N«. 2966. Maandag A°. 1869. 11 October. LEItSCI DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKRTKNTIKN. Voor iederen regelf 0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, O October. Slot van het Verslag nopens den toestand der kinderen in fabrieken arbeidende. De commissie vervolgt het onderzoek der vraag, welke de toestand zal worden van de kinderen als ze van de fabriek verwijderd worden, en zegt: Het misbruik van den kinderarbeid in fabrieken te keeren blijft een onvruchtbare maatregel wan neer men niet het misbruik van den kinderarbeid in het algemeen keert. Indien wettelijke maat regelen dit werkelijk vermogen dan moet de wet niet alleen den arbeid van het fabriekskind, maar allen kinderarbeid regelen. Doch die taak is, ook door het toezicht dat zij zou eischen, zoo zwaar en veelomvattend, dat geen wetgever er gemakkelijk toe zal overgaan. En, zelfs dan blijft nog de moeilijkheid over van den huisarbeid, dien de ouders het kind kunnen doeD verrichten en welken de wetgever noch het recht noch de uiacht zal hebben tegen te gaan. De noodzakelijke voorwaarde ter verbetering van den physieken toestand van het kind en hiermede zal men toch moeten beginnen is verbetering van zijn stof fel ij ken toestand, zooals betere voeding en betere huisvesting, en om deze voorwaarde te vervullen is het noodig dat het kind loon verdiene. Het middel ter verbetering dat de wetgever kiest, is echter juist hiermede in strijd. Het kind zal later beginnen te verdienen en voor minder uren be loond worden. De wetgever werkt dus tegen het doel in, dat hij beoogt. Een lid der commissie stond het gevoelen voor, dat men, op liet voorbeeld van andere landen, den kinderarbeid aan speciale regels binden moest en vooral aan de beperking der werkuren vereenigd met schoolonderwijs, waardoor verkre gen werd dat de kinderen slechts de helft van den tijd der volwassenen arbeidden. Dit stelsel, meende hij, werkt elders bevredigend en er is geene reden te onderstellen dat het in ons land niet even goeee resultaten als elders zou opleve ren. De meerderheid der commissie kon zich echter met dat stelsel niet vereeuigen. Evenzeer als tegen de beperking der werkuren was de commissie ook gezind tegen de bepaling van een minimum van leefiijd dat men moet bereikt hebben, ten einde op de fabriek te wor den toegelaten. Ook hiertegen bestaat het groote gevaar, dat liet kind óf voorgoed, óf totdat het den leeftijd zal bereikt hebben waarin het op de fabriek kan komen, door de ouders tot eene andere kostwinning zal kunnen verplicht worden, waarin het onder dezelfde of mogelijk nog veel ongOnstiger voorwaarden dan in de fabriek ver keert. Naar het oordeel der commissie bestaat er éen middel dat het doel kan doen bereiken, namelijk de ouders wettelijk te verplichten hunne kinderen gedurende een zekeren leeftijd geregeld de school te doen bezoeken. De school de fabriek te doen vervangen, is zekerlijk het beste voorbehoed middel tegen onredelijke exploitatie van het kind. Het is hier de plaats niet het beginsel der schoolplichtigheid in het algemeen te behandelen. Wij behandelen, zegt de. commissie, dit onderwerp hier uitsluitend uit het oogpunt der ons gestelde vraag, welke voor den wetgever het doeltreffendst middel is om aan het fabriekskind de gelegenheid tot behoorlijke ontwikkeling van lichaam en geest te verzekeren. En wij welen geen beter, geen meer doeltreffend middel dan het. gedurende een zeker aantal jaren, bijv. van het 7de tot het 12de of 13de jaar, de school te doen bezoeken. Het groot belang van goed onderwijs in de kinder jaren voor alle klassen der maatschappij behoe ven wij niet te betoogen. Doch men zou mogen beweren dat, indien voor éene klasse der maat schappij onderwijs nog meer onontbeerlijk is dan voor andere klassen, het .voor de onderste klasse, is. Wij zullen niet beweren, dat ook het middel der schoolplichtigheid in alle opzichten een af doend middel is, en dat het geene der nadeelen en gebreken heeft, die aan andere dergelijke re gels eigen zijn, maar dit middel heeft o. i. ver reweg dé minste nadeelen en zijne eigenaardige voordeelen. Wil men, zegt de commissie en resumé, eene afdoende verbetering in den toestand der fabriek- arbeidende bevolking met name in dien der fa briekskinderen aanbrengen, dan moet men niet het te vroeg en overmatig werken in de fabriek U beperken en belemmeren door speciale wetten of verordeningen, die eene regeling van den ar beid en de werkuren voorschrijven; maar men moet ook primitive oorzaken trachten weg te nemen, waarvan dit te vroeg en overmatig werken het gevolg is. Men moet trachten de omstandigheden te veranderen en te verbeteren die de fabrieks bevolking achterlijk maken en gemaakt hebben en er noodzakelijk toe leiden, dat voor de laagste klasse der maatschappij de zeer karig beloonde labriekarbeid bijna het eenig bereikbaar middel van bestaan is geworden. Men moet zooveel mo gelijk den fabriekarbeider verheden, en hem ten minste op het peil van deze handwerksklassen brengen, die voor hunnen arbeid voorwaarden stellen en bedingen kunnen. Verhooging van ar beidsvermogen moet leiden tot meerdere welvaart, omdat zij het bedingen van hooger loon mogelijk maakt, en het hooger loon zal op zijne beurt ten gevolge hebben, dat de ouders het kind behoorlijk voeden kunnen en dat de prikkel der noodzake lijkheid hen niet langer drijft het kind te jong naar het werk te zenden. Het nut der schoolplichtigheid zou zich dan ook niet bepalen tot de enkele klasse der fabriekar beiders, maar zich uitstrekken over degansche massa van arbeiders die in ontwikkeling het naast aan de fabriekarbeiders grenzen en hun in onkunde evenaren. Uit de militiestaten blijkt hoe groot de categorie is van hen die als arbeiders of werklieden vernield worden, doch wier eigenlijk beroep niet aangegeven is. Schoolplichtigheid is dan ook bet meest rede lijke en het meest doeltreffende der wettelijke middelen om de lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling van het kind te verzekeren en te bevorderen. Naar onze meening, zoo eindigt het verslag, zullen alle andere wettelijke maatregelen op den duur slechts teleurstelling geven en óf onvruchtbare voorschriften blijken te zijn óf slechts tot verplaatsing, niet tot wegneming van het kwaad leiden. Noch de bepaling van een minimum van leeftijd voor het fabriekskind, noch eene regle menteering van de werkuren kunnen wij aanra den. Het eenige middel van hetwelk wij goede uitkomsten verwachten is de verplichting aan alle ouders opgelegd om hunne kinderen op ze keren leeftijd gedurende eenige jaren regelmatig de school te doen bezoeken. De commissie tot onderzoek naar den toestand der kinderen in fabrieken arbeidende, bestaat uit de heeren A. A. C. De Vries Rohbé (die bij afzonderlijke nota te kennen geeft in welke op zichten hij van het gevoelen der meerderheid afwijkt), J. C. G. Evers, J. Zeeman, J. Van Heu- kelom Jr. en W. C. D. Olivier. De volgende inzenders uit Leiden zijn wegens inzendingen op de internationale tentoonstelling te Amsterdam bekroond geworden Medaille le klasse: Het Genootschap Mathesis SciENTiARuu Genetrix, voor een verzameling van Teekeningen en Modellen. Medaille 2" klasse: A. W. Sijthoff, Boekwerken. 3e Van Rombukgh, Werktuigen. D. Noothoven van Goor, Boekwerken. De Werkmansvereeniging Tot Not en Gbnoegkn, Statuten en Wetten. Eervolle vermelding: A.M. Beuth&Zoon, Bedden. J. Filippo, Waterleiding buizen. ii Het Werkhuis alhier: Ko kostapijt. Behalve de gisterenavond reeds door ons ver melde vorstelijke personen en ministeries zijn nog aan de volgende maatschappijen eerediploma's toegekend: Koninkl. Nederl. Beiersch Bierbrou werij, Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Maatschappij van den werkende stand te Amster dam, en de Vereeniging tot verbetering van woningen te 's-Hage. Gedurende deze week zijn dagelijks in het werkhuis alhier opgenomen van 118 tot 130 vol wassen personen en van 55 tot 6-1 kinderen. Op de Donderdag te Utrecht gehouden vergade ring ter bespreking van de Stoomvaart op Amerika, zijn de volgende besluiten genomen 1°. De pogingen om de volksverhuizing naar Amerika over ons land te leiden, behooren door de regeering bevorderd te worden. 2* In den tegenwoordigen tijd en bij deu ach terlijken toestand van onzen handel op Amerika kunnen wij alleen met vereende krachten en ka pitalen aan den vreemden wedijver het hoofd bieden. Daarom is het raadzaam in stede de krach ten te versnipperen, vooreerst slechts éene Ame- rikaansche stoomvaart-maatschappij op te richten." 3°. Vlissingen is nu de meest gunstig gelegen haven van ons klein land, en de eenige die thans geschikt is voor de vaart van stoomschepen op Amerika, die aan de eischen van het personen- en goederenvervoer uit het buitenlaud en van de nationale belangen voldoen. In de op gisteren gehouden vergadering heeft het congres met 31 tegen 33 stemmen verworpen de vijfde resolutie, houdende dat subsidie onver mijdelijke noodzakelijkheid is. Daarentegen is met 35 tegen 32 stemmen besloten, overeenkomstig het voorstel van een der sectiën, dat het wenschelijk is dat de Staat de directe stoomvaart op Amerika ondersleune. De quaestie van het verbindingspunt New-York of Norfolk is onbeslist gebleven. Overeenkomstig de zesde resolutie is een uitvoerend comité be noemd, bestaande uit de heeren Janssen, voorzit ter; baron Van Wassenaer, baron Mackay, Stork, Matton en Brouwer, leden; Tak, secretaris. Dat comité heeft toegezegd in de allereerste plaats in relatie te treden met de Koninklijke Nederland- Stoomboot-maatschappij. Het Handelsblad zegt vernomen te hebben, dat de heer De Brauw bepaaldelijk voornemens is de behandeling van zijn ontwerp van wet tot wijziging der onderwijswet binnenkort weder aanbangig te maken. Van verschillende zijden wordt het gerucht tegengesproken, dat de heer Gevers Deynoot, burgemeester van 's-Hage, tot opvolger van den lieer Mijer zou zijn gedesigneerd. De A'. II. C. hecht aan dit gerucht geene hoogere waarde dan aan dat van de benoeming van den heer Van Bosse tot Gouverneur Generaal. Het verslag aan deu minister van binnenland- sche zaken van de commissie in 1369 belast met het afnemen der natuurkundige examens, volgens art. 4 der wet van den 1"'»" Juni 1865, is thans openbaar gemaakt. Den uitslag van de examina in April en Sep tember gehouden deelden wij reeds mede. Omtrent het gehalte der geëxamineerden deelt de commissie het volgende mede: Bij het voorafgaand examen had de afwijzing meestal plaats wegens onvoldoende kennis in wis kunde. De kennis der nieuwere talen was over het algemeen voldoende, daarentegen liet die der La- tijnsche taal, met enkele zeer gunstige uitzonde ringen, steeds veel te wenschen over. Het examen in scheikunde leverde tamelijk uiteenloopende resultaten op. De meeste candidaten konden gebracht worden tot twee categorieën, van welke de eerste eene bepaald onvoldoende mate van kennis bezat en de tweede slechts even aan de matig gestelde eischen kon voldoen. Weinigen waren iets heter van gehalte dan deze laatsten; éen enkel candidaat legde een uit stekend examen af. De indruk, dien het onderzoek naar de bekwaam heden der candidaten in natuurkunde heeft op geleverd, is dat de examinandi over het alge meen dat vak te licht achten en zich met vage en als iu der haast uit handboeken opgedane be grippen tevreden stellen, enkele formules zich in het hoofd prenten,-zonder zich de beteekenis der daarin voorkomende letters en haar verband be hoorlijk af te vragen, en daarover na te denken. De eenvoudigste zaken, hun op eenigszins onge wone wijze voorgelegd, schenen hun veelal onop losbaar, en brachten hen hoe langs zoo meer op het dwaalspoor. In de plantenkunde waren de kundigheden, behoudens enkele gunstige uitzonderingen, wei nig bevredigend; in het algemeen scheen het wel, alsof examen-repetities de plaats hadden inge nomen van wezenlijk vruchtbare studie der na tuur. De uitslag van het examen in dierkunde was voor de meeste candidaten onvoldoende; eenigen gaven aan de commissie voldoende bewijzen van kennis; enkelen mogen met lof vermeld worden. Over het algemeen echter bleek hunne kennis bijna uitsluitend door boekenstudie en niet door studie der voorwerpen zelve verkregen te zijD, terwijl wel een aantal namen en kenmerken van buiten geleerd, maar niet begrepen waren Van typen in het dierenrijk, van methamorphose en generatiewisseling hadden onderscheiden candi daten geen begrip. De commissie doet hier echter de vraag, of eene wetenschappelijke beoefening der ontleedkunde, gelijk de wet ziet voorstelt van hen, die zich aan dit omvangrijke examen moeten onderwer pen, kan verwacht worden, en zij aarzelt niet uit te spreken, dat zelfs jongelieden van buiten gewonen aanleg, onmogelijk in éen jaar het exa men zóo kunnen afleggen als de degelijke studie van alle vakken zou eischen, en moet dan ook bekennen dat de gebrekkige vergelijkend-ont leedkundige kennis der geëxamineerden bij de beoordeeling omtrent hunne toelating of afwijzing slechts weinig gewicht in de schaal kon leggen, weinig meer dan de uitslag van het examen iu de mineralogie, bij de beoordeeling waarvan men uit den aard der zaak wel gedrongen is zich met een minimum vau kennis tevreden te stellen. De commissie vindt hierbij dan ook aanleiding om aan te dringen op de wijziging van de wet, welke reeds door vorige commissiën aanbevolen is, en op wier noodzakelijkheid in het vervolg van dit verslag verder zal gewezen worden. Zeer ongunstig waren de resultaten bij het examen in de physiologie. Op éene enkele uit zondering na was de kennis in physiologie zelfs bij die candidaten, welke, blijkens hunne kennis in andere vakken, een uitstekenden aanleg beza ten, ook bij zeer matig gestelde eischen slechts even voldoende. De commissie meent, dat de resultaten van het examen, welke dit jaar het 4de na de invoe ring der geneeskundige wetgeving opnieuw zoo ongunstig waren, ook in het vervolg niet veel gunstiger zullen worden, wanneer niet tot eene splitsing van het in art. 4 der wet voorgeschre ven examen wordt overgegaan. „Er is inderdaad geen twijfel aan," zoo schrijft de commissie, „of de noodzakelijkheid om zooveel omvangrijke vakken te gelijker tijd te bestudeeren en daarin binnen éen jaar examen te moeten afleggen, werkt allernadeeligst op de degelijkheid der studie en op de bij het examen te stellen eischen zelve. „Gelijk Uwer Excellentie bekend is, heeft de regeling, zooals die nu volgens art. 4 bestaat, ten gevolge gehad, dat een candidaat, die in een vorig jaar wegens voldoende kennis in de sub a, b, c en d genoemde vakken in de voorjaars zitting werd toegelaten, maar wegens onvoldoende kennis in de sub e en f genoemde vakken in de najaarszitting niet slaagde, nu omgekeerd in de voorjaarszitting wegens onvoldoende kennis in de eerstgenoemde vakken werd afgewezen. „Maar ook de geregelde gang van de studie der jongelieden wordt door die inrichting grootelijks benadeeld. Eene degelijke studie van anatomie en physiologie eisclit voorafgaande algeincene natuurkundige vorming. Zonder deze kan inder daad aan eene grondige beoefening dier weten schappen niet worden gedacht. Voor verreweg de ineesten is daarom eene geheele splitsing voor den geregelden gang der studie onmisbaar noo dig. En mogen ook al sommige jongelieden van builengewonen aanleg het examen zooals het nu geschiedt met goed gevolg kunnen afleggen, ook hij dezulken zelfs blijft toch ook voor de dege lijkheid hunner studie de voorgestelde splilsing naar liet oordeel der commissie een groot voor deel. „Thans kan er inderdaad aan eene grondige beoefening van zoo vele wetenschappen niet wor den gedacht en, 0111 die reden, zou de tegen woordige regeling dan ook allicht en onwillekeu rig aanleiding geven tot eene meer dan wensche- lijke inkrimping van de bij het examen te stellen eischen, gelijk reeds bij het verslag over het examen in vergelijkende ontleedkunde en mine ralogie werd opgemerkt." Ten slotte geeft de commissie in overweging om voor dit jaar nog een derde zitting uit te schrijven, opdat zij, die thans in enkele vakken zijn te kort geschoten, nog in de gelegenheid kun nen worden gesteld van hunne voldoende vorde ringen in die vakken voor deze commissie te doen blijken, daar zij anders genoodzaakt zullen zijn het volgende jaar voor eene nieuwe commissie opnieuw het geheele examen af te leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1