Maandag
4 October.
N°. 2960.
A°. 1869.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
1LE1DSCI
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelJ 0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 2 October.
Aan de Prov. Noord-Brabantsche Ct. ontleenen
wij het volgende:
„In onze dagen van steeds toenemende uitvin
ding en concurrentie kon het ook niet anders of
het adverteeren, en wel het gestadig adverteeren,
moest zich voor den onbenevelden, practischen blik
meer en meer als eene onvermijdelijke behoefte,
meer en meer als de machtige hefboom van han
del en nijverheid betoonen.
Nieuw, intusschen, is dit beginsel nietIn geen
tijd echter heeft het advertereen eene zoo hooge
vlucht genomen als in den onzen, omdat geene
eeuw zich zoo door het concours der natiën, en
door nieuwe vindingen op het industrieele gebied
heeft onderscheiden.
De afstanden zijn verdwenen, de natiën zijn
éen geworden; elke dag brengt ons nieuwe vin
dingen of verbeteringen van het bestaande aan.
Geen wonder, dat, onder zoodanige omstandig
heden, openbaarheid meer en tneer onvermijdelijk
is geworden. Wie hieraan twijfelt vestige slechts
een blik op de Engelsche bladen. Het practische
Engeland toch is het, dat hiertoe aan andere
natiën den spoorslag heeft gegeven.
Voor een Engeischman is de Tijd Geld; en
krachtens deze stelling ziet men ook elke nieuwe
industrie, elke uitvinding of ontdekking, ja zelfs
elke verbetering, dagelijks door middel van de
dagbladen tot de kennis van het publiek gebracht.
Dientengevolge is zelfs de Times, in den volsten
zin des woords, eigenlijk slechts een Advertentie
blad, waarin elke uitvinding, ja elke nieuwe spe
culatie zich voor het publiek komt vertoonen.
Eu omdat de Engeischman weet, dat hij in dit
blad alle mogelijke aanwijzingen zal ontmoe
ten, welke hij in zijnen handel of zijn bedrijf
noodig heeft te weten, zoo zal ook geen Engeisch
man zicli des avonds ter ruste begeven, zonder
de Times gelezen te hebben.
Een gewoon nummer van de Times bevat ge
middeld 2500 advertentiën. Men maakt melding
van een Eugelsch huis, dat jaarlijks niet minder
dan p. m. éen half millioen galden aan adver
tentiën ten koste legt, terwijl men van drie
andere handelshuizen gewaagt, welke ieder jaar
lijks niet minder dan f 125,000 aan advertentiën
betalen. Zoo heeft o. a. de „Encyclopedia Brit-
tannica" niet minder dan f 38,000 ten koste ge
legd voor het aankondigen van de uitgaven van
dit werk.
Men ziet dan ook dikwijls in de groote steden
van Engeland handelshuizen, welke boven hunne
concurrenten het voorrecht bezitten van rijkdom,
gevoegd bij het prestige eener oude firma, en die
ondanks deze belangrijke voordeelen niet zelden
overschaduwd en geheel en al verduisterd zijn door
jeugdige handelshuizen, uitsluitend om deze eenige
reden, dat de laatstgemelden onophoudelijk hunne
producten door middel van annonces bij het
publiek in herinnering houden.
Ziedaar het groote, op feiten der ondervinding,
gevestigd voorrecht van het gestadig adverteeren
De dagbladen in Frankrijk en Engeland waren
dan ook, wij schromen niet het hier te herha
len, de machtigste hefboomen, welke het meeste
hebben bijgedragen tot den bloei en den voor
spoed van den handel dezer beide natiën!
Het geld, dat men voor advertentiën uitgeeft,
is dus eigenlijk het plaatsen van zijn kapitaal
tegen hooge renten.
Het uithangbord, dat de handeldrijvende voor
zijnen winkel plaatst, is eene onbeweeglijke aan
kondiging, terwijl de annonce, welke hij doet
plaatsen, een beweeglijk schild is, dat eiken dag
zich komt aanbieden voordeoogen van duizenden
nieuwe lezers. De advertentie is dus het fortuin
van den handel!"
De begrooting voor de gestichten te Ommer-
schans en te Veenhuizen voor 1870 bedraagt in
uitgaven f 722,400.20 of f 12,482.20 minder dan
voor 1869 was geraamd. De middelen worden
geraamd op f 722,550, waaronder de voornaam
ste posten zijn: f 295,000 wegens betalingen der
gemeenten, f 225,000 verkoop van voortbrengse
len van den landbouw, de veeteelt en het fabriek
wezen, en f 170,000 bijdrage uit 's rijks schatkist.
Eene vermindering van circa f 13,000 is op de
uitgaven verkregen door de opheffing van het
weezengesticht en f 10,000 op de kosten van be
mesting, waartegen f 11,369 meer is moeten uit
getrokken worden voor den aanbouw van pastorie,
hospitaal en eene zeer noodig gekeurde brug over
de Dedemsvaart.
Wat de rijksbijdrage aan de gestichten betreft,
deze is van f 180,000 in 1869 tot f 170,000 voor
1870 verminderd, uithoofde meerdere ontvang
sten door verbetering van het fabriekwezen
worden verwacht.
Overwegingen zijn aanhangig om het lokaal
van het opgeheven weezengesticht te bestemmen
tot een hospitaal voor ooglijders, ten einde te
trachten om, onder de behandeling van den spe-
cialen deskundige bij die gestichten geplaatst,
gepaard met een alsdan mogelijk betere afzonde
ring, de aldaar heerschende oogziekte te beperken
en zoo mogelijk uit te roeien. De kosten hiervan
zouden uit de onvoorziene uitgaven gevonden
moeten worden.
Uit de berichten van den veearts in provinci
alen dienst alhier blijkt, dat de zoogenaamde
tongblaar of het mondzeer onder het rundvee in
vele gemeenten wordt waargenomen, welke
ziekte, hoewel tot nog toe een goedaardig ka
rakter hebbende, echter bij uitstek besmettelijk
is voor dieren van dezelfde soort en ook in som
mige gevallen voor dieren van eene andere soort.
Volgens den adjunct-inspecteur van het genees
kundig staatstoezicht te Utrecht, gaat deze ziekte
door uitwendige aanraking der dieren in den
regel niet over op den mensch, doch is het
gebruik der melk ongekookt bedenkelijk, en
zouden zeer jeugdige kinderen daardoor lichtelijk
aan besmetting worden blootgesteld. UtrD.)
Niet altijd doet de buitenlander aan onze taal
recht wedervaren. Intusschen heeft het, vooral
ook in den lateren tijd, aan geen geleerden van
naam ontbroken, die er de kracht en de geschied
kundige beteekenis van erkenden. Onder deze
mag men thans ook tellen den heer L. Hegewald,
die als lector in Baden werkzaam is en door
onderscheiden werken en voorlezingen, inzonder
heid in het Duitsch en Fransch, blijken van veel
zijdige taalstudiën gegeven heeft.
Wij lazen o. a. van hem eenige korte opmer
kingen over de „Nederlandsche taal", waarin hij
o. a. zegt: „So finden wir denn, wenn wir das
Hollandische Wörterbuch aufschlagen, eine Fund-
grube ungeahnten Reichthums, eine richtige Er-
klarung für eine ausserst grosse Anzahl im Deut-
schen gebrauchlicher Wörter, die sich nicht anders
erklaren lassen. Namentlich bietet die Geschichte
grosse Ausheute, wo die Namen der Quaden,
Friesen und der Alemanen des Lintgaues nur
durch das Hollandische erklRrt werden können."
Aan het slot van die opmerkingen zegt de scbr.
nog het volgende, dat wij mede liefst onvertaald
mededeelen
„Diese erlauternden Bemerkungen mochten
vielleicht manchen Deutschen veranlassen, die
Hollandische Sprache niiher kennen zu lernen
und zu studiren: das Hollandische ist ein noch
nicht genug geschatztes Bildungsmittelest ist
die Sprache des freien Gedankens, der sich zuerst
in den Niederlanden zur That erhob und von
allen gebildeten Vólkern als die Morgenröthe
einer neuen Era begrüsst wurde!"
(Nieuwsbl. v. d. Boekh.)
Door den officier van justitie van Haarlem wordt
in het Algem. Polilieblad gewaarschuwd tegen ze
keren zich noemenden Hamanski, Augustowski
of Kamphur, die zich bij verschillende personen
vervoegt met brieven, onderteekend Dr. Ewald,
professor te Kopenhagen," waarbij de geadres
seerde verzocht wordt hem behulpzaam te zijn
in het plaatsen op scholen hier te lande van
kinderen uit aanzienlijke geslachten te Kopen
hagen, met namen aangeduid. De brenger dier
brieven wordt daarbij vooigesteld als de ver
trouwde der familiën, waartoe de te plaatsen
scholieren behooren. Hij wordt voorts aanbevolen
voor geldelijke ondersteuning op zijne reis door
Nederland. Het ts gebleken dat de inhoud dezer
brieven verdicht is en de zich noemende Ka-
manski van oplichterij zijn dagelijksch werk
maakt.
Wij vernemen dat aan het Friesch Genootschap
voor Oudheid-, Taal- en Geschiedkunde door Mevr.
de Wed. Dr. N. Tpey en haar zoon de toezeg
ging is gedaan van eene schenking groot f 2000,
ter eere der nagedachtenis van haar overleden
echtgenoot. Ook aan andere vereenigingen en
gestichten zijn aanzienlijke legaten geschonken,
o. a. f 10,000 aan het stads weeshuis te Leeu
warden. Doch wij maken van het legaat aan
het Friesche Genootschap gewag met bijzondere
ingenomenheid, omdat het zoo zelden gebeurt,
dat zij, die hiertoe zoo ruimschoots in staat zijn,
iets van hun vermogen aan wetenschappelijke
of letterkundige instellingen vermaken. Kerken,
weeshuizen en andere liefdadige inrichtingen
worden telkens bedacht. Wij hebben er volstrekt
niet tegen. Maar het ware te wenschen dat de
rijken in den lande ook een penningske wilden
afzonderen om de pogingen te steunen dergeuen,
die, door verspreiding van kennis, verlichting en
beschaving willen bevorderen.
Aan de Zwem- en Bad inrichting Rhynzigt zijn
gedurende deze week 32 baden genomen.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 112 tot 130 vol
wassen personen en van 53 tot 63 kinderen.
Het Staatsblad n°. 96 bevat de wet van den
28!teo Mei 1869, betrekkelijk de afgifte van zee
brieven en vergunningen tot het voeren der Ne
derlandsche vlag, en n°. 153 het bestuit van den
21">il1 September 1869, houdende vaststelling der
formulieren voor de verklaring tot het verkrijgen
van een zeebrief volgens de wet van 28 Mei 1869
Staatsblad n". 96).
De 1ste luit.-adjudant M. W. Jaeger van het
4de bat. 4de reg. inf., is op verzoek voor een
jaar op non-activeteit gesteld en in zijne plaats
tot adjudant benoemd de 1ste luit. E. S. E. Ties-
seliuk.
's-Gravenhage, 1 Oct. Voor den Hoogen Raad
(Burg. Kamer) werden heden de pleidooien gevoerd
in de zaak van F. M. R. R. graaf De Gelocs c. s.,
eischers, tegen den staat der Nederlanden, ge
daagde. Het gold daarbij eene vordering van de
eischers tot veroordeeling van den gedaagde, om
aan hen, eischers, te vergoeden de schade, aan
hunne eigendommen toegebracht door den ge-
brekkigen aanleg van den staatsspoorweg van
Maastricht naar Venlo, waar die weg loopt langs
en ten deele door les eischers eigendommen. Voor
de eischers trad op Mr. J. Kappeyne van de Cop-
pello, en voor den gedaagde de landsadvocaat,
Mr. G. M. Van der Linden. De conclusie van het
openbaar ministerie declen wij later mede.
Stompwijk, 1 October. In deze week heeft de
bouwman J. Rin deze gemeente, ongehuwd en
ongeveer 30 jaar oud, na eerst het in een kabi
net geborgen linnengoed in brand te hebben ge
stoken en zich daarna in een kamer opgesloten
te hebben, door ophanging een einde aan zijn
leven willen maken. Gelukkig heeft men alles
nog in tijds ontdekt, zoodat de brand geblusclH
en hij nog bij tijds is afgesneden kunnen wor
den. De ongelukkige is, omdat hij werd beschouwd
als aan vlagen van krankzinnigheid te lijden,
naar het daarvoor ingerichte gesticht te Delft
overgebracht.
Amsterdam, 1 Oct. Heden werd voor decrimi-
neele kamer van het provinciaal gerechtshof eene
zeer treurige zaak behandeld. Een zekere Wal
raven, uit Medemblik, stond namelijk terecht
wegens pogiDg tot moord op zijn tienjarig zoontje,
dat hij bij het havenhoofd aldaar op een weinig
bezochte plek in het water heeft geworpen, waarop
ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN.
NAAR HET FRANSCH VAN
JULES KERGOMARD.
(Vervolg.)
Zij ging zitten, en toen hebben wij gekeuveld,
levendig, vroolijk, vertrouwelijk, zooals wij het
in jaren niet gedaan hadden, namelijk: zonder
eenige terughouding van weerskanten. Toen ik
haar evenwel zag opstaan om te vertrekken, en
haar zeide: dat ik aan haar niet alleen mijn
lichamelijk maar ook mijn verstandelijk behoud
te danken had, riep zij uit
„Evenweldaarop hield zij in; doch ik
had hare gedachten geraden, en hernam:
„Evenwel.... Renée, nietwaar? Welnu, Jane,
ik ben niet meer boos op haar. Is zij ge
trouwd?"
„Nog niet."
„Gij zult, hoop ik, niet yergeten van mij uit
te noodigen ter bijwoning van haar huwelijk,"
zei ik lachende.
„Wat kunnen de mannen toch gemakkelijk
vergeten
„Diegenen, die zij niet beminnen; maar de
anderen nooit, Janel"
Daarop verliet zij mijmaar zij heeft be
loofd dezen avond weer te zullen komen om met
mij te praten. Ik zit voor mijn venster op haar
te wachten. De velden zijn groen, de hemel is
blauw; de vogels zingen; de gezondheid is een
heerlijk ding; de toekomst lacht mij toe. Och!
beste vriend, ik gevoel mij nog vol moed en
hoop; ik heb de geheele wereld liefWat u
betreft, neem daaruit zoo'n groot gedeelte voor
u als gij verkiest.
olivier malet.
aan mevrouw aline bernard.
GarlaD, den l,len September 1858.
Ach! lieve Aline, wat is het geweten der on-
gelukkigen toch lafhartig, en wat is hun hart
zwak zoodra ook maar de geringste straal van
geluk hun hemel doorklieft I Nauwelijks had ik
mij zelve voorgenomen om nimmer mijn incog
nito te verraden of te laten verraden, dat ik
geslaagd was tegenover Olivier te bewaren ge
durende zijne krankheid, of de allereenvoudigste
list beeft mij reeds genoodzaakt het op te geven
en ik heb niet eens den moed van het te
betreuren dat ik er mij door heb laten vangen.
Sedert hij niet meer noodig had dat er 's nachts
bij hem gewaakt werd, ging ik niet anders
meer naar Kervézec dan 's morgens zeer vroeg,
ten einde alles gereed te maken wat hij over
dag kon noodig hebben, en zoodra hij wakker
werd, en op den vloer klopte om te roepen, liep
ik weg zoo schielijk ik kon, en zulks te sneller
nog, omdat ik vreesde van te zullen toegeven
aan de verzoeking om te blijven. Het kwam mij
zoo wreed voor voor hem als voor mij?
om den armen jongen zich alleen te laten ver
velen, of, erger nog! hem te laten te midden
van gevaarlijke herinneringen, in den toestand
van zwakte, waarin hij zich bevond, en dat
daar toch immers niets, althans niets anders dan
eene misschien wat al vèr gedrevene nauwge
zetheid, mij belette hem gezelschap te houden
gedurende de lange dagen van zijne herstelling.
Maar Olivier, die naar hij mij bekend heeft
geen volstrekt geloof sloeg aan de verzekeringen
en zelfs aan de eeden van Maharite, wat betrof
de liefdezuster, die, zooals het heette, hem be
zocht had, heeft eene instorting voorgewend
waardoor ik mij heb laten foppen. Hoe kon ik
echter boos zijn over die list, nis ik daar zoo
luisterde naar de liefelijke woorden, waarmee
hij mij zijne dankbaarheid betuigde? Hoe kon
ik anders dan aan zijn smeeken toegeven, als
hij bad om hem niet slechter te behandelen, nu
hij gezond was, dan ik gedaan had toen hij te
ziek was om iets aan mijne tegenwoordigheid
te hebben? Ik heb dus, zonder al te veel tegen
stribbelen, de gewoonte hervat om den geheelen
dag te Kervézec bij hem te blijven. Wij ontbij
ten en dineeren samen aan een klein tafeltje
voor het open venster. Ik zorg voor de keuken,
en hij helpt mij tafeldekken. Ik bedien hem, en
ik veroorloof niet aan Maharite om mij de zor
gen en oplettendheden uit de hand te nemen,
waarop ik nu jaloersch ben. Wij hebben pret
als twee kinderen, en herinneren ons hoe wij
in vroegeren tijd „dineetje-speelden"; en, wezen
lijk, Aline, ik voel dat ik geheel en al weel
een kind word, dat wil zeggen: gelukkig. Ge
heele dagen lang vergeet ik het verleden, en
ik sluit de oogen ten einde niet genoodzaakt te
zijn om in de toekomst te zien; ik vergeet de
wereld, die kwaad zou spreken over die on
schuldige genoegens; ik vergeet die niedeminua
res, die wellicht nog bemind wordt, en die ik