gen in Zuid-Duitschland gemaakt, waardoor de
behoefte aan een algemeen Duitsch defensie-sys
teem, en daardoor de solidariteit der Duitsche
strijdkrachten tot bescherming van Duitschland
tegen vreemde vijanden, erkend is geworden.
Troonrede van den Koning van Pruisen.
Gisteren heeft de Koning de zitting van den
Landdag geopend met de volgende troonrede
„Doorluchtige, edele en geëerde Heer en van de
beide Huizen des Landdags
z/In de aanstaande zitting zult gij geroepen
worden om uwe aandacht te wijden aan gewich
tige vraagstukken, betreffende het heil der Mo
narchie en de verdere ontwikkeling onzer wet
geving.
//Ofschoon het vooruitzicht op het behoud van
den vrede en de in het algemeen gunstig uitge
vallen oogst gegronde hoop gaven tot het traps
gewijze toenemen van }s Rijks inkomsten, is
echter de toestand der financiën nog niet merk baai-
verbeterd. Uit het u voorgelegd volstandig finan-
tieel verslag over het jaar 1868 zal het u blijken,
dat ten gevolge van dringende omstandigheden,
de inkomsten beneden de raming bleven, en,
aan den anderen kant, de Staatsuitgaven over
schreden zijn; zoodat deze laatsten met behulp
van de beschikbare middelen niet zijn kunnen
gedekt worden. Met het oog nu op dezen toestand
is het 't streven mijner Regeering geweest, door
eene vermeerdering der inkomsten van den
Noord-Duitschen Bond, het aandeel dat Pruisen
in de bondsuitgaven te drageu heeft, te verlich
ten; doch ook deze pogingen hebben niet tot het
gewenscht resultaat geleid. Vandaar dat het
onmogelijk is geweest in de begrooting voor het
volgend jaar, die u eerlang zal voorgelegd wor
den, de inkomsten en uitgaven met elkander in
evenwicht te brengen, hoewel toch de laatsten
zooveel doenlijk besnoeid zijn.
//Derhalve ziet mijne Regeering zich genood
zaakt, tot geheele dekking der staatsuitgaven een
nieuwen belastingaanslag te baat te nemen. Im
mers het herstellen van orde en evenwicht in
de financiën is tot de geleidelijke ontwikkeling
en tot den geregelden loop der staatsinstellingen
onmisbaar. Hiermede mag dan ook niet gedraald
wordende noodige offers moeten ten spoedigste
gebracht worden, wijl vertraging ze slechts te
zwaarder zou doen wegen. In de overtuiging
dat gij deze zienswijze met mij deelen zult, durf
ik vertrouwen, dat gij aan de voorstellen mijner
Regeering uwe goedkeuring niet weigeren zult.
z/Er zal u een ontwerp worden aangeboden,
dat eene wijziging van de wettelijke voorschrif
ten betreffende de classificeering van de inkom
sten-belasting ten doel heeft, en strekken moet
om de meer gelijkmatige toepassing der wet in
dezen te verzekeren.
z/Met een ander ontwerp, betreffende eene nieuwe
districtsregeling, vooreerst ten behoeve van de
zes oostelijke provinciën, zal u een plan van
veelomvattende beteekenis voor het algemeen
Staatsbestuur worden voorgelegd. Dit ontwerp
bepaalt zich niet enkel tot eene verandering dei-
bepalingen van de thans bestaande districtsrege-
ling, voor zoover reeds daarin wijziging uoodig
werd geacht en welke noodzakelijkheid door
mijne Regeering erkend is. Met de wijziging der
tot nu toe bestaande bijeenvoeging der districten,
zal u hierbij worden opgedragen de vorming
van lichamen tot districts- en gemeentebesturen,
waartoe het niet alleen noodig zal zijn de deel
neming der districlsbevolkingen aan de samen
stelling dezer besturen te verzekeren, maar waarbij
ook die besturen geroepen zullen worden om
een gedeelte van het algemeen bestuur des Lands
over te nemen, waarin tot nu toe door de Staats
beambten wordt voorzien.
//Wanneer in de districten der oostelijke pro
vinciën, in de middelpunten van het geineente-
leveu, liet denkbeeld van zelfbestuur op doortas
tende wijze tot verwezenlijking zal zijn gekomen,
dan zal zich eene uitbreiding daarvan over de
overige deelen des lands Lot hunne verdere hoo-
gere ontwikkeling geleidelijk daarbij kunnen
aansluiten.
//Overeenkomstig de wenschen, bij de vroegere
beraadslagingen uitgedrukt, zal u een ontwerp
tot volledige regeling van alle afdeelingen van
het onderwijs worden voorgelegd.
z/De in de vorige zitting aangevangen belang
rijke beraadslagingen tot hervorming der wetge
ving op den grondeigendom en daartoe behoo-
reude zakelijke rechten zullen weder hervat
worden.
„Mijne Regeering streeft er steeds naar, om,
in 't belang van 't algemeen verkeer, kunstwe-
geu en spoorwegen te doen aanleggen, in zoover
de finantieele middelen dit toelaten. Wegens de
ontoereikende inkomsten zag zij zich echter tot
haar leedwezen genoodzaakt, ook op dat gebied
minder te verrichten dan zij wenschte.
„Op de bevordering van de landhuishoudkunde
houdt mijne Regeering voortdurend het oog ge
vestigd.
„De regeling betreffende de gronden gaat voor
uit ook iu die deelen des lands, alwaar zij eerst
onlangs bij de wet mogelijk of gemakkelijk is
gemaakt.
^Het aanhoudend streven mijner Regeeriug
om den vrede te handhaven en te bevestigen, en
oin de betrekkingen met de buitenlandsche Mo
gendheden voor elke stoornis te behoeden, is met
Gods hulp met het beste succes bekroond gewor
den. Ik koester het vertrouwen, dat mijne in
dien zin geleide buitenlandsche staatkunde ook
in de toekomst tot hetzelfde heugelijk resultaat
zal leiden, en strekken zal tot uitbreiding van
de vredelievende en vriendschappelijke betrek
kingen met alle vreemde Staten, zoowel als tot
ontwikkeling van het verkeer en tot waarborg
van Duitschlands aanzien en onafhankelijkheid.
„Mijne Heeren! het was mij in den jongsten
tijd vergund, in verschillende provinciën van mijn
Rijk bewijzen van gehechtheid en vertrouwen
te ontvangen, die mij hoogst aangenaam waren.
De geest welke uit die betuigingen sprak, strekte
mij opnieuw tot waarborg voor den gestadigen
vooruitgang van het dierbaar vaderland, en om
dien vooruitgang naar mijne beste vermogens
aan te moedigen, zal ik onvermoeid blijven
arbeiden.
„Of mijn pogingen met goed gevolg zullen
bekroond worden, zal grootendeels van uwe be
reidwillige medewerking met mijne Regeering
afhangen; en ik houd mij gaarne verzekerd, dat
het, in het belang des lands, ook gedurende deze
zitting niet aan die medewerking ontbreken zal."
TELEGRAMMEN.
Londen, 6 October. Volgens tijdingen uit Ma
drid wint de republikeinsche beweging veld.
Het gouvernement verheelt den waren staat
van zaken.
Alles hangt er van af of het leger het gouver
nement getrouw zal blijven.
De insurgenten hebben gezamenlijk besloten
om de stad Madrid op verschillende punten aan
te vallen.
Madrid, 6 October. De Cortes hebben eenstem
mig het wetsvoorstel aangenomen, waardoor de
bij de constitutie gewaarborgde persoonlijke vrij
heid wordt geschorst. Vóór de stemming hadden
echter de republikeinschgezinde afgevaardigden de
zaal verlaten. Berichten uit Saragossa melden
dat drie benden zijn verschenen bij Borja, Pe-
drola en Luna. In een gevecht hadden de opstan
delingen 80 dooden, 300 gewonden en vele ge
vangenen verloren.
De insurgenten van Orense in Murcia zijn
geheel verslagen; het opperhoofd der bende is
gevangen genomen. Nog enkele benden zijn op
de been, als in Catalonië, Arragon en Andalusié;
overigens nergens. De opstandelingen hebben hun
heil in de vlucht gezocht, en begaan allerlei bui
tensporigheden.
Het wetsontwerp, strekkende tot opheffing der
constitutioneele waarborgen, zal waarschijnlijk
morgenavond in stemming worden gebracht.
Parijs, 6 October. De vorst van Ru menie is
hedenmorgen hier aangekomenhij zal te 2 uren
bij den keizer te St. Cloud ontvangen worden
BerLyn, 6 October. De koning zal weldra naar
Baden terugkeeren en aldaar met de koningin
lot het einde van October verwijlen.
De vierde Duitsche protestantendag is ge
opend met een preek van den opperhofprediker
Schwarz uit Gotha. De hoogleeraren Blüntschli
uit Heidelberg en Holtzendorf uit Berlijn zijn tot
presidenten gekozen.
Munchcn, 6 October. De Kamer van afgevaar
digden is ontbonden.
STATEN-GENEBAAL.
Aan de Memorie van Toelichting bij het ontwerp
van wet tot wijziging der Armenwet ontleenen wij het
volgende
Bij de bewerking van dit wetsontwerp is de Regee
ring uitgegaan van de volgeude beginselen:
Niemand heeft recht op onderstand.
De zorg voor de armen is een zedelijke, geen bur
gerlijke plicht, zoodat de nakoming daarvan niet op
den weg van den Staat ligt. De uitoefening van lief
dadigheid moet worden overgelaten aan de kerk en
aan de bijzondere personen en instellingen. Wordt
echter de arme van geene andere zijde geholpen, dan
kan het noodig zijn, dat de Staat of het burgerlijk
bestuur kuip verleent, en in de wij<e waarop dit dan
behoort plaats te hebben, moet worden voorzien bij
de wet, bedoeld in art. 195 der Grondwet.
De thans vigerende wet van 28 Juni 1851) Slbl
n°. 100) gaat van dezelfde hoofdbeginselen uit, maar
de toepassing van onderscheidene harer bepalingen
heeft andere dan de door den wetgever beoogde ge
volgen gehad.
Luider en luider worden de klagten over den te-
genwoordigen toestand en van alle zijden wordt op
eene herziening der wet aangedrongen, zoo als blijkt
uit de mededeelingen van Ged. Staten der onder
scheidene provinciën, waarvan de hoofdzakelijke inhoud,
iü overeenstemming met hetgeen hier over de werking
der wet volgt, is opgenomen in de verslagen over de
yerrigtingen aangaande het armbestuur, jaarlijks door
de Regering den Staten-Generaal aangeboden.
De Regering deelt in die klagten.
Onder de werking der wet van 28 Nov. 1818
(Sb. no. 40) waren de kerkelijke armbesturen aan
het daarbij vastgestelde domicilie van onderstand, de
vierjarige inwoning, gebonden.
De verplichting tot restitutie door de kerkelijke
armbesturen onder de werking dier wet, is door on
derscheidene rechterlijke vonnissen iu het hoogste
ressort uitgesproken-
De wet nu vau 1854 gaat van het beginsel uit,
dat de kerkelijke besturen van het openbaar gezag
onafhankelijk zijn, en hun dus geene verplichting tot
teruggaaf van verleenden onderstand kon worden op
gelegd Deze werden alzoo eensklaps vau eiken w et
telijken band ontheven, en, zullen zij aan hunne
roeping getrouw blijven, het moet alleen in het diep
besef hunner zedelijke verplichting zijn
Dit bewustziju van zedelijke verplichting kon echter
bij besturen, die ook vóór 1818, al was het dan
ook onder andere vormen, door de wereldlijke
overheid waren gebonden geweest, verflauwen, en om
nu zooveel mogelijk de nadeel ge gevolgen daarvan
te keeren, wordt in de artt. 20 en 21 aan de bur
gerlijke besturen verboden, anders dau bij volstrekte
onvermijdelijkheid onderstand te verleenen, en in eene
reeks van aanschrijvingen werd het hun op het hart
gedrukt elke aanvrag af te wijzen, zoo lang er slechts
eenig uitzicht bestond dat de hulp van andere zijden
zou zijn te verkrijgen.
Maar hoe ijverig de Regering ook waakte, het hoofd
beginsel verloor in de uitvoering hoe langer zoo meer
zijne kracht. De wet, en dit is naar de overtuiging
van den ondt-rgeteekende hare fout houdt nevens
de aitt. 20 en 21 bepalingen in, die de handhaving
van het beginsel hoogst moeilijk, zoo niet onmogelijk
maken. De vaststelling van een domicilie van onder
stand op een anderen grondslag dan dat der kerk,
biedt aan de kerkelijke armbesturen de meest ruime
gelegenheid aan, zich van een groot aantal behoefti-
gen te ontdoen, en een van het burgerlijk d. v. o.
onafscheidelijk restitutiestelsel, neemt voor de bur
gerlijke bestureu het finantieel bezwaar der overname
van door de kerk losgelaten elders geboren armen
weg. Pal te staan voor het beginsel der wet, zich
eene reeks van onaangenaamheden en twisten op den
hals te halen, nu door de vervulling eener eenvou
dige formaliteit zoowel het kerkelijk armbestuur als
de gemeentekas van aanzienlijke uitgaven kon worden
ontlast, dit was blijkens de verkregene uitkomst, van
de meeste burgerlijke besturen te veel gevergd.
Menige burgemeester die aanvankelijk met lof
waardige volharding getrouw bleef, liet het allengs-
kens los.
Het was toch eigenlijk slechts in het belang van
vreemde gemeenten, dat hij zich al die moeite, aan
de weigering verbonden, getroostte, en die vreemde
gemeenten bekreunden zich in het geheel niet om het
belang der zijne. Men verloor uit het oog, dat mea,
zichzelven ontlastende door een ander te bezwaren,
dien anderen tot gelijke handeling jegens zich aan
spoorde.
Dat de tegenwoordige toestand, die noodwendig
met al te grooten druk der gemeente-geldmiddelen en
de organisatie eener staatsarmenzorg, als eenig red
middel, zou moeten eindigen, niet behouden kan blijven,
erkennen ook zij, die overigens met den grondslag
van het d. v. o. zijn ingenomeD, en de vraag is dus:
welken weg moet men, ter voorkoming van de crisis,
inslaan
De regeering meent dat het meest rationeel is, dat
de arme worde ondersteund in zijn werkelijk verblijf
de plaats waar hij zich bevindt op het oogenblik dat
de behoefte aan ondersteuning ontstaat. Dit stelsel
neemt al deze moeilijkheden weg, en is eigenlijk de
opheffing van elk d. o., daar het alle verhaal uit
sluit en eene belangrijke vereenvoudiging te weeg
moet brengen. In den regel zal de verblijfplaats sa
menvallen met de werkelijke woonplaats en dus de
geweoschte betrekkiug bestaan tusschen den arme en
de gemeente, waar, bij volstrekte onvermijdelijkheid,
het bestuur hem kan ondersteunen.
Dit stelsel in bet leven te roepen, is de strekking
van het nevensgaand ontwerp. Het is dus niet de
bedoeling de geheele wet van 1854, die zeer heilzaam
werkende bepalingen op het beheer der burgerlijke
en gemengde instellingen van weldadigheid bevat,
te herzien, maar de regeering wenscht daaruit alleen
weg te nemen de bepalingen omtrent het d. v. o. en
het stelsel van verhaal.
Iu overeenstemming met het beginssl, dat onder
stand uit bui;gerlijke fondsen niet anders mag zijn
dau politiezorg, zal het gevolg van die opheffing zijn,
dat elke gemeente ook in dezen de kosten van hare
eigene politie draagt
Ieder zal de zuiverheid van het beginsel erkennen,
zoodat het uit eeu staatsrechterlijk oogpunt niet be
hoeft verdedigd te wordenmaar nu worden tegen
de uitvoerbaarheid bedenkingen ingebracht, cke de
regeering verplicht is te wederleggen.
Die bezwaren zijn
1° De opheffing van hel d. v o. zal een voortdurend
heen en weder trekken der behoefligen ten gevolge hebben.
De onderget. verwacht, dat dit heen en weder trek
ken in den aanvang eenigszins zal ondervonden wor
den, maar niet in die mate als velen vrc^zon, en bij
gelooft, dat dit ook spoed g zal ophouden.
Meer dan dit vrijwillig verhu;zen is de vrees ge
grond, dat de burgerlijke besturen zullen weigeren
te ondersteunen, ten einde den arme tot vertrek te
noodzaken, of wel hem eene klemigheid zullen geven
met aansporing om terstond weg te gaan. Zonder
eenigen twijfel zullen sommige besturen hiermede be-
ginneu, maar men ziet voorbij dat dit op deu duur
niet baten zal, en ook hier het kwaad zijn eigen red
middel medebrengt. Zal toch dat toekaatsen van ar
men op den duur mogelijk zijn, dan moeten en het
bestuur der gemeente waarheen de arme gezonden
wordt, en de arme zelf medewerken, maar nu zullen
vreemde besturen zirh al zeer spoedig ongeneigd be
toonen om die //toegekaatste" armen in bedeeliug op
te nemen, en die armeu zeiven zullen zeer spoedig
ondervinden, dat hun dat heen en weder trekken
niet baat. Nu zal het bestuur, dat van die pogingen
tot wegzending moet afzien, omdat de arme zelf met
medewerkt, zeker kariger gaan bedeelen dan onder
het tegenwoordig stelsel, nu het gemakkelijk valt op
de geboorteplaats te verhalen, maar de vrees dat het
bestuur geheel zal weigeren, wanneer de hulp niet
van elders te verkrijgen en onvermijdelijk is, dat
het den arme van honger zal laten sterven, is, naar
de overtuiging van den onderget., ongegrond.
2°. Een ander hoofdbezwaar is dat de groolc sleden
door hel stelsel der verblijfplaats te zwaar zouden wor
den gedrukt, omdat bij het vloeien der bevolking van
het platteland naar de steden al die elders geborenen,
wier onderstand nu op de geboorteplaats kan worden
verhaald, dan voor rekening dier steden zouden blijven.
De onderget. heeft een onderzoek ingesteld naar
de uitkomsten van het restitutiestelsel voor verschil
lende groepen \an gemeenten over 1867, een jaar
dat in dit opzicht genoegzaam normaal kan worden
genoemd en het laatste is waarvan de cijfers met zoo
veel mogelijke juistheid bekend zijn.
Daaruit is gebleken dat de restitutie meer heeft
bedragen dan het voorschot voor de gemeenten bene
den 3000 zielen 139,136, voor de gemeenten van
300110,000 zielen f 38,541, en dat het voorschot
meer heeft bedragen de restitutie voor de gemeenten
van 10,00020,000 zielen f 14,602 en voor de ge
meenten van meer dan 20,000 zielen f 160,558.
De ongelijkmatige druk van het restitutiestelsel ten
nadeele van de kleine gemeenten, kan, met deze cij
fers voor oogen, niet weersproken worden.
Deze ongelijkmatige druk zou op zichzelf reeds eene
wijziging van de wet rechtvaardigen, want het gaat
niet aan te zeggen, dat de kleine, de plattelands-ge
meenten de natuurlijke verzorgsters blijven van al
die behoeftige stedelingen, die bij haar ja gebo
ren maar geheel vervreemd zijn.
Aan de plattelands-gemeenten zou dus, door de
opheffing van het restitutiestelsel, ontegenzeggelijk
recht wedervaren, maar wat is er nu van de schade,
die de groote steden daardoor zouden lijden De op
heffing zou de jaarlijksehe begrootingen der 15 groote
steden te zamen doen stijgen met f 160,000 a f 170,000
Over deze vermeerdering van uitgaven als gevolg
van eenen door de billijkheid gevordenden maatregel, zou
zeer zeker niet te klagen zijn, maar wanneer nu
het voorstel van dit wetsontwerp, om de kosten
van vestiging, onderhoud en vervangen van veroor
deelde bedelaars en landloopers voor rekening van
het rijk te nemen, wordt aangenomen, dan vervalt
dit verlies geheel, waut die maatregel zou deze zelfde
15 steden weder van eene uitgave tot hetzelfde be
drag van f 160,000 a ƒ170,000 ontheffen.
3°. Eeu derde bezwaar dan betreft de bedelaars en
landloopers. De kosten van plaatsing en verzorging
van dezen en van hunne kinderen, die niet van de
ouders kuunen worden gescheiden, worden thans (art.
66 der wet van 1854) voldaan uit de fondsen der
burgerlijke gemeenten, wear zij d. v. o. hebben.
Na ernstige overweging heeit de Regering gemeend
te moeten voorstellen deze kosteu geheel ten l»ste
van het Rijk te nemen.
De vestiging, het onderhoud en de vervanging
(eerste uitrusting) van bedelaars en landloopers, met
inbegrip van eenige niet-veroordeelden, die overeen
komstig hun verlangen, op verzoek der betrokken
gem.bestureu in de bedelaarsgestichten werden ver
pleegd, hebbeu in 1867 aan alle gemeenten te zamen
gekost de som nagenoeg van ƒ288,000. Wanneer men
hiervan aftrekt de som van nagenoeg 28,000, wegens
onderstand enz. in 1867 aau armen, wier d. v o. niet
te viuden is (art. 33 der wet van 1854), voor zoover
het Rijk grootendeels van die kosten zou worden
onthoven, dan zou, naar den maatstaf van 1867, het
Rijk door dezen maatregel bezwaard worden met eene
nieuwe uitgave van nagenoeg ƒ260,000.
Nu ziet de onderget. niet voorbij, dat deze uitga
ven kunnen stijgen. De kans bestaat dat het bestuur
der verblijfplaats, wanneer het de onvermijdelijkheid
der ondersteuning ziet aankomen, in de verzoekiug
geraakt eene veroordeeling van den arme als bedelaar
in de hand te werken, om zich op die wijze van den
last te ontdoen ten koste van het Rijk.
Het is onmogelijk te bepalen hoe ver deze laakbare
handelwijze bij de burgerlijke besturen kan gaan. De
onderget. erkent ten volle, dat de maatregel zeer
schadelijke gevolgen zou hebben wanneer de burgerl.
bestureu medewerkten om de in hunne gemeente ge
vestigde huiszittende armen tot bedelaars te maken,
maar hij gelooft toch niet dat men zich hierover al
te zeer bezorgd behoeft te maken, en een burgemees
ter, van wien het bekend werd dat hij dergelijke
praktijken in het werk stelde of in de hand werkte
zou door de Regering voorbeeldig kunnen en moeten
gestraft worden.
4o. De vierde vraag, die bij opheffing van het on
derstandsdomicilie der geboorteplaats rijst, isten
wiens laste de kosten van verpleging van behoeftige
krankzinnigen in gestichten en die hunner overbren
ging derwaarts zullen komen, wanneer die kosten niet
uit andere fondsen worden bestreden, of daarin niet
door de kerkelijke of bijzondere liefdadigheid wordt
voorzien. Zij worden thans voldaan uit de fondsen
der burgerlijke gemeenten, waar de verpleegden do
micilie van onderstand hebben.
Het stelsel van dit ontwerp is, dat de arme bij
volstrekte onvermijdelijkheid geholpen woadt in de
plaats, waar hij zich bevindt op het oogenblik, waarop
de behoefte ontstaat. Daar het niet mogelijk is met
juistheid te bepalen, wanneer de krankzinnigheid,
die de plaatsing in een gesticht ten gevolge heeft, is
ontstaan, zoo kan voor de toepassing van dit stelsel
op krankzinigen alleen genomen worden de plaats
waar zij verblijven op het oogenblik wanneer 'srech
ters machtiging om hen in een gesticht te plaatsen,
wordt gevraagd. In den regel zal dit wel hunne
woonplaats wezen.
Bij art. 26 der wet van 1854 worden ook nog ten
laste der gemeente van het d. v. o. gebracht de
kosten van verpleging in gevangenissen van niet-
veroordeelde arme kinderen van gevangenen, die
niet van de ouders kunnen worden gescheiden.
Veel eenvoudiger is het, die uitgaven te voldoen
uit dezelfde fondsen, waaruit die verplegiug der oudefs
in de gevangenis wordt bekostigddat is, wanneer
de veroordeeling misdaad of wanbedrijf betreft, het
Rijk, en wanneer de veroordeel;ng eenvoudige over
treding geldt, de gemeente waar do overtreding
heeft plaats gehad. Uit een linantiëel oogpunt kan
legen de opneming eener bepaling van die strekking
in de wet geen bezwaar bestaan, en veel correspon
tie en administratieve omslag zullen daardoor ver
meden worden.
De Regeeriug rneeiit hiermede de hoofdbedenkingen
tegen het stelsel der verblijfplaats te hebben weder-
lcgd.
Iu suijd met veler meening verwacht de Regering
van haar stelsel orde, herstel wellicht van natuur
lijke banden, die door liet domicilie der geboorteplaats
verbroken zijn. Misschien zal het medewerken om liet
onbesuisde verhuizen naar de groote steden een ou
gunstig verschijnsel m onzen tijd tegen te gaan,
en het is geeu hersenschim te verwachten, dat het
stelsel op deu duur juist het tegenovergestelde zul
uitwerken van hetgeen velen vreezen, namelijk een
voortdurend heen en weder trekken der armeu.
Het hoofddoel der voordracht gaat echter verder.
De Regering vertrouwt, dat door de voorgestelde
wijzingen voortaan liet beginsel van de artt. 20 en
21 zal kunnen gehandhaafd wordeu. Wordt dit ver
trouwen beschaamd, dan is het bewijs geleverd, dat
geene wettelijke regeling bij machte is de naleving
van dat beginsel te verzekeren, dat het sluimeren
der liefdadigheid de oorzaak van de kwaal is.
De Regering doet met deze voordracht een beroep
op den zin van het volk en op de krachtsinspanning
van alle kerkelijke en bijzondere besturen, die de
vrije liefdegavén verspreiden.
LAATSTE BEttlCHTEX.
Weknkn, 6 Oct. De Kroonprins van Pruisen is
hedente 9 u. 20 m. hier ter stede aangekomen en
door den Keizer, aan het hoofd van de militaire en
civiele autoriteiten ontvangen. Bij 's Prinsen aan
komst ging de Keizer hem te gemoet eu groette
hem met de grootste hartelijkheid. De Keizer
droeg de uniform van Pruisisch kolonelde
Kroonprins die van Oostenrijksch kolonel. Dooi
de militaire muziek werd het Pruisische volks
lied aangeheven. Ha inspectie der eere compag
nie begaven de keizer eu de kroonprins zich naar
het keizerlijk paleis.