N°. 2977. Zaterdag A°. 1869. 23 October. LËIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per postn 3.85. Afzonderlijke Nommers9.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKRTKNTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 82 October. Hoe treurig het er met Leidens be volking uitziet, wat hare lichamelijke ontwikke ling betreft, vinden wij in de laatst uitgekomene aflevering van het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde daarin komt een verslag voor van den heer Zeeman over de lichaamsgrootte der lotelingen van 1863—67, met bijgevoegd kaartje. Het is een kaartje van Nederland, waarop voor de provincie en voor de groote gemeenten, naarmate het aantal lotelingen te klein bevonden is, de kleur, waar mede zij aangegeven zijn, donkerder wordt. Op dit kaartje is Leiden alleen pikzwart, dat wil zeggen, dat daar 30 pCt. van het aantal lotelin gen, de vereischte grootte (1.57 meter) niet bereikt hadden. Het gemiddelde cijfer van het geheele land is 16 pCt., terwijl de provinciën in deze volgorde hier voorkomen Limburg 10, Utrecht 12, Over- ijsel 13, Gelderland 14, Z.-Holland 15, Drenthe 16, N. Brabant 17, Friesland 17, Zeeland 17, Gro ningen 17, N.-Holland 20 pCt. Dr. Zeeman behandelt in dit verslag speciaal den toestand van Leiden en omstreken „In Rijnland staat Leidens bevolking met 30 pCt. op den laagsten trapeene eeuwenoude industrie houdt daar de massa der bevolking in het leven en op de been door een laag loon, maar meer ook niet. De studeerende jongelingschap staat er verre boven, zooals de Spartaan boven den Heloot. De talrijkheid dier steedsche bevolking drukt op de geheele streek een maar half verdiend karakter van achterlijkheid. Oegstgeest, ten deele onder den rook der stad en ten deele vlak buiten de poorten, reeds in haar lot deelende, heeft een ongunstig cijfer van 23 pCt. Iets beter, maar toch nog ongunstig is Leider dorp met 20 pCt.en zoo ook Soeterwoude met 18 pCt.die gemeenten worden ten deele door Leidenaars bewoond. Ver genoeg van Leiden verwijderd vindt men Aarlanderveen met 20 pCt., dat uit twee kommen bestaat, de eene meer landwaarts in, de andere vlak aan de lage zijde van den Rijn, de noor derhelft van het dorp Alphen. Dan volgen de kleine in de veenen gelegen gemeenten Nieuw- veen en Zevenhoven met 19 pCt. Dat de bodem er de schuld alleen niet van draagt, leeren Ter Aar en Nieuwkoop met 11 en 10 pCt.het laatste echter bebouwt rijke klei. Op het zand en strand liggen Katwijk en Noordwijk met een merkwaardig groot verschil, 21 en 6 pCt., het laatste een lusthof, het andere evenmin liefelijk voor gezicht en reuk als thans het in oude tijden door nobele nonoeu geliefde Rijnsburg, nu door zijn bloemkool befaamd; het heeft echter, evenals Valkenburg, geene aan merking te lijden of te dulden, want beide houden het juiste midden van heel het Rijk 16 pCt. Het bisschoppelijk Voorhout, het priesterlijk Warmond en het Sassenheim met adellijke restes, wedijveren om den voorrangallen hebben 9 pCt. Aan de andere zijde van de Haarlemmermeer, meer oostwaarts van de nog water gebleven Braassemer- en Kagermeer, liggen Alkemade met 17 pCt., Leimuiden met 13 pCt., Rijnsatervvoude met 12 pCt., Woubrugge met 12 pCt. Eindelijk aan de beide oevers van den Rijn, zoo de jaagpaden aan weerszijden van den nau welijks stroomenden vliet dien naam mogen dra gen, vindt men de klei uit de omliggende landen uitgegraven en ze tot pannen verwerkt onder Koudekerk met 15 pCt., Hazerswoude met 18 pCt., Oudshoorn met 17 pCt. en Alphen met IS pCt., met andere woorden alle meer of min dicht bij de gemiddelde." Het is merkwaardig hoe naast den treurigen toestand van Leiden, het fabriekrijke Twenthe eene goede plaats inneemt, waar het gemiddeld cijfer der te klein bevondenen 11 a 12 bedraagt. Mochten toch dergelijke gegevens een ieder van de noodzakelijkheid overtuigen, dat er tot verbete ringvan den gezondheidstoestand radicale middelen moeten aaugewend worden. Dr. Zeeman zegt het uitdrukkelijk, dat de lichaamsgrootte in direct ver- banp staat tot de min of meer gunstige levensvoor waarden der bevolking. Die twee allergewigtigste onderwerpen; het rioolstelsel en het drinkwater, oefenen dan ook hier zonder twijfel hunnen invloed uit.| Vanj alle zijden worden wij er op- gewezen, dat het tijd, hoog tijd wordt, dat althans in die twee belangen voorzien wordt. Aan het einde zijner beschouwingen over de Internationale Tentoonstelling te Amsterdam, 1869, bij de behandeling der zesde klasse: mid delen tot zedelijke, verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling, schrijft het Handelsblad over het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix het volgende „En nu - last not least - nog een blik op de voortbrengselen van het Genootschap: Mathesis Scientiarum Genitrix, te Leiden. Wij hebben deze collectie voor het laatst bewaard, als een schotel, die een zeldzaam en kostbaar gerecht bevat. Deze inrichting heeft afzonderlijk ingezonden, en zich niet gehouden aan het. door de inspecteurs van het middelbaar onderwijs aangenomen stelsel. Het neemt daarom eene afzonderlijke inaar tevens eene cere-, ja eene eerste plaats op de tentoon stelling in. Hier zijn niet minder dan 2000 tee- keningen in colossale portefeuilles, zeer doelmatig op sierlijke ijzeren schragen geplaatst, te zien gegeven. Het scheen of de tachtigjarige grijsaard hier een talrijk leger, uit allerlei troepen be staande, op de been gebracht, in slagorde heeft geschaard, om een strijd te bestaan tegen de jeug dige legertroepen der regeering. En hij heeft zijn doel bereikt. Hier kunnen wij de geschiedenis der school aanschouwen in de ontwikkeling van iederen leerling op elk gebied der teekenkunst. Hier wordt in elk onderdeel der kunst een me nigte van uitmuntende proeven geleverd. Ondoen lijk is het hier, om in bijzonderheden te treden, en het is niet te veel gezegd, als wij het geheel een pronkstuk van de Nederlandsche teeken- school, met het oog op de behoeften van de nij vere klassen, noemeD. Inzonderheid trokken de algemeene aandacht de proeven van bouwkundig teekenen en die van het handteekenen naar voor beelden en naar de methode Dupuis. Daarvan was ook de keuze zeer groot, en daarin scheen de kracht van het onderwijs zich te concentree ren. Maar van doorzichtkunde en beschrijvende meetkunde werden teekeningen te aanschouwen gegeven, zooals wij ze in de regeeringscollectie te vergeefs zochten. Ook op practisch gebied was deze inrichting voortreffelijk vertegenwoordigd. Keurig zijn de modellen van trappen en kappen, de metselverbanden en de modellen voor meet kunstig teekenen. Tot nadere toelichting van den werkkring van dit Genootschap hebben bestuur- deren een Overzicht van het onderwijs aan de scholen, gedurende de 83 jaren van haar bestaan, gegeven. Aan het slot van dat Overzicht wordt de vraag gesteld: „welke de resulsaten zijn die het onderwijs heeft opgeleverd?" Bestuurderen zijn bescheiden genoeg, om die vraag niet te be antwoorden. Zij deden beter: zij zonden de vruch ten van hunnen arbeid hier op deze tentoonstel ling, ten behoeve van den handwerksman in het leven geroepen. „Bestuurders zijn volkomen overtuigd - zoo lezen wij verder - dat het hunne roeping niet is om kunstschilders of ingenieurs te vormen; daartoe wordt eene geheel andere opleiding gevorderd; maar kundige werklieden, wier geoefende hand door een helder hoofd wordt bestuurd. De maatschappij heeft behoefte aan een goed ontwikkelden burgerstand; elke inrichting, die hiertoe medewerkt, kan aanspraak maken op de algemeene belangstellinglangs dezen weg wordt toch op eene krachtige wijze bevorderd, zoowel de welvaart van het individu, als het heil en de bloei van ons geliefd Vaderland." Deze laatste zinsnede onderschrijven wij van harte gaarne en uiten den wensch, dat Nederland op dien nieuw betreden weg met zulke vaste en snelle schreden zal vooruitgaan, als het dien tot dusver bewandeld heeft. Dan zal Nederland door zijne intellectueele macht in physieke welvaart toenemen en ook onder het nijvere deel zijner bevolking milden zegen verspreiden." Ingevolge bijzondere vergunning van den heer burgemeester zal de tentoonstelling van glas- photographiën in het gebouw van het Nut ook op Zondag zijn opengesteld. Zij, wier werkzaam heden hun gedurende de week niet toelaten, de tentoonstelling te bezoeken, worden daardoor in de gelegenheid gesteld, zich op den rustdag een aangename en leerrijke uitspanning tevens Ie ver schaffen. De tentoonstelling is ten volle een druk bezoek waard en de lof, dien ze elders inoogstte, kan vol strekt niet overdreven worden genoemd. De HH Engelman en Foerster hebben bunne verzameling sinds bunne komst hier te lande met verscheidene nummers verrijkt. Ze mag dan ook met recht genoemd worden eene collectie van 't geen de wereld aan schoone en merk waardige plaatsen te zien geeft. De uitvoering der photographiën zeiven is zóo geacheveerd, zóo schoon als we die hier te lande nimmer zagen en we behoeven Leidens burgerij dan ook zeker niet aan te sporen, om een druk bezoek te brengen aan eene tentoonstelling, die in andere plaatsen van ons vaderland niet dan onverdeelden bijval inoogstte. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben, blijkens mededeeling in de zitting van den gemeen teraad van 's-Hage van jl. Dinsdag, op het schrijven van dien Raad, waarbij de bevoegdheid van Gedep. Staten wordt betwist om zich te mengen in de aangelegenheid van het rioolstelsel eene reso lutie genomen als repliek aan den Raad. De opgeworpen exceptie zeggen Gedep. Sta ten berust op eene geheele miskenning van den geest der provinciale- en gemeentewetten. Het zeer beperkt toezicht, dat de Raad van's-Hage aan Ged. Staten wil toekennen, strookt niet met art. 162 Prov. wet. De Raad schijnt toch, met miskenning van die bepaling, van oordeel te zijn, dat, waar 't een zoo allergewichtigst volksbelang geldt als de openhare gezondheid in een der meest bevolkte emeenten, het gedurig toezicht (waarvan art. 162 spreekt) zou moeten bestaan in werkeloos aanschouwen van den sinds jaren bestaanden en steeds verergerenden toestand, en in voor ken nisgeving aannemen van de duizenden vertoogen van den heer inspecteur die niet de verzach tende uitdrukking, door Ged. Staten in hunne resolutie gesteld, bezigt, maar de bepaalde ver klaringen heeft afgelegd, dat het wachten, waar van hier sprake is, menschenlevens kost. De Raad van 's-Hage, zich bevoegd achtende Ged. Staten terecht te wijzen, heeft daardoor een standpunt ingenomen, dat op geen enkelen grond te ver dedigen is. Ged. Staten zijn, naar art, 163 Prov. wet, wel aan hunne committenten maar niet aan de gemeente-besturen rekenschap schuldig van hunne handelingen. Ged. Staten in aanmerking nemende dat de missive van den Raad een voorstel noch ver zoek bevat hebben daarom besloten met den Raad over de opvatting van bunne wettelijke verplichtingen en rechten, in geen nader debat te treden. (D. v. Z.1I. en 's-G.) Onder den titel van Een voorhistorisch Pompei" komt in de laatste Revue des deux Mondes van de hand van den heer F. Fouqué eene beschrijving voor van opgravingen, die gedaan zijn op de eilanden Therasia en Santorin, gelegen in de Ar chipel. Geheel als te Pompei', heeft een vulkani sche uitbarsting de bevolking aldaar, te midden van haren dagelijkschen arbeid, overvallen, en zijn onder lava en steenen de voortbrengselen van hare beschaving voor het nageslacht zorg vuldig bewaard. Maar zijn de opgravingen te Pompei' belangrijk voor de geschiedenis voorname lijk als aanvulling van de geschriften der Romei nen de hier bedoelde opgravingen beloven nog veel belangrijker te wordenzij geven ons een blik in een tijd, waarvan geene documen ten, geene geschriften bestaan, in den zoogenaam- den vóorhistorischen tijd! De heer Fouqué komt tot de conclusie dat de ramp meer dan 15 eeuwen voor onze jaartelling moet hebben plaats gehad. Op twee ringetjes van goud na, heeft men dan ook geene metalen, zelfs geen enkelen spijker in het opgegraven huis gevonden; alle voorwerpen zijn van steen, en men heeft er reeds eene groote menigte van gevonden. De ontdekking is te danken aan het uitgraven van tufsteen op die eilanden voorkomende, die o. a. voor de werken van het Kanaal van Suez zeer veelvuldig gebruikt wordt. En een professor in de scheikunde te Athene, de heer Christoma- nos, vestigde voor het eerst er de aandacht op, dat, wat men tot nu toe bij het doen van uit gravingen voor graftomben hield, wel overblijfse len van huizen konden zijn. Dit vermoeden heeft zich bewaarheidmen heeft op het eiland Therasia, 20 meters onder den be- ganen grond, een huis uitgegraven met deuren en vensters; de lava-bodem, waarop het gebouwd is, is van een geheel anderen aard dan de steen- grond, waarin het gevonden is; men heeft er gevonden: potjes van gebakken aarde en lava, graan (vooral haver), stroo, steenen werktuigen, molens en persen, gewichten, beenderen van menschen en dieren. De vorm en teekening dei- vazen verschilt geheel van die, welke men in Grie kenland tot nu toe gevonden heeft; zij gelijken op vaas uit Syrië, die in het museum van de een Louvre te Parijs is, en op éen, die in Frank rijk gevonden is. (De heer Fouqué vermoedt dat zij uit Syrië, zoowel naar Therasia als naar Frankrijk, zullen gebracht zijn.) Enkele vazen zijn buitengewoon' kunstig met lijnen en guir landes beschilderd. Nadat men op Therasia zooveel gevonden heeft, is men ook op Santorin aan het graven gegaan men heeft hier volkomen dezelfde soort van potten, vazen enz. gevonden, die men daar ge vonden had. Buitendien heeft men daar nog ge vonden twee gouden ringetjes, wier bewerking het bewijs levert dat het bewerken van metalen nog niet in zwang was, en voorts verschillende voorwerpen van agaatsteen. De schrijver van het artikel onderstelt, dat de eilanden Therasia, Santorin en Asprimini vroeger éen groot eiland gevormd hebben. Toen op het einde van het tertiaire tijdperk de Middellandsche Zee hare tegenwoordige gedaante aannam, en het moerassige land, dat vroeger Afrika met Eu ropa verbond, verzwolg, hebben in het volgende tijdperk vulkanische uitbarstingen dit eiland doen ontstaan. Op grond vau de gevondene voorwerpen geeft de heer Fouqué de volgende beschrijving van het eiland eu zijne bewoners: het eiland was zeer houtrijk, de olijfboom was er zeer verspreid, en de haver werd er het ineest verbouwd. De wijn stok werd toen niet, gelijk thans op Santorin, uitsluitend gecultiveerd: het is nog niet zeker of zij er wel bekend was. De bewoners waren voor namelijk landbouwers: zij kenden verschillende graansoorten, maalden de haver tot meel, en het brood was hun dus zeker niet onbekend; zij pers ten olie uit de olijven, legden zich toe op de vee teelt, en weefden eu vervaardigden ook klee- dingstukkende zeevaart eindelijk moet in dien tijd ontwijfelbaar hebben bestaan, blijkens de gevondene voorwerpen, vervaardigd uit steen- en kleisoorten, die op geen der eilanden voorkomen. Men ziet, dat, worden de onderzoekingen voort gezet, men zich wellicht al een vrij juist beeld vau de toeuuialige bevolking dezer eilanden zal kunnen maken. Men schrijft ons uit Zeeland De geschiedenis van den jongen v. O., wiens treurige ervaringen aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda onlangs nog al gerucht ge maakt hebben, is thans geëindigd met de weg zending van de academie van een der hoofdper sonen van het academisch drama en met den overgang van den jongen v. C. in eene andere betrekking. Voor de beide genoemde partijen is dat einde in ieder opzicht treurig. Twee jonge menschen zien hunne schoone uitzichten verijdeld en hunne ouders gaan gebukt onder eene teleur stelling, die niet gemakkelijk vergoed worden kan. Maar terwijl zij, misschien zelve vergeten door de wereld, hun leed dragen, wordt de indruk ook bij liet publiek uitgevvischt van een feit, dat waarlijk genoeg belang heeft voor het algemeen, om niet door andere verdrongen te worden, zon der tot eene hoog noodige hervorming van ge brekkige toestanden aanleiding te geven. Men moge het gebeurde met den jongen v. C. verschil lend beoordeeld hebben: sommigen tocli hebben de jongelieden aan de academie ernstig in be scherming genomen tegenover den mishandelde; maar elk onpartijdige heeft erkend dat zoowel dit voorval, als zoovele anderen, die daaraan voorafgingen, het bewijs geleverd hebben, dat er verandering en verbetering moet worden aange bracht in eene inrichting, die geld genoeg kost oin goede vruchten op te leveren, die voor het algemeen en landsbelang te groote beteekenis heeft, om door zulke bedroevende bijzonderhe den in diskrediet te geraken. En zeker moet het verwondering wekken, dat aan eene mili taire school de tucht zoo onbeduidend is of zoo weinig gehandhaafd kan worden, dat reeds meer dan eens gestrenge straffen moesten worden toe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1