejudiceeren, en moest dus als traDSitoire
maatregel, naast de academische examina, een
ander examen instellen. En verklaarde de regee
ring dan ook in de memorie van toelichting:
„Beschouwt men de tegenwoordige wet als
eenen transitoiren maatregel, dan moet daarbij
niet worden voorbijgezien, dat die zoodanig is
ingericht, dat hij bij de hervorming van het hooge
onderwijs als definitieve maatregel kan worden
beschouwd," zij liet er dadelijk op volgennEn
al geschiedde dit niet, zou toch geen nieuwe in
breuk op het beginsel van eenheid van stand
door dien maatregel gemaakt worden."
Men was dus toen niet van het denkbeeld, dat
het beginsel dier wet, omtrent de examina, een
volgenden wetgever zou moeten binden.
Met welk doel het tegenwoordige systeem
wordt opgeheven, en in de plaats van de facul-
teits-examens, examina voor staatscommissiën wor
den voorgesteld, blijkt ons dus niet.
De minister Heemskerk noemt in de memorie
van toelichting nog het voorbeeld van het buiten
land.
Welnu, zien wij hoe de regeling is in Pruisen,
in dat land, dat zeker op wetenschappelijk ge
bied wel als voorbeeld mag dienen, en dat ge
woonlijk wanneer er van staatsexamens sprake
is genoemd wordt.
Het is waar; er bestaan staatsexamens, maar
niet op dien voet, als bij dit ontwerp wordt voor
gesteld.
Het zijn slechts de juristen, die alleen staats
examens afleggen.
De philologen leggen, na 3jarige studie op eene
universiteit, een examen af, wel is waar voor
een staatscommissie, maar deze wordt alleen uit
de professoren der faculteit genomen.
De medici doen twee examina voor de faculteit;
zij verkrijgen dan den doctorstitel. Daarna leggen
zij het derde examen af voor een staatscommissie,
waarvan de leden der faculteit deel uitmaken.
Ook de theologen doen hun eerste examen voor
de faculteit. En om ons overzicht te completeeren voe
gen wij hierbij, dat de doctorstitel, die alleen Guur
academische examina verkregen wordt, voor de
privaat docenten, die gewoonlijk den stof leveren
voor professoren, verplichtend is, maar verder
geene rechten geeft.
Men ziet het dus het stelsel van staatsexamens
wordt in Pruisen niet zoo algemeen toegepast,
als men hier wil invoeren.
Alleen de juristen, die rechters of advocaten
willen worden, doen slechts examina voor staats-
commissiën.
Doch het is niet aan de regeering overgelaten
om in die commissiën te benoemen, wie zij goed
vindt: de wet schrijft voor, hoe die commissiën
gevormd worden. Het eerste examen wordt af
genomen bij een rechtbank van tweede instantie
(Appellationsgericht), het tweede voor een com
missie, die uit leden van het Hooggerechtshof
(Obertribunal) bestaat.
De vakken op de examina behandeld zijn Duitsch
privaat en publiek recht; voor het eerste examen
is ook nog kennis der rechtgeschiedenis noodig.
De examina zijn dus geenszins zoo veelomvat
tend, als in ons ontwerp wordt voorgesteld.
Deze inrichting der examina wordt in Pruisen
zeer verdedigd, maar de argumenten er voor
aangevoerd, wijzen, dunkt ons, duidelijk|aan, welke
groote nadeelen zij met zich sleept.
Het examen voor de toekomstige rechters en
advocaten mag niet aan de professoren worden
overgelaten, zoo ledeneert men, omdat deze vol
komen onpraktisch zijnhoe het recht ontstaan
is, hoe het zich ontwikkelde, en hoe de rechts
begrippen logisch moeten in toepassing gebracht
worden dat alles weten de professoren prach
tig uiteen te zetten, maar eene toepassing van
het recht, in overeenstemming met de behoeften van
handel en verkeer, een practische en billijke op
lossing van dagelijksch terugkomende quaestiën,
zoeke men niet bij hen.
Wij nu vragen, geldt deze beschrijving ook voor
onze professoren? Leven ook zij in zulke hooge
sfeeren, dat zij onvatbaar zijn voor de eischen
der praktijk, zijn hier de beoefenaars der rechts
geleerdheid, zoo verdeeld in theoretici en practici
Zonder onze hoogleeraars te willen verheffen
boven hunne Duitsche collega's, gelooven wij toch
zonder schroom het tegendeel te kunnen bewee-
ren. En de oorzaak is zeer natuurlijk. Daar, in
Pruisen, worden de professoren genomen uit de
privaat-docenten, mannen, die van de praktijk
nooit iets zagen, en sinds zij op hun 18d8jaarop
de academie kwamen daar bleven hier wor
den zij genomen uit advocaten en rechters. Theorie
en praktijk zijn hier niet gescheiden.
En naar onze meening is dit een zeer verblij
dend feit. De mannen, geroepen om de rechtsge
leerde wetenschappen te doceeren, moeten met
de praktijk bekend zijn de mannen, die het recht
theoretisch beoefenen, kunnen voor de praktijk
alleen nuttig zijn, wanneer deze hun geen terra
incognita is.
Wat nu zal het gevolg zijn van het ontwerp?
Wij onderstellen hier namelijk, dat de verande-
ring '<Joi ucadouiicLliC cuamilltt All tïXcIIill liet -root*
staatscommissiën, door de regeering op rationeele
wijze zal in toepassing gebracht worden dat niet
de professoren, althans niet voor het meerendeel,
de leden der staatscommissiën zullen uitmaken.
Geschiedde dit laatste, dan zou de wet, die juist
de faculteits examens wil afschaffen, slecht wor
den ten uitvoer gelegd.
Maar wordt de wet goed toegepast, zullen
werkelijk, door het opheffen der academische
examina, de professoren hunnen invloed op de
examina verliezen dan vragen wij, wat zal daar
van het gevolg zijn Op dit punt, eene repro
ductie van het Pruisische systeem mannen van
de praktijk zullen staatsexamens doen, mannen
van de theorie, de privaatdocenten, die krachtens
art. 51 bepaalde rechten zullen krijgen door een
doctoralen titel, academische examina. Zij zullen
de toekomstige professoren vormen De niet ge-
wenschte scheiding van theorie en praktijk wordt
onvermijdelijk.
En vragen wij nu naar de toepasselijkheid van
deze beschouwingen, van de argumenten ten voor-
deele van de staatsexamens voor de juristen, op
de philosophen en de literatoren, dan blijkt het,
hoe weinig doordacht het uniform-staatscommissie-
systeem is aangenomen. Of moeten ook de litera
toren en de philosophen practisch opgeleid worden?
Eindelijk na veel tegenstribbelen heeft men de
goedheid gehad te erkennen, dat Maastricht, Venlo,
Bergen-op-Zoom en Breda schadelijke vestingen
waren.
Hoeveel hebben ze ons gekost van 1818 tot
1868?
Aan jaarlijksch onderhoud iets minder dan
f 40,000.
Dat maakt in 20 jaren nog geen 8 ton.
Voegt men er bij de buitengewone kosten van
herstelling, men komt wellicht tot het dubbele.
Wat is echter anderhalf millioen voor eene
rijke natie als wij zijn, die niet meer dan 27
millioen aan jaarlijksche rente te betalen hebben
Generaal Knoop zegt (zitting der Tweede Ka
mer van 12 Nov. 1869):
„Ik geloof dat wij in Neerlandsch Indië, gelijk
bij ons te lande ook dikwijls gebeurt, onnoodig
millioenen hebben weggeworpen voor nuttelooze
vestingwerken."
En meer precies Stieltjes (13 Nov. 1869)„lk
heb vernomen dat naar de hoofddenkbeelden van
den generaal Van der Wijck, blootgelegd in zijne
memorie van 1834 en waarmede de toenmalige
gouverneur-generaal Van den Bosch zich veree-
nigd heeft, zoo ik mij niet vergis want het juiste
cijfer is nog niet genoemd 39 millioen op Java
is uitgegeven voor werken, die voor het grootste
gedeelte niet alleen nutteloos, maar veelal scha
delijk zijn."
De minister spreekt het niet tegen. „Ik wil,"
zegt De Waal, „gaarne betuigen, gedurende
mijne werkzaamheid in militaire zaken bij het
Indisch hoofdbestuur, eeu innigen afkeer van
vestingen te hebben opgedaan."
wat een zegen zouae net zijn, zoo l>vruui
minister van oorlog wasl
Zoo heeft men met millioenen gespeeld even
alsof het biljartballen waren.
Zal het in de toekomst beter worden?
Wat zegt Stieltjes (13 Nov. 1869)? „Het is zon
der eenigen twijfel, dat verreweg de meeste genie-
officieren te kort komen in de juiste opvatting
der strategische waarde van vestingwerken."
Het zal dus in de toekomst niet beter worden:
tenzij de Nederlandsche natie begrijpe, dat er
een einde moet komen aan de inwilliging der
eischen van de specialiteiten voor de defensie en
dat blind vertrouwen voor wantrouwen moet
plaats maken. Bel Noorden.)
De heer H. Heinkes Kz., van Ried, deelt in
De Wekker een twaalftal stellingen mede, welke
hij in de vergadering tot oprichting van een
Schoolverbond had willen uitspreken en toelich
ten. Wij nemen ze hier over om het doel des
heeren Hemkes: gedachtenwisseling door bestrij
ding en verdediging, te helpen bevorderen.
1. Het schoolverzuim moet vooraf goed gede-
NOVELLE
DOOR
H. TILLBMA.
Vervolg.)
„Willem!" had hij tot zijn broertje gezegd,
„laat ons voor elkander en voor Jeanette bidden.
Mochten we beiden heel groot worden en voor
pa en voor grootmoeder kunnen zorgen 1" En de
twaalfjarige stortte zijne wenschen uit voor den
vader der weezen.
Geen slaap verkwikte dien nacht de weduwe
Plank. Niettegenstaande zij den naderenden mor
gen met angst tegemoet zag, kropen de uren haar
langzaam voort, 't Was of elke klokslag haar
het lief en het leed uit haar verleden voor den
geest riep. Eindelijk drie uren. Nog een paar
uren en haar oudste kleinzoon zal van haar ge
scheiden zijn misschien voor immer. Afgemat
verliet ze haar legerstee. Droef te moede, vestigde
ze haar blik op de straat, waarop de sneeuw
in dichte vlokken nederviel. „Zoo wordt de grond
als met een lijkkleed voor Jeanette bedekt," zuchtte
ze. „O, was de tijd nabij, waarop ook ik zal kun
nen rusten van dit moeitevol leven."
Weer sloeg de torenklok, en riep de arme uit
hare mijmeringen tot handelen.
Weldra brandde er in 't koude vertrek een
klein turfvuurtje.
„Sta op mijn jongen 1 't is tijd," zei ze tot Kor-
nelis. De knaap was spoedig gekleed en zat binnen
weinige oogenblikken tegenover zijn grootmoe
der in 't hoekje van den haard. Vruchteloos
poogde hij een gesprek met de oude vrouw aan
te knoopen. De woorden bleven hun in de keel
steken.
„Grootmoe," zei hij, toen het uur des afscheids
naderde, „'k zou Jeanette nog wel eens willen
zien." En weldra stond de knaap bij het geopende
lijkkistje en zich over 't lijkje heenbuigende, zei
hij met een gesmoorde stem„eens zullen we
elkander wederzien."
„Pas op grootmoe, maak Willem niet wakker",
zei hij, toen de oude vrouw met het flauw bran
dende lampje het leger van het slapende kind
naderde. „Waarom zouden we hem doen ontwa
ken en aan 't schreien maken? Zeg hem van mij
vaarwel."
Een kus die op het voorhoofd van het bewus-
telooze kind klonk, verkondigde, dat Kornelis af
scheid van zijn broertje nam.
„En nu, grootmoe, wordt het tijd dat ik ga,"
hervatte de knaap.
't Was of dit gezegde de oude vrouw haar
spraakvermogen teruggaf. Ze meende den knaap
nog een tal van wenken voor zijn volgend leven
te moeten geven. Ze konden echter alle gevoeg
lijk in het: „wees oppassend en houd God voor
oogen!" saamgevat worden.
Innig geroerd herhaalde de jongen de beloften
die hij den vorigen avond reeds gedaan had, en
bedankte grootmoe voor de goedheid waarmee
ze hem had behandeld. Krachtig drong hij er op
aan, dat de oude vrouw de weinige penningen,
die hij bezat, met hem deelen zou. Daar ze dit
weigerde, moest ze eindelijk zijn aanbieding ten
behoeve van Willem aannemen. De arme jongen
wist door ondervinding, dat de nood zijner ach
terlatende verwanten soms hoog stijgen kon. (Te
Frederiksoord, hiervan hield hij zich overtuigd,
zou hij 't beter hebben dan zij.)
Na een hartelijk vaarwel was de jongen wel
dra uit de oogen zijner grootmoeder verdwenen.
Tot over de enkels stapte hij door de sneeuw.
't Was stil in de straat toen het uurwerk van den
Martinitoren halfzes sloeg. Zoo kan hij voor zijn
heengaan 't huis nog eens zien, waarin Inj gebo
ren was en waarin hij zoo gelukkig met pa en
moe geleefd had. Och, dat zij, de brave gestorven
was! Weldra stond hij stil voor de woning, waar
aan voor hem zulke dierbare herinneringen ver
bonden waren. En daar naast woont Koen, waar
mee hij voorheen altijd speelde, en daartegenover
Paul en Jakob. Zouden ze, dacht hij, nog slapen?
Zekerlijk sliepen ze in een warm bed, evenals
hij vroeger deed, toen zijn moeder nog leefde.
Arme knaap! Hij herdacht zoo veel, en op Gods
wijden aardbodem dacht niemand aan hem, dan
een arme grootmoeder. Niemand zag de tranen,
die hij schreide, dan God.
De ongelukkige had er een voorgevoel van,
dat het geluk, zooals hij 't in de dagen zijner
kindsheid gesmaakt had, nimmer zou weder-
keeren.
Kwart voor zessenOp een sukkeldrafje
draafde de jongeu verder naar 't logement, waar
de wagen zou afrijden.
(Wordt vervolgd).