f N°. 2967. Dinsdag A°. 1869. 12 October. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". LEID DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers 9-05. Deze Courant wordt dagelijks,, tnet uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEK ADVKRTKNTIEN. Voor iederen regelƒ0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 11 Oefober. Wij hebben bet reeds gemeldhet genootschap Mathesis Scientiarum Genetrix is op de Amsterdam- sche tentoonstelling met goud bekroond. IDit genootschap, waarvan de reputatie in Leiden is gevestigd, is thans ook buiten onze stad 'erkend. De groote verdienste, die het ten opzichte van het onderwijs van den am- hachtsman, gedurende zijn meer dan tachtig jarig bestaan, heeft gehad, gaven het voorzeker aanspraak, om bij eene gelegenheid, waarbij alleen het nut en het belang van den handwerks- stand op den voorgrond stond, met onderscheiding vermeld te worden. Toch verblijden wij ons over deze bekroning, h zoowel voor het genootschap zelf, als voor de stad, waarvan hij een der nuttigste instellingen is. Mathesis is niet alleen de eerste inrichting in ons Vaderland geweest, waar men zich van het begin af ten doel heeft gesteld, om de jonge lieden, die zich tot een beroep of handwerk voorbereiden, de gelegenheid te verschaften, degelijke kennis op te doen het heeft de ver dienste van met zijn tijd mede gegaan te zijn. Het heeft thans getoond, dat het met den besten uitslag kan wedijveren met andere scholen van dien aardhet heeft een onderscheiding genoten boven allen, die naast haar, hetzij als teeken- lietzij als burgerscholen of onder welken naam ook, zich ten doel stellen goed deugdelijk onder wijs te'geven aan den ambachtsman. Het genootschap is met zijn tijd medegegaan, maar het doel, waarmede het is opgericht, heeft het steeds voor oogen gehouden. Eigenaardig is het, om thans te lezen, hoe het eerste reglement dit doel omschrijft: het getuigt van den liberalen geest der oprichters„Het genootschap vermeent, zoo lezen wij, dat het heil des volks niet beter kan bevorderd worden, dan door dat ieder inge zeten, zooveel hij kan, toebrengt tot bekwaam- making dier leden der burgerlijke maatschappij, welke tot een zekeren trap van kundigheid ge vorderd zijn; en daarenboven, uit een staat van soberheid en armoede, tot meerder geluk en aan zien worden opgetrokken. Het genootschap acht zich dien plicht verschuldigd, omdat men door zulke maatregelen bij de hand te nemen de voor spoed der zoodanigen als hier bedoeld worden, niet alleen, maar ook die der geheele natie ver haast." Dit werd geschreven in 1787. En terwijl in 1802 de vakken van onderwijs op de schooi eene wijziging ontvingen, is het programma van 1802 de grondslag van het on derwijs tot heden gebleven. In 1S64 richtte het genootschap eene burger avondschool op, die jaarlijks een subsidie van gemeentewege ontvangt. Voor een paar maandeu is, door de zorg van den heer Nieuwveen, een overzicht samengesteld van het onderwijs, aan de scholen van dit genoot schap gegeven. Een welwillend vriend zond ons toen reeds het een en ander uit dit overzicht ter plaatsing: in ons n°. van 19 Juli jl. hebben onze lezers er kennis van kunnen nemen. Wij vestigen er nog eenmaal de aandacht op van allen, die nader bekend willen worden, met eene inrich ting die tot de sieraden van Leiden mag gere kend worden, en zich ten doel stelt, om hier, waar jaarlijks zoovele honderden jongelingen uit alle deelen van ons Vaderland heenstroomen, om wetenschappelijke vorming op te doen, den jeug digen ingezetenen dier stad, die zich op eeriig ambacht toeleggen, een wetenschappelijke oplei ding te geven, berekend naar hunne eischen, en naar den tijd dien zij daarvoor beschikbaar hebben. Bij het woord van blijdschap over de bekroo ning voegen wij een woord van lof aan de be stuurders en de leeraars, wien het een edele vol doening moet zijn, om hunne goede zorgen op deze wijze beloond te zienMogen zij voortgaan in hun streven, mogen zij de traditie van het genootschap volgende, steeds blijven voldoen aan de telkens nieuwe eischen, die bij de algemeeue ontwikkeling ook aan het genootschap gesteld worden, dan zal voor hen zeker de beste voldoe ning te vinden zijn in de vruchten, die hun on derwijs bij zoo velen in onze stad afwerpt De Kerkelijke Courant meldt in haar officieel ge deelte, dat de laatste vergadering van het krach tens Kon. besluit van 9 Febr. 1S66 (Stbl. n°. 10) ingestelde algemeen college van toezicht op het beheer der goederen van de Hervormde gemeenten gesloten en dat college ontbonden is; dat het nieuwe algemeen college van toezicht op genoemd beheer zich den l"eD October jl. geconstitueerd heeft, en eene circulaire aan de Hervormde gemeenten en de verschillende beheerders van hare kerkelijke goederen, alsmede de vereischte aanschrijvingen, dienende voor de overdracht der zaken door de aftredende provinciale collegen van toezicht en van de collegen van kerkvoogden en notabelen der toegetreden gemeenten aan de nieuwe colleges van toezicht en beheer, heeft vastgesteld. In de. circulaire wijst het college op het feit dat de groote meerderheid zich aan de uitvoering van hot besluit van 12 October 1868 heeft aan gesloten, namelijk 917 van de 1518 gemeenten; terwijl een getal van 403 gemeenten eene af wachtende houding heeft aangenomen en slechts 163 gemeenten geweigerd hebben tot die uitvoe ring mede te werken. Het college noemt dit eene heuglijke gebeur tenis. Wanorde wordt daardoor voorkomen en aan het geheel de uoodige kracht gegeven 0111 in alle tijden en onder alle politieke omstandigheden te kunnen waken voor de instandhouding der voor iedere Hervormde gemeente noodige inkom sten, hetzij uit hare eigene fondsen, hetzij uit de staatskas. Bij zijne belangrijke, maar moeilijke taaa om eene nadere regeling van het beheer te ontwerpen, is 't het ernstig voornemen van het college, om niet slechts op den weosch vau belanghebbenden, die het met hunne consideratiën willen vereeren, gemoedelijk acht te slaan, maar tevens als be ginsel aan te nemen, „dat de vrijheid en de zelf standigheid der gemeenten ten aanzien van dat beheer, zooveel mogelijk, moeten worden ge ëerbiedigd; dat hooger toezicht alleen daar moet tusschen beiden treden, waar dit om misbruik te voorkomen volstrekt noodzakelijk is; dat elke ge meente bij het rnstig bezit van bare goederen en fondsen moet worden gehandhaafd; dat geene oplSssing van den bijzonderen eigendom der ge meenten in een algemeen bezit der Hervormde kork zal toegelaten worden." De vaststelling van het ontwerp der regeling van het beheer is wel is waar slechts aan het algemeen college opgedragen, nadat het zal zijn verdubbeld en vooraf de provinciale colleges van toezicht daarop gehoord zullen zijn. Doch buiten dien wil het college aan de provinciale colleges opdragen, de kerkelijke administratiën van alle toegetreden gemeenten op het ontwerp te hooren. Al deze colleges zullen dus gelegenheid hebben dwalingen aan te toonen en verbeteringen voor te stellen. Het algemeen college meent de verwachting te mogen koesteren, dat van lieverlede alle Her vormde gemeenten in Nederland de overtuiging zullen verkrijgen, dat zij zoowel hare individueele belangen, als die van de aan ons allen dierbare Nederlandsche Hervormde kerk het best zullen behartigen door zich bij de meerderheid aan te sluiten. De secretaris van de Algem. Synode der Ned. Herv. kerk heeft door middel der Kerkelijke Cou rant ter kennis van belanghebbenden gebracht, dat het beheer der algemeene kerkelijke fondsen op Zaterdag den 2de" dezer, in tegenwoordigheid der gecommitteerden van de Algemeene Synodale 'commissie der Ned. Herv. kerk de heeren J. Fr. Welter en Mr. H. Obreen, van den gefungeerd hebbenden quaestor-generaal der Synode, den heer C. Van Rinsuni Jr., is overgegaan op den door de Synode benoemden quaestor-generaal, den heer J. R. Scholten, te Amsterdam, waarvan de bewijsstukken in behoorlijke orde bij den secre taris zijn ingekomen. BRIE WEN UIT BELGIE. Aangaande het artikel „Nieuw conflict met België" door u overgenomen uit de A. C. kan ik het onderstaande inededeelen waarvan de juistheid van verschillende zijden bevestigd wordt, aan gaande de voortgezette onderhandelingen tusschen de Fransche Est-maatschappij en die tot exploi tatie der staatsspoorwegen, om de uitvoering te regelen van de Fransch-Belgische overeenkomst voor zooveel betreft den dienst op de lijn Luik- Limburg en die verder uitloopt op de havens van Amsterdam en van Rotterdam. Deze onderhandelingen hebben haar einde niet bereikt, zoodat de Fransch-Belgische overeen komst, althans voor het oogenblik, niet zal wor den toegepast op de lijnen van de Nederlandsche maatschappij. Dit brengt echter volstrekt geen verandering in de beschikkingen tusschen Frankrijk en België, die veroorloven „het organiseeren van recht- streeksche treinen tusschen de haven van Ant werpen en Bazel en tusschen de Nederlandsche grenzen en dezelfde bestemming." Het protocol van 9 Juli voegt er bij, dat boven dien deze laatste dienst zich met toestemming van het Nederlandsch gouvernement zoude kun nen uitstrekken tot Rotterdam en Utrecht. Daar de betrokken maatschappijen het eens zijn geworden heeft het Nederlandsch gouvernement niet tusschenbeide behoeven te komen. Een bericht van een anderen aard trekt hier zeer de aandacht. Voor de lezers die zekere bijzonderheden om trent den aanslag van Orsini vergeten mochten zijn, neem ik het in zijn geheel uit het Journal de Péruweh over: „Laatstleden Zaterdag, zegt dit blad, heeft de Fransche gendarmerie aan de grenzen gebracht een gedeporteerde onlangs van Cayenne ontscheept waar hij zestien jaar had doorgebracht; Edmond Delcourt (aldus is deze'politieken banneling ge naamd) is geboortig van Verviers; op het oogen blik van den moordaanslag van Orsini was hij brouwersgast te Parijs waar hij tot twee jaren gevangenisstraf werd veroordeeld voor het zingen van jegens den keizer onbetamelijke liederen; maar krachtens de beruchte veiligheidswet, des tijds door generaal Espinasse uitgevaardigd, werd Delcourt met 5S00 lotgenooten, even als hij voor staatkundige misdrijven veroordeeld, naar Cayenne verbannen. Van deze 5800 ongelukkigen, zoo verhaalt hij, zijn slechts twaalf teruggekomen; al de anderen zijn aan de gele koorts gestorven of hebben in den zelfmoord een einde gezocht van den ijsse- lijken toestand der ballingschap. Delcourt, die, dank aan zijn sterk gestel, het klimaat van Cayenne weerstond, trok partij van de amnestie van 15 Augustus, en, voor eenigen tijd te Toulon ont scheept, werd hij van brigade tot brigade aan de Fransche grenzen gebracht; van daar bereikte hij Péruwelz, gelukkig van op reis in de oogen der menigte, niet voor een medeplichtige van Troppman doorgegaan te zijn. De burgemeester heeft Delcourt van reisgeld voorzien om zijne geboorteplaats te kunnen be reiken. Welke hartverscheurende gevolgtrekkingen moet men niet uit dit verhaal opmaken? Na in den blinde, mag men haast zeggen, 5800 men- schen geslagen te hebben, vindt het willekeurig gezag, na verloop van twintig jaren, slechts twaalf van zijne slachtoffers, die van de thans verleende genade kunnen gebruik maken. Beeringen, 9 Oct. 1869. In de Ned. Stoompost van heden komt het vol gende voor: „Op het volgende, door den koning, onder dagteekening van 26 September 1869 n°. 9, meenen wij de aandacht te moeten vestigen: „Op de voordracht van onzen Minister van Bin- nenlandsche Zaken en van Oorlog, van den 18den September 1869, n°. 167 3d0 afdeeling en van den 23"en daaraanvolgende, n°. 57 G; „Overwegend, dat het algemeen rivierbelang ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN. NAAR HET FRANSCH VAN JULES KERGOMARD. Vervolg.) Ik zei niets; ik viel ook niet in onmacht; maar, thuis gekomen, vertelde ik de zaak aan mama, en, terwijl ik veel grooter verontwaardi ging voorwendde dan ik eigenlijk gevoelde, ver klaarde ik geen woord meer te willen hooren over dat huwelijk. Mama wierp mij tegen dat ik misschien niet goed kon gezien en gehoord hebben; dat, bovendien, wauneer zelfs de zaak geheel waar was, zulks hoogstens een kleine zon de te meer was in de wereld van den mar kies, en dat de zaken reeds te ver waren geko men om nu nog af te breken. Des anderendaags F wam mijnheer de Coathuel zonder in iets erg i hebben. Ik weigerde hem te ontvangen, en roeg aan mama op om hem mijne weigering te gaan verklaren. Hij ontkende niets; maar hij beweerde dat dat alles veel onschuldiger was dan ik geloofde; dat hij die dame bij toeval ont moet had, en dat, dewijl hij haar kende, daar zij eene liefdesbetrekking gehad had met een zijner vrienden, hij niet gemeend had zulk eene groote misdaad te begaan wanneer hij in hare loge een oogenblik ging praten: dat het fami liare „je" niets bewees, alzoo die soort van da mes gewoonten en manieren hebben, waarvoor het zeer onrechtvaardig zou zijn hem verant woordelijk te stellen, enz." Dat alles kon nu wel zeer waar zijn, en mama, die mij van alles weer verslag gaf, bepleitte zijne zaak onder aan voering van verzachtende omstandigheden. Ik was echter onverbiddelijk. De markies was on troostbaar en liet mij weten dat hij zich zou voor het hoofd schieten. Ik liet hem antwoorden, dat ik volstrekt geen belang had bij dat overlij den, alzoo ik geene aanspraak wilde maken op de rechten van iemand anders. Ten laatste, na een paar dagen van snieekingen en bedreigingen altoos op een afstand, want ik wilde hem volstrekt niet ontvangen, en paste zelfs op, dat ik niet uitging, ten einde niet in gevaar te ko men van hem te ontmoeten liet hij mij we ten dat hij vertrok en dat ik hem nooit zou weerzien! En dat was het juist wat ik wilde. Mama is woedend op mij, dat ik, om eene kleinigheid, zulk een goed huwelijk heb afge slagen. Wat mij betreft, lieve Jane, zou ik nim mer zoo gelukkig zijn geweest, indien ik geene gewetensbezwaren had ten opzichte van iemand, dien gij wel kent, en dien ik nog slechter be handeld heb dan u. Aehl indien ik het nog eens kon overdoen!Wat is er van hem gewor den? Weet gij er iets van? Ik heb nimmer naar hem durven vragen bij zijn vriend, den heer Saulnier, dien ik hier dikwerf ontmoet. Ik-ben zeker dat die jonkman mij veel beter kent dan hij wèl wil laten blijken; hij is tegen mij altoos hoogst beleefd, doch op eene eenigszins ironieke manier, hetgeen ik juist niet zoo heel aangenaam vind. En toch, sedert mijne oogen zijn openge gaan en ik heb ingezien hoezeer gij gelijk hadt in de raadgevingen, die gij mij gaaft, ben ik wezenlijk ongelukkig, wanneer ik bedenk en ik bedenk dat dikwijls! dat er iemand om mijnentwil heeft geleden en misschien nog lijdt. De markies dat is mij onverschillig. 01' hij schuldig is of niet doet er niet veel toe, maar hij moest, terwijl hij op het punt stond met mij te trouwen, zich niet zoo ten toon stellen met een vrouwspersoon, dat in geheel Parijs bekend en slecht bekend staat. Maar h ij Zijn eenig ongelijk heeft daarin bestaan, dat hij iemand beminde, die zulks niet waardig was toen maals, twant nu misschienOch! neen, dat is onmogelijk, ik gevoel het; ik heb hem al te diep gegriefd, dan dat hij mijne rechtvaardiging zou willen aannemen, zelfs wanneer ik er aan zou denken om die te beproeven. Daarom is al wat ik verlang, niet dat hij mij mijne hem aangedane slechte behandeling moge vergeven, maar dat hij er ten minste niet onder lijde. Indien gij, naar ik vermoed, nog steeds brief wisseling met;hem onderhoudt, zeg hem dat dan, Jane, maar zonder dat hij evenwel vermoedt dat ik het u heb opgedragen. Ach! waarom heb ik niet naar u geluisterd toen het nog niet te laat was, en waarom kan ik thans niet alles zeggen? Maar gij zult mij ten minste overblijven, nietwaar? en zelfs dan, wanneer uw verstand niet overtuigd zou zijn, zal uw hart toch eene vrijspraak hebben voor uwe KENÉE. Van den lld"1. P. S. Gisterenavond heb ik u verlaten om I den avond te gaan doorbrengen bij kennissen i van Marcelle, waar de markies nimmer komt, en maak dezen morgen mijn brief weer open om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1