N°. 2965.
Zaterdag
A°. 1869.
9 October.
Feuilleton van het „Leidseh
Dagblad".
SCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maanden3.00.
Franco per post....3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen reyel0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Leiden, 8 October.
Vervolg van het Overzicht van het Verslag no
pens den toestand der kinderen in
fabrieken arbeidende.
De laatste vraag, aan de Commissie ter beant
woording gesteld, was: „welke is de invloed van
dien arbeid op hunne lichamelijke-, zedelijke-en
geest-ontwikkeling
Wanneer, ter beantwoording dezer vraag, de
onderzoekingen en bewerkingen der verschillende
gegevens, om den toestand der fabriekbevolking
te leeren kennen, tot éen geheel worden samen
gevoegd, dan kunnen daaruit de volgende alge-
meene slotsommen getrokken worden:
1°. Wal den lichamelijken loesland aangaat. Die toe
stand is in het algemeen bij den arbeidersstand
ongunstig. Deze stand leeft en werkt bijna al
toos onder de meest nadeelige voorwaarden, ter
wijl hij weinig of niets doen kan om zijn lot
zelf, door het stellen van betere, voorwaarden, te
veranderen. Wanneer wij dus vinden dat, als re
gel, in den arbeidersstand de klasse der fabriek
arbeiders het laagst staat in lichamelijke ontwik
keling, en dat er, ook onder hen, soorten van
fabriek-arbeid zijn, die het laagst staan in ver
gelijking met andere soorten, mag men de vraag
opperen, of het de fabriek-arbeid is, die aldus op
den lichamelijken toestand werkt en de normale
ontwikkeling stremt of stoortDat het op zeer
jeugdigen leeftijd in fabrieken arbeiden op zich
zelf nadeelig terugwerkt op de lichamelijke ont
wikkeling, is uit de cijfers der militie-statistiek
bepaaldelijk gebleken ten aanzien der lijnbaners.
Men heeft recht hieruit af te leiden, dat ditzelfde
gevolg zich ook moet voordoen bij de andere ar
beiders die onder gelijke omstandigheden op zeer
jeugdigen leeftijd beginnen te werken, al is dit
niet altoos door cijfers aan te toonen.
Zooveel echter uit inlichtingen en eigen onder
zoek kan opgemaakt worden, blijkt niet dat
tenzij bet werk uit zijnen aard, een ongezond werk
is, de arbeid op zich zelf, wanneer die niet
reeds in de eerste kinderjaren aanvangt, een voor
de lichamelijke ontwikkeling nadeelig element is.
Ongenoegzame en slechte voeding, slechte huis
vesting, ongeregelde levenswijze vooral, zijn de
algemeene oorzaken die de physieke ontwikke
ling der arbeidende klasse belemmeren. Of de
handwerksman en met name ook deze soort van
fabriek-arbeiders die gemiddeld eerst op den leef
tijd van 12 jaren begint te werken, al dan niet
een normaal, peil van ontwikkeling zou kunnen
bereiken, hangt bijna uitsluitend af, niet van
zijne werken, maar van liet loon dat hij voor
zijn werk ontvangt. De voorwaarde van het loon
beheersclit eigenlijk alle andere voorwaarden van
zijn leven.
Eene oorzaak hebben wij genoemd: het te
vroegtijdig en te lang voortgezet werken in de
fabriek. Maar draagt deze éene oorzaak alleen
schuld van de verkregen nadeelige resultaten, of
werken andere oorzaken daartoe mede? Naar
onze overtuiging kan aan den arbeid alléén
zelfs aan den arbeid op jeugdigen leeftijd die
nadeelige invloed op de lichamelijke ontwikke
ling niet toegeschreven worden.
Maar de quaestie over den al of niet nadee-
ligen invloed van fabriekarbeid op het kind, lost
zich dus op in de quaestie van de al of niet ge
noegzame voeding, en deze lost zich op hare beurt
weder op in de quaestie van het al of niet ge
noegzaam loon; zoodra de jeugdige fabriekarbeider
zooveel verdient, dat behoorlijk in zijn onderhoud
kan voorzien worden, inzonderheid dat hij zich
goed voeden kan, zal de invloed van den arbeid
zeer gewijzigd worden en waarschijnlijk geenerlei
nadeelige uitwerking hebben. Goed onderhoud,
behoorlijke voeding en verpleging geeft gezonde
en normaal ontwikkelde individuën. En dat, onder
gelijke omstandigheden, ook de fabriekarbeider
een gezond en normaal ontwikkeld individu zijn
kan, blijkt uit de vergelijking van fabriekarbei
ders onderling. Men vergelijke bijv. den Tilburg-
schen en Eindhovenschen wolfabriekarbeider met
den LeidsehDelftschen en het verschil springt
terstond in 't oog. In bijna alle gegevens staat
de Tilburger en Eindhovenaar gunstig tegenover
zijnen LeidsehDelftschen mededinger. De reden
van dit verschil is zeer eenvoudig. De Tilburg-
sche en Eindhovensche fabriekjongeu wordt be
hoorlijk gevoed, ook met dierlijk voedsel, terwijl
de LeidsehDelftsehe slechts eene zeer gebrek
kige en ongenoegzame voeding ontvangt. Hetgeen
derhalve den fabriekarbeid voor het kind scha
delijk maakt, is, dat het, reeds 'van den beginne
af ongenoegzaam ontwikkeld, ongenoegzaam ge
voed en te vroeg aan den arbeid gezet, daarin
zijne weinige krachten verbruikt, die slechts
zeer onvoldoende en ten halve weder aangevuld
worden.
En wat nu den verstandelijken toestand aan
gaat, ook in verstandsontwikkeling en beschaving
van den geest staan de fabriekarbeiders laag. Of
zij hierin echter lager staan dan onze arbeidende
klassen in het algemeen is te betwijfelen en al
thans niet bewezen. Men mag aannemen dat op
dit onderwerp de arbeidersklassen over het alge
meen in gelijke ongunstige omstandigheden ver-
keeren, èn wat het niet leeren èn wat het niet
onderhouden van het reeds geleerde betreft.
Wat voorts den zedelijken toestand aangaat,
dat de klasse der fabriekarbeiders onzedelijker
zou zijn dan andere klassen, is der commissie
niet gebleken.
Een laatste en gewichtige vraag blijft thans
te beantwoorden over. Wanneer het blijkt, dat de
fabriekarbeider (althans in sommige vakken) in
het algemeen, en het fabriekskind in het bijzonder
beneden de andere volwassen en jeugdige ar
beiders staat, is het dan niet de taak en plicht
van den wetgever, wettelijke maatregelen te ne
men ten einde zooveel dit in zijn vermogen is,
de oorzaken dezer achterlijkheid weg te nemen
en den toestand dezer klasse van arbeiders te
verbeteren? Het antwoord op die vraag kan niet
'anders dan bevestigend wezen, maar zij is afhan
kelijk van en wordt geheel beheerscht door een
andere vraag: kunnen die oorzaken door wettelijke
maatregelen weggenomen en kan die toestand
daardoor verbeterd worden?
Die vraag is voor tweeërlei beschouwing vat
baar en hare toestemmende of ontkennende be
antwoording zal vooral afhangen van de eischen
die men daarbij aan den wetgever doet, en bet
doel dat men zich daarbij voor oogen stelt.
Zoolang de grondoorzaken der maatschappelijke
ongelijkheid niet weggenomen zijn, zullen de
gevolgen zich blijven vertoonen, en die grondoor
zaken liggen voor een groot deel buiten het
bereik van den wetgever. De laagste klassen der
maatschappij zullen steeds, omdat zij de minste
stoffelijke en de minste onstoffelijke middelen
bezitten om hun toestand te verbeteren, het meest
van de omstandigheden waaronder zij verkeeren
afhankelijk zijn, en die omstandigheden laten zich
door speciale wetten door eene wettelijke beper
king en regeling van den arbeid niet wegnemen.
Stelt de wetgever zich dit ten doel, dan stelt hij
zich een doel dat alléén door wettelijke regelingen
niet bereikbaar is.
Doch hieruit volgt nog geenszins dat de wet
gever geheel onmachtig is en niets doen kan om
verbetering in den toestand der lagere klassen
aan te brengen. Wanneer hij haar slechts nieuwe
of betere gelegenheden kan verschaffen om zich
lichamelijk en verstandelijk te sterken en te ont
wikkelen, nieuwe gelegenheden om zich aan den
druk dezer omstandigheden die haren toestand
zoo ellendig maken te onttrekken, werkt zijne
tusschenkomst reeds nuttig.
De commissie gaat na dit vooropgezet te hebben
over tot een onderwerp, dat haar in het bijzonder
bezig houdt: tot den toestand van het fabrieks
kind. Wat en hoe kan de wetgever doen om
diens toestand te verbeteren?
Zal de wettelijke regeling iets beteekenen en
eenig nut doen, dan tnoel zij den toestand van
het kind verbeteren; zij moet voordeelige voorwaar
den van ontwikkeling voor de nadeelige in de
plaats stellen.
Dat de wetgever dit doel door eene wettelijke
regeling van den fabriekarbeid bereiken kan, is
alleszins te betwijfelen; het is een deel van den
fabriekarbeid in het algemeen, die weder met
allen anderen handenarbeid samenhangt. Wan
neer het kind naar de fabriek wordt gezonden,
zoo is dit meestal niet uit weelde maar uit nood
dwang, omdat het verdienen moet wat het kost
omdat zonder zijne verdienste het gezin niet
bestaan kan. Ontneemt en vermindert nu de
wet dit loon, door de fabriek voor het kind
te sluiten of het getal zijner werkuren te be
perken, dan zal dit tekort in ontvangst weder
op eene andere wijze moeten aangevuld worden.
Het kind zal te huis aan den arbeid gezet of de
straat opgezonden worden om op de eene of
andere wijze den kost te verdienenof het zal
buitenshuis te werk gesteld worden aan een
arbeid waartegen de wet niet voorziet. Het doel
dat de wetgever met zijn verbod beoogde, is dan
1 verijdeld. De vragen waar zal liet kind blij
ven dat wij van de fabriek verwijderd hebben?
enzal het van beteren toestand zijn dan het vroe
ger was? zijn vragen die de wetgever zich inde
eerste plaats stellen moet en waarvan hij zich
rekenschap geven moet. Die vragen zijn, ook in
de landen waar men dergelijke regels gemaakt
heeft, niet beantwoord, zoo men ze zich al voor
gesteld heeft.
Slot volgt.)
Aan alle onderwijzersgezelschappen in Neder
land worden dezer dagen missives verzonden, met
de bede om iets bij te dragen lot leniging van
het lot des ongelukkigen hoofdonderwijzersZwaag-
stra, te Sint-Nicolaasga. Zijn treurige geschiede
nis is onlangs in de dagbladen genoegzaam mee
gedeeld. Zijn talrijk gezin, dat zwaar werd be
proefd, verkeert in treurige omstandigheden. Deze
missives, uitgaande fan de onderwijzersgezel
schappen Lemmer en Joure, getuigen van de vriend
schap en achting, dat huisgezin zoo deelnemend
toegedragen. Wij hopen dan ook, dat de commissie
uit alle oorden ruime giften moge ontvangen, om
alzoö de laatste levensdagen van dien onderwijzer,
hoe smartelijk ook -hij lijdt aan den kanker
in de tong te verzachten, en om de ramp en
den kommer der zijnen eenigszins te lenigen.
Men meldt ons uit Groningen van Woensdag:
Gisteren heeft graaf Bylandt, onze gezant te
Berlijn, van 's Hage komende, Groningen bezocht,
van waar hij, na eene conferentie met den com
missaris des Konings gehouden te hebben, heden
naar Berlijn is afgereisd. Dit bezoek en deze con
ferentie staan in verband met de aansluiting van
de Westbaan der staatsspoorwegen aan de Hano-
sche lijnen, alsmede met de voortzetting van den
weg van Bourtange naar Dorpen en de over
brugging der Eems. De zaak der aansluiting staat
gunstig. (Hbl.)
Uit 's-Hage wordt gemeld, dat" Bosman, Vran-
ken, Boelaars, Wolters, Van Klaveren, De Weerd,
Van Krimpen eu Melhado, de veroordeelden tot
5 jaren tuchthuisstraf, wier verzoek om gratie
dezer dagen door den Koning is afgewezen, naar
Leeuwarden zijn vervoerd, om hun straftijd in
het tuchthuis aldaar door te brengen.
De genoemde personen zijn veroordeeld wegens
de ongeregeldheden te Rotterdam in het vorig
jaar.
Een onzer stadgenooten, zoo schrijft de Arn-
hemsche Courant, genaamd Van der Horn, die op
de werf van den heer G. T. Coers als daglooner
werkzaam is, heeft op de internationale tentoon
stelling te Amsterdam geëxposeerd een model
van een Hollandschen wind-houtzaagmolen (pal-
trok), door hem in zijn vrijen tijd vervaardigd
en uit vele duizenden stukken samengesteld.
Dit model is thans aangekocht voor het Poly
technisch museum te Londen, waar men het
zal gebruiken bij voorlezingen over Holland. Van
der Horn is uitgenoodigd zijn werk zelf te Londen
te komen brengen en op te slaan, en ontvangt
ISO als koopprijs en reisgeld. De heeren Perry
en C°. te Amsterdam, de regelings-com missie voor
ROMANESKE JONGE JU F VROUWEN.
NAAR HET FRANSCH VAN
JULES KERGOMARD.
(Vervolg.)
Doch neen! Nimmer zou ik mij aan dat von
nis kunnen onderwerpen, omdat ik het niet kan
begrijpen. Het is niet mogelijk dat een hart,
waarin nooit anders geheerscht heeft dan éene
éenige, uitsluitende, eeuwige liefde, zou kunnen
worden veroordeeld om „eeuwiglijk" onvrucht
baar, in eenzaamheid en wanhoop te blijven!
Neen! neen! Het zal kunnen miskend worden
doch slechts alleen in deze wereld, waar zoovéle
dingen slechts daarom onvolmaakt blijven, om
dat alles in hooger sfeer moet worden voortge
zet en voleindigd. Maar buiten en behalve de
schaduwen der aarde, waar de zielen, die voor
elkaar bestemd waren, misleid worden bij het
zoeken naar bedrieglijke schijngestalten, bestaan
er zuiverder sferen, waar die zielen, als zij vroeg
of laat elkaar in 't volle licht ontmoeten, elkan
der eindelijk zullen erkennen, en in eene onver
breekbare omhelzing zullen omstrengelen, waar
tegen de dood dan voorts even onmachtig zal
zijn als het verraad. Ach! laat hen, die niet
zeker zijn, noch van het voorwerp hunner keuze,
noch van zich zeiven, weifelen en den moed ver
liezen zij bedriegen zich 1 maar ik voor mij ge
voel een onbeperkt geloof in mijne liefde;
hij zal en moet gedeeld worden!
Maar het is tijd dat ik tot hem ga; ik kan
geen weerstand bieden aan de geheime kracht,
die mij tot hem trekt. Wat heerlijke ochtend,
Aline! Wat is de hemel van den eersten Septem
berdag blauw, zacht en vreedzaam I De zwalu
wen vliegen elkander achterna met vroolijk ge
tjilp, en de herfstdraden fladderen in den zachten
wind als de reiskleederen der luchtgeesten. Waar
heen gaan zij? Waar reizen de zwaluwen heen?
Waarheen ga ik zelve? Naar het onweder, naar
den dood, naar de wanhoop? Och! wat doet het
er toe? Eene geheimzinnige en zoete stem lokt
ons daarhenen en steeds voorten wij volgen
haar! Adieu.
(Hier volgt een schrijven van Raoul Saulnier
aan Olivier Malet, waarin laatstgenoemde den
eerste mededeelt, dat hij waarschijnlijk eene
liefdesbetrekking zal aanknoopen met Marcelle
de Gury, thans gemalin van den ouden generaal
Bonnet, de dartele coquette, door wier invloed
ook Renée de Garlan er toe kwam den ouden
maar rijken markies de Coathuel de voorkeur te
geven boven den schilder Olivier. Raoul ver
klaart, daarin geen bezwaar te zien, omdat hij
het gehalte dier dames uit de groote wereld,
niet hooger stelt dan dat de ces dames. De red.
oordeelde het echter beter den geheelen brief te
supprimeeren).
AAN MEVROUW JANE DE MESLAY.
Parijs, den 10d,° September 1858.
Jane, kunt gij mij vergeven? Ja, nietwaar?
Ik ben wel erg schuldig jegens uik heb uwe
beste inzichten miskend, ik heb u lage en ellen
dige berekeningen toegedicht, ik heb u gekwetst
in uwe edele fierheid, en meer nog in de gene
genheid, die gij mij toedraagt; ik ben onrecht
vaardig, ondankbaar en wreed geweest; ik zie
het in, ik erken het, en het is niet alleen maar
van heden dat ik er berouw over gevoel. Zelfs
toen mijn mond u luide beschuldigde, was ik,
meer dan ik mij zelve wilde bekennen, inwen-
j dig geroerd, door de verwijtingen, die mijn ge
weten mij deed in mijn binnenste. Ach! als gij
eens wist hoe ontevreden ik was op mij zelve-
daarover dat ik boos was op u, en hoe grootelijks
ik er behoefte aan heb om mij wederom met u
te verzoenen, ten einde geheel en al vrede te
hebben met mij zelve! Valsche schaamte alleen
heeft mij daarvan tot dusverre teruggehouden.
Maar wij vertrekken morgen, en ik wil niet dat
wij elkander niet van ganscher harte en in alle
oprechtheid zouden kunnen omhelzen bij het
wederzien. Maar, zie! ik ben zóo zeker van u
dat ik zonder eenige vrees of mistrouwen uwe
vergiffenis vraag, zelfs voor en aleer ik nog in
bijzonderheden de zonden heb opgebiecht, waar
van de lijst te lang en te pijnlijk zou zijn. Ik
zal dat later doen; maar vooraf moet gij mij
toch reeds belooven ze te zullen vergeten.
Wilt gij? Ja? Och! ik wist het wel dat mijn
Jaantje de beste der oudere zusters was! Gij
zult dan ook eens zien hoe ik u wederom zal be
minnen om den tijd weer in te halen, die in de
laatste maanden is verloren gegaan door mijne
schuld, ja, ik beken het, door mijne schuld al
leen
Vooreerst heb ik u een groot nieuws te mei-