Zaterdag 16 October. N°. 2971. A». 1869. Feuilletou van liet „Leidscli Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIEN. Voor iederen regelƒ0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden15 October. Het Vaderland acht den wensch, dat de tegen woordige gouverneur-generaal van Indië worde teruggeroepen, geenszins ondersteuning te verdie nen, want Nederland noch Indië zouden er iets bij winnen zoo aan dat verlangen gevolg werd gegeven. Zonder in eenig opzicht het verleden van den heer Mijer te willen vergeven en ver geten, houdt het blad het voor onjuist, dat de bestaande treurige staat van zaken geheel alleen aan hein zou zijn te wijten, maar rekent ook een deel der oorzaak van den verwarden en ver achterden toestand toe aan ons eigen, wisselvallig bestuur. Ten slotte zegt het blad: „Daar is een hoofdbezwaar, dat, naar 't ons voorkomt, de vervanging van den heer Mijer in dezen oogenblik wel ten eenenmale onraadzaam maakt. Indien de Regeering eenvoudig een ander zendt, alleen omdat hij „een ander" is, doch van wien niemand met zekerheid kan zeggen, wat hij zelf voor Indië wil, of bij machte zou zijn tot stand te brengen, dan beduidt de vervanging niets en wordt een ijdele vertooning. Indien daarentegen de Regeering tot nieuwen Landvoogd een man benoemt van stellig verklaarde, ontwij felbaar vaste en noch ter rechter, noch Ier slin- ker afwijkende beginselen in koloniale zaken, een man van geestkracht en bekwaamheid boven dien (en alleen in dit geval zou de vervanging zin hebben), dan praejudicieert ze toch, dunkt ons, niet weinig op de beslissing, welke omtrent ons koloniaal bestuur eerstdaags van de verte genwoordiging te wachten is, en neemt dus zelve reeds een besluit, op het oogenblik waarop zij 't van de vertegenwoordiging verlangt. >Vij meene.n echter te weten, dat er hij onze Regeering, hoe ook van sommige zijden gedron gen, geen voornemen bestaat om, althans nu reeds, aan den iiier besproken en bestreden wensch gehoor te geven. Wat de ijveraars voor het be doelde denkbeeld aangaat, wij roepen hun toe: Zorgt toch, mijne heeren 1 voor alles, dat wij hier te lande tot vastheid van overtuiging komen omtrent de vraag, wat wij eigenlijk met onze Overzeesche bezittingen willen uitrichten! Spant al uwe krachten in om nu toch eindelijk die vraag tot. eene beslissing te brengen, en in Neder land zelf een vast stelsel te verkrijgen van kolo niaal bestuur! Want zonder dien, wij zagen het immers! kan ook geen gouverneur-generaal liet verzekeren aan Indië. En wanneer dan eenmaal blijken zal, dat we hier welen wat we willen, en dan ook ginds een vaster en bekwamer hand wordt vereischt, om ten uitvoer te leggen wat eenmaal hier zal zijn vastgesteld, en wat de Regeering zal hebben op zich genomen te vol voeren, welnu dan zal het ook de tijd worden om uit te zien naar den man, die met beter greep de teugels van liet Indisch bestuur zal weten op te vatten. Maar het tegenwoordig oogen blik is daartoe allerminst geschikt." In een schrijven aan de Arnh. Cl. van een „Indisch oud-gast," geelt deze als zijne meening te kennen, dat. de benoeming van den heer Van Rees tot lid van den Raad van Indië aldaar met genoegen zal worden vernomen, daar de lieer Van Rees daar bekend staat als iemand wel scherp van pen, maar ook van een scherpzinni- gen geest, die ilink en doortastend weet te han delen en wiens adviezen in den raad door hel derheid en degelijkheid uitblonken. Schr. meent, dat de gedragslijn van den min. bij die benoe ming zich zeer goed laat verdedigen en men hem niet van inconsequentie kan beschuldigen. En verder „In elk geval toont de weder-aanstelling van den heer Van R. met herstel van ancienueleit, dat men zijn Indische loopbaan niet heeft willen afsluiten en men gewenscht heeft om voor betere tijden te reserveeren den rang, dien de lieer Van R. onder den tegenwoordigen gouverneur-gene raal zich onmogelijk had gemaakt. Het is dan ook deze benoeming, die de zoo al gemeen verspreide geruchten van de terugroe ping van den heer Mijer meer geloofwaardigheid bijzet. Dat deze door niemand zal betreurd worden, is even zeker, als dat de wijze waarop deze man eenmaal den gouverneur-generaalszetel bemach tigd heeft, hem buiten staat stelde ooit iets we zenlijk goeds voor Indië uit te richten, en ieder jaar langer aanblijven de toekomst van Indië in steeds donkerder nevelen zal hullen. Toch zou het onredelijk zijn indien deze teugroeping zich grondde op onvolledige indiening zijner hegrooting. De mechaniek van het (haast schreef ik van ieder) Indisch staatsbestuur laat geen tegelijk tijdige en toch volledige indiening van het jaarlijksch bud get toe. De ondervinding zal leeren, dat alle vol gende Indische opperlandvoogden daarop zullen schipbreuk lijden, en in het algemeen met de tegenwoordige comptabiliteitswet Indië niet te regeëren is Indien er van een opvolger van den heer Mijer nu of later sprake mocht, zijn, kan met ernst slechts éen naaut worden genoemd. Het is die van den tegenwoordigen commissaris van Zuid- IIolland. Reeds tegen het altreden van den lieer Sloet werd Mr. James Loudon algemeen als gou verneur-generaal gedoodverfd en zeker door ge heel Indië gewenscht. De naam der Loudons heeft daar een goeden klank, als van mannen, die. hij goede vorming, eerlijkheid en rechtschapenheid paren. Zoo niet door geboorte, zijn zij door innige handen van veeljarig verblijf aan Indië gehecht. Vooral de oud-minister van Koloniën is wegens zijne kunde en schranderheid geroemd, en heef ook in deze betrekking een groote populariteit in Indië verworven. Bij de Indische hervormin gen, die voor de deur staan, zou hij van alle zij den medewerking ondervinden. Zoo van iemand, kon zijn bestuur Indië ten zegen zijn. Maar zal deze staatsman, die afstand deed van zijne por tefeuille van Koloniën omdat hij een comptabili teitswet voor Indië noodlottig hield, en deze zich niet wilde laten afdwingen, zal hij onder zooda nige wet als gouverneur-generaal .willen optre den, juist nu meer en meer zijne voorspelling omtrent die wet en haar aanhang bewaarheid wordt?" Eene andere benoeming, nam. die van den kol. Verspyck tot generaal-majoor in het Ind. leger, zal volgens hetzelfde schrijven minder goeden in druk maken, niet omdat die rangsverheffing van den verdienstelijken Verspyck onverdiend wordt geacht, maar omdat er twee hoofdofficieren van oudere ancienneteit mee worden voorbijgegaan, de kolonels De Brebant en Flugi van Asper- mont, die, naar men verzekert, beiden zijn voorgedragen door den kommandaut van het In disch leger. De schr. hoopt, dat men eene gelegenheid, die zich spoedig zal voordoen, zal aangrijpen, om dat onrecht te herstellen, althans wat den oud sten kolonel van het lnd. leger, De Brebant, be treft, die buitengewoon populair is en aan wien men vooral den goeden afloop der jongste Bali- sche expeditie heeft te danken, onder meer ook om te geuioet te komen aan de wenschen van het leger in Indië, dat in die passeering zeker een nieuwe, grief zal vinden. Ten laatste leest men nog in dien brief: „Ten slotte kan ik u mededeelen, dat het ultima tum door den pas opgetreden kommandant van het Indische leger aan het opperbestuur in Ne derland gelijk het door den Javaliode zoo gretig in meegedeeld onwaar en althans geheel over dreven is voorgesteld. Het had ook weinig voor des heeren Kroese „zelfverloochening" gepleit, maar de speciaal af gevaardigde redacteur van den Javabode mocht zijn „dreissig ducaten" wel op eerlijker manier ver dienen." Omtrent de spoorwegaansluiting Nieuwe Sclians- Ihrhove zijn door do. Friesche Courant eenige bij zonderheden medegedeeld, die wij in staat zijn ten deele aan le vullen en teil deele te verdui delijken. De reis van den graaf Van Bylandt naar Ol denburg heeft ten doel de regeering aldaar over te halen, zich met de exploitatie der geheele lijn Nieuwe Selians-Leer-Oldenburg via Ihrhove, te belasten. Daar de graaf tevens als Nederlandsch gezant geaccrediteerd is bij al de Duitsche bonds staten, doet hij, op zijn terugreis, in deze zijn betrekking ook Oldenburg aan, om de door liet lid van liet comité, den ingenieur Witsen-Elias, te voeren onderhandelingen te ondersteunen. Mocht de zaak tot een gewenscht einde komen, waarmede men thans allen grond heeft zich te vleien, dan zal de exploitatie eventueel geschie den door Oldenburg. In dat geval kan er verder van geen maatschappij sprake zijn. De lijn zal dan gelegd en de overbrugging van de Eems ten uitvoer gebracht worden door éen der beide betrokken regeeringen, door middel van hetgeen Pruisen zal verstrekken, aangevuld uit de Nederlandsclie schatkist tot het bedrag der vereischte kosten. Mocht Oldenburg de exploitatie op zich nemen of wordt die door de Nederlandsclie maatschappij van spoorweg-exploitatie gevoerd, dan kan van een eigenlijk gezegd subsidie (dat slechts aan een concessionaris verleend wordt) geen sprake zijn. De weg wordt dan toch inderdaad een staats- baan, door Nederland en Pruisen bekostigd, maar door Oldenburg of door de Nederlandsclie maat schappij geëxploiteerd. (N.) (Jit Vlissingen wordt aan de 't Alg. D. van Nederl. gemeld, dat majoor Dinkeluian, komman dant van het garnizoen aldaar, jl. Vrijdag-ochtend de manschappen in de kazerne tusschen A en 5 uren liet wekken, ze nuchter op marsch liet gaan naar Domburg, 5 uren ver, en hen daar slechts een half uur rust liet houden om hun brood te kunnen eten, waarbij zij, die er geld voor hadden, wat te drinken konden koopen, terwijl zij, die geen geld hadden, van de genade van hunne ka meraden of Domhurgs ingezetenen in dit opzicht afhingen. Na verloop van het half uur marcheerde de troep terug, en wie achterbleef werd met po litiekamer gestraft of naar het hospitaal gezonden. Te 5 uren werd er soep gegeten en te 8 uren het middagmaal gebruikt. De manschappen van dat garnizoen waren grootendeels miliciens, die op het punt staan met verlof naar huis gezonden te worden. In de Ned. Stoompost leest men: In zijn d°. van Aug. jl. wijdde Het Noorden, in een ingezonden stuk, eenige regels aan liet door de staten van Groningen in hunne jongste win tervergadering genomen besluit tot oprichting van het waterschap „de Vereeniging," gelegen in de gemeente Grijpskerk, en tot vaststelling van een reglement voor dat waterschap. Gelijk in dat artikel terecht werd aangehaald, hadden ingelanden bezwaar tegen de bepaling van liet reglement, volgens welke van de gron den van liet waterschap naar evenredigheid der groote tot de algemeene kosten zou worden bij gedragen, volgens de maat van het kadaster. Ingelanden waren van oordeel, dat eene ge lijke heffing over alle gronden, onverschillig of die groen- of bouwland zijn, onbillijk zou zijn, zij verlangden mitsdien, dat twee bunder groen land gelijk zouden gesteld worden met een bun der bouwland. De regeering hiermede instemmende, maakte bezwaar liet reglement, gelijk liet door de staten was vastgesteld goed te keuren, zulks hoofdza kelijk op grond, dat bouwland hij een lagen wa terstand grooter belang hebbende dan groenland, de verdeeling der lasten, zooals het reglement die vaststelt, niet in verhouding zou zijn tot de mate van het belang, dat de verschillende soor ten van gronden hij de werken van het water schap hebben. De staten meenden zich bij het eenmaal vast gesteld reglement te moeten houden en niet in eene wijziging te kunnen treden. De Koning heeft daarop onder dagteekening 1 October jl., n°. 21, een besluit, genomen, waarbij de goedkeuring, op grond van de aangegeven over- ROMANESKE J0NGEJUFVR0UWEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KERGOMARD. (Vervolg.) Maar aan u zeg ik liet om u te redden, indien wat ik hoop! daartoe nog tijd is: Marcelle! gij hebt eene intrige met den heer Raoul Saulnier! Ik wil gelooven dat die van onschuldigen aard is, en zelf misschien dat gij u slechts met dat jongmenscli amuseert, zooals gij mij vóór uw huwelijk schreeft, dat gij van plan waart. Maar wanneer dat spel niet wreed is voor hem, och! mijne denkbeelden hebben sinds eenigen tijd zulk eene groote verandering ondergaankan het niet wel eens voor u gevaarlijk worden! In elk geval wanneer ik dat heb kunnen opmerken, dan hebben anderen zulks evengoed kunnen doen, en .wanneer er dan ook slechts uw goede naam mee gemoeid was, zou dat immers al erg genoeg zijn. Maar als gij zelve nu eens in den strik moest komen te val len; indien gij hem eens gingt beminnen? Och Marcelle! Marcelle! neem u in acht! Gij kunt het niet ontkennen! ik heb een be wijs in handen zwart op wit. Het is een briefje dat de heer Saulnier, in de meening dat gij liet zaagt, op den schoorsteenmantel in het salon had neergelegd. Maar gij hadt het niet opgemerkt, en de generaal, die nergens erg in had en naar de pendule ging, zou het papiertje volstrekt hebben moeten zien, en het misschien zonder nadenken of boos opzet geopend hebben, toen ik, doodelijk bevreesd om uwentwil, het briefje wegnam met eene haastigheid, die door uwen man werd uitgelegd als een bewijs mijner persoonlijke schuld; want hij deelde tusschen den lieer Saulnier en mij een veelbeteekenenden blik. De heer Saulnier dacht zeker dat ik u het briefje zou ter hand stellen, en ging een oogen blik daarna heen. Maar ik, die wel onzijdig wilde blijven, doch geene medeplichtige worden heb liet bewaard. En dat brielje, waarin de heer Saulnier u om een rendez-vous vraagt, maakt gewag van een en ander van vroeger, 1 waar gij wel is waar niet gekomen waart, maar dat gij toch, naar liet schijnt, beloofd liadt. O Marcelle! twee maanden na uw huwelijk!.... Wanneer gij u aldus blootstelt, ware het ook slechts uit verstrooiing, dan moet uwe hoop op geluk al zeer weinig vervuld zijn geworden. Dat is het wat mij zoo ernstig tot nadenken gebracht heeft. Ik had Jane nooit willen geloo ven, wanneer zij mij zei dat de vrouw in zulk- soortige huwelijken slechts de keuze had tus schen ongelukkig of schuldig, en diensvolgens toch altoos ongelukkig. Uw voorbeeld heeft mij doen denken dat zij wel gelijk kon hebben. En wat mij betreft, ik wil noch schuldig noch onge lukkig zijn althans niet door mijne eigene schuld, en daarom heb ik gebruik gemaakt van de eerste de beste aanleiding, door den mar kies mij gegeven, om hem den zak te geven, te meer daar hij mij sedert lang reeds verveeld had. Lach mij nu uit als gij wilt, maar ik vrees niet erg dat gij het doen zult, hoewel het mij in allen gevalle niet schelen kan! In weerwil van de ontevredenheid mijner moeder, gevoel ik meer bevrediging in mij zelve, sedert ik vrijwillig een einde heb gemaakt aan die comedie, die ik altoos, ik moet het bekennen, meer onder uwen invloed dan uit eigene over tuiging heb gespeeld. Och! wat zou ik mijn inarkiezaat weinig betreuren, indien Zonder dat zulks mij zou doen terugkomen op mijn besluit, zou ik zoo gaarne van u zelve vernemen dat ik mij vergist heb in hetgeen u betreft. Indien dat zoo is, schrijf het mij dan spoedig. In de ontmoedigde stemming, waarin ik mij thans bevind, zou het voor mij zoo ver troostend zijn, wanneer ik wist dat gij zonder al te groot verdriet de ontgoochelingen verdraagt van de positie, die wij samen gedroomd hadden als zoozeer benijdenswaardig; en vooral dat gij in tijds het gevaar hebt ingezien van de ver strooiingen, die gij daarvoor zocht. Behalve u, betreur ik Parijs niet erg. Ik be gon die drukte min of meer moede te worden een bewijs dat ik er niet voor geschapen ben en ik heb het eenzame en eentonige leven op Garlan weer met een zeker genoegen aangevangen. Toen Jane het nieuws van mijn breken met den markies vernam, heeft zij mij haar genoegen daarover niet ontveinsd, doch te vens de zaak zóo koeltjes opgenomen, dat ik daarin nog te meer het bewijs heb gevonden dat gij mis gezien hadt en onrechtvaardig tegen haar zijt geweest, toen gij haar verdacht hebt gehouden van hem voor haar zelve te willen bewaren. Maar evenmin heeft zij mij over Oli vier gesproken, en daaruit heb ik opgemaakt dat, alzoo zij met hem gemeenschap onderhoudt, liet haar genoegzaam moet bekend zijn dat hij te zeer vertoornd jegens mij is, dan dat alle ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1