Bijvoegsel bij het Leidsch Dagblad
N°. 2955.
Dinsdag
A°. 1869.
£8 September.
VAN MAANDAG 27 SEPTEMBER 1869|, N°. 2954,
LËIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER. COURANT.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
F" RUS DER ADVERTENTIEN.
STATEN-GENERAAU
TWEEDE KAMER.
Zitting Tan Vrijdag, 24 September.
In deze zitting, die te drie uren werd geopend,
heeft de minister van financiën de ontwerpen der
Staatsbegrooting voor 1870 uit naam des Konings
aangeboden.
MIJNE HEEREN!
Bij de behandeling der begröoting van 1870 zullen
belangrijke finantieele vragen te beslissen zijn. Het
is daarom vooral noodig dat ik u den finantieelen
toestand zoo volledig en duidelijk mogelijk voorstel
en den weg doe kennen, dien de regeeiing meent te
moeten volgen bij de intrede vau een nieuw tijdperk.
Het verledene moet in de eerste plaats worden
vermeld. Dit gaf eenige teleurstelling. Men dacht
vroeger to kunnen rekenen op een aanzienlijke bate,
welke zou voortvloeien uit de rekening over de kolo
niale dienstjaren, den lsleu Jan. 1867 voorafgaande. Bij
het indienen der Staatsbegrooting voor 1868 meende
men die baten, na aftrek van het zoogenaamd admi
nistratief kapitaal in Indië, te kunnen begrooten op
f 11,645,000, waarvan men f 9,000,000 wilde bestem
men tot dekking van de Staatsuitgaven voor 1868.
Aan dit voorstel is evenwel, bij de definitieve vast
stelling van de wet op de Middelen voor 1868, in
Juni van dat jaar, geen gevolg gegeven. Het werd
raadzaam geacht, eerst nadere berichten uitHndië af
te wachten.
Na geruimen tijd eerst kwamen die berichten in,
doch zij vielen niet mede. Naar aanleiding daarvan
zouden de beschikbare baten, voortvloeiende uit de
rekeningen van dat vroegere tijdperk, niet hooger te
schatten zijn dan f 2,500,000 ongeveer.
Ook de dienst van 1868 leverde minder gunstige
uitkomsten op. De opbrengst der gewone middelen
beantwoordde ruim aan de raming en klom tot
boven 74 millioen, maar de koloniale bijdragen
bereikten het cijfer van de raming niet: zij zullen,
volgens de voorloopige opgaven van het Departement
van Koloniën omtrent het lst0 hoofdstuk der Indi
sche begrooting, f 2,905,869 daar beneden blijven.
Daartegenover staat, dat de uitgaven over 1868
ook beneden de begrooting bleven, en wel ten be
drage van f 2,593,957.54.
Bij het vaststellen der begrooting voor 1868 was
gerekend op de mogelijkheid dat in de uitgaven voor
de Staatsspoorwegen door creatie van schuld voorzien
zou moeten worden; daartoe werd de bevoegdheid
gegeven tot uitgifte van schatkistbiljetten tot een
maximum van 4 millioen. De begrooting sloot dus met
een tekort, en de uitkomst bewijst, dat dit tekort in
derdaad aanwezig is. De uitgaven toch bedroegen,
blijkens de opgaven in de toelichtende staten voor
komende f 97,197,736.32
en de inkomsten beliepen 93,205,641.19s
Verschil 3,992,095.12s
Doch tot dekking van dit tekort is het met noo
dig schuld te creëeren. Tot die dekking kunnen in
aanmerking komen: vooreerst het bedrag der nu
bekende baten uit de koloniale diensten, door de
Indische Regeering voorloopig opgegeven up 2% mil
lioen; ten tweede het bedrag, dat nog aanwezig
is uit de baten, die het l5'0 hoofdstuk der Indische
begrooting van het jaar 1867 overlaat. Voor een
deel, en wel voor f 3,475,000, is daarover beschikt
ten behoeve van de Staatsbegrooting voor het loo-
pende jaar. Er is echter bovendien nog f 2,915,942.67
daarvan aanwezig; het geheele bedrag, dat verleden
jaar op f 5,475,547.16 werd geraamd, is later gebleken
f 6,390,942.67 te ziju. Het tekort op de begrooting
voor 1868 kan daaruit ruimschoots worden gedekt: er
zal vermoedelijk nog ruim 14 ton gouds overblijven.
Wat den dienst van het loopende jaar betreft, voor
zoover men in den loop van een dienstjaar daarover
een oordeel mag vellen, zullen de middelen toereikend
2ijn om de uitgaven te dekken. Wel laat het zich
aanzien, dat de koloniale bijdragen niet ten volle
het cijfer zullen bereiken, waarop zij werden geraamd.
Maar daartegenover staat de aanzienlijke vermeerde
ring van opbrengst der gewone Staatsinkomsten. Op
31 Augustus was deze reeds bijna 2% millioen geste
gen boven de opbrengst van 1868. Zij zal derhalve
de raming hoogst vermoedelijk vrij ver overtreffen.
Opmerkelijk is het, dat de verhooging van den accijns
op het gedistilleerd geen nadeeligen invloed op de
opbrengst van het middel uitoefende: de veraccijnsde
hoeveelheid is ruim 6000 hectoliters hooger dan in
het vorige jaar.
Yoegt men hierbij de som, die gemeenlijk op de
begrooting der uitgaven overschiet, dan is het dui
delijk dat een geringere opbrengst van de koloniale
bijdrage niet onvermijdelijk ten gevolge zal hebben
dat op den loopenden dienst een tekort ontstaat.
De finantieele nalatenschap, welke wij in 1868
hebben aanvaard, was met vele en groote lasten be
zwaard. Dit moet nogmaals in herinnering komen
ook nu niet om beschuldigingen uit te brengen, maar
alleen om ten overtuigendste te doen blijken, dat de
groote vrijgevigheid, door de wetgevende macht ten
toon gespreid in een tijdperk van ongekenden bloei,
de oorzaak is van de kleine hinderpalen, welke thans
worden aangetroffen.
Die lasten bestaan niet alleen in de spoorwegen,
maar ook in tal van groote werken, die destijds zijn
aangevangen en die nu voltooid moeten wordende
minister wil niets zeggen tegen het nut of de nood
zakelijkheid dier werken en zakenhij wijst alleen
op het groote aantal.
Nu er geen baten van vorige diensten meer aan
wezig zijn, is het onvermijdelijk geld op te nemen
voor het voltooien der spoorwegen. Op eenige ren
tebetaling moest dan ook voor den dienst 1870 wor
den gerekend. Daarvoor is een bedrag van f 302,500
uitgetrokken.
Met den eersten termijn van het buitengewoon
subsidie aan het Noordzee-kanaal, door de wet toe
gestaan, ad f 500,000, moest de begrooting worden
bezwaard. De noodzakelijkheid van de verbetering
der gevangenissen bracht een verbooging der begroo
ting van het Departement van Justitie mede ten
bedrage van ruim twee tonnen gouds; het werd noo
dig geacht het vroeger reeds door de wet toegestane
doch niet uitbetaalde subsidie voor bet uitwaterings
kanaal in Staats-Vlaanderen weder op de] begrooting
te brengenf 200,000 zijn daarvoor uitgetrokken
de kosten van de tienjarige volkstelling vorderden
een uitgaafpost van f 55,000. Bij deze en andere
nieuwe posten van uitgaaf kwamen kosten tot het
voortzetten of voltooien van de vestingwerken
f 1,027,000; van de waterwegen voor Rotterdam ad
f 340,000; van den Zwolschen waterweg ad f 150,000;
van de droogmakerij in Schieland ad f 200,000. De
gewone verhoogingen voor posterijen, telegraphie en
voor de uitkeering aan de gemeenten van */5 der
personeele belast, konden evenmin achterwege blijven.
Niettegenstaande dit alles, is het eindcijfer der be
grooting tot een bedrag van f 96,228,916.91 terug
gebracht, en mitsdien f 560,868.62 lager dan dat voor
Ï869. Deze uitkomst is verkregen door vermindering
van de begrootingen van Binnenl. Zaken, Marine en
Oorlog. Het beginsel, door de regeering bij bet in
dienen der begrooting voor 1869 verkondigd, is dus
ook nu getrouw in acbt genomen, namelijk om den
voortgang der uitgaven te matigen en aan de gewone
inkomsten van den Staat, die gedurig in opbrengst
toenemen, den tijd te laten om meer in verhouding
te komen tot de behoeften; de wenschen te beperken
en de uitvoering van hetgeen nuttig is over langer
tijdperk te verdeelen.
De vraag of het tijdstip moest geacht worden ge
komen te zijn, waarop aan verhooging van belasting
of aan de voordracht van nieuwe belastingen gedacht
moet worden, beeft bij de regeering een punt van
ernstige overweging uitgemaakt, vooral omdat bet
denkbeeld, om namelijk op de Indische begrooting
niet meer het saldo van de geraamde inkomsten bo
ven de uitgaven als bijdrage aan het moederland uit
te trekken, maar zich te bepalen tot een vaste
bijdrage van f 10,000,000, in werking moest komen.
De geheele som der uitgaven werd geraamd op
f 96,228,916.91, waaronder f 10,000,000 voor de spoor
wegen; voor het overige dus f 86,228,916.91.
De opbrengst der gewone Staatsinkomsten wordt
geraamd opf 74,856,583.00
De koloniale bijdragen op n 10,000,000.00
Te zameu f 84,856,583.00.
Er is dus een verschil van f 1,372,333.91 en de
vraag deed zich mitsdien voor of verhooging van
belasting voor dit bedrag al dan niet zou worden
voorgedragen.
Men moest echter niet vergeten, dat, indien men
de noodzakelijkheid erkent dat in de uitgaven voor
de spoorwegen door opneming van kapitaal wordt
voorzien, men ook denken moet aan de noodzakelijk
heid der rentebetaling en aflossing, waarvan de last
gedurende drie of vier jaren vermeerderen zal. Voor
het buitengewoon subsidie aan de Noordzee-kanaal-
maatschappij moet de begrooting voor 1871 en 1872
telkens met een millioen worden bezwaard, dus met
bet dubbel der som, die daarvoor op de begrooting
voor 1870 voorkomt.
Daarentegen moet worden opgemerkt dat de uit
gaven voor de werken die voltooid moeten worden,
van afloopenden aard zijn.
Van de andere zijde, wederom, mocht niet buiten
aanmerking blijven de toezegging door den Minister
van Oorlog gedaan om de voltooiing van het vesting
stelsel door de wet te doen regelen, noch de nood
zakelijkheid om nieuwe wapeneu voor de infanterie
aan te schaffen. Op den toestand, waarin zich som
mige landsgebouwen te 's-Hage bevinden, moest wor
den gelet, evenals op den wensch tot herzieniug der
armenwet en op dien van de kolonie Suriname tot
het bekomen van hulp ter bevordering der immi
gratie, een hulp waarvoor reeds vroeger sommen op
de Staatsbegrooting werden gebracht, die niet zijn
uitgpgeven.
Omtrent al die ontwerpen in 't bijzonder moest
evenwel de wetgever nog beslissen, en vermits die
beslissing eerst in den loop dezer zitting genomen
zal worden, is bet wel aannemelijk dat de begrooting
voor 1870 te dier zake nog geen verbooging zal be
hoeven te ondergaau.
De slotsom van de beschouwingen der Regeering
is deze geweest.
Het sluiten eener leening kan in aanmerking komen
wanneer bet geldt den aanleg van werkeu die, ge
lijk de spoorwegen, zelve productief zijn, of die,
gelijk kanalen, wegen, droogmakerijen, de algeraeene
welvaart bevorderen en daardoor indirect de inkom
sten van den Staat helpen vermeerderen. Men kan,
misschien, ook leenen ter voorziening in een bui
tengewone behoefte, die een groote uitgaaf op eens
vordert, en die uit haren aard niet zoo spoedig weder
aatsruiinte die zij beslaan.
f 0.15.
gevangenissen. Eene cellulaire gevan-
te Arnhem worden gesticht; voorts
crimineele gevangenis van Leeuwarden
naar Medemblik, waartoe de voorma-
ïe gebouwen worden ingericht,
ronder f 10,000 voor de spoorwegen. Het
zelf is, ook na aftrek der overbrenging
ilegraphie naar financiën, /"86f834 min-
oor 1869, zijnde het resultaat eener ver-
van 165,623 tegen eene vermeerde-
f 78.789. Voor het academisch gasthuis
is f 70,000 en voor de rijks-hoogere
)len f 90,000 minder in uitgaaf gebracht.
646.06 minder dan voor 1869. Het denk-
bij deze begrooting is om voort te gaan
aanbouw van monitors uit eigeu mid-
de op stapel staande houten schroef
den der l,t0 klasse af te werken en om
•uw van meer strijdvaardige schepen
ten of gepantserde tot een gunstiger
verschuiven. Voor 1870 worden weder-
litors in aanbouw gebracht, zoodat, ver-
5 voortgaande, op het einde van 1872
gelijke strijders beschikbaar kunnen zijn.
,508 meer dan voor 1869, veroorzaakt
ekking eener som van f 302,500 voor
kosten van uitgifte over zes maanden
van een kapitaal van 11 millioen schat-
n. De bevoegdheid tot plaatsing van
ljetten geeft gelegenheid tot tijdelijke
n van renten, die bij iedere andere
geldopneming wordt gemist,
vereenvoudiging in de administratie is
y gevorderd om aan de opheffing der
s bestaande buitengevvoone afdeelingeu
ienst te kunnen denken, maar dit moet
geschieden, en de uitslag van nadere
^en op dit punt moet afgewacht wor-
cchen wordt do afschaffing der puru-
latiën voorbereid eu is de minister ge
le intrekking van nog andere Koninkl.
oodra de onderwerpen kerkelijk gere-
i zijn. De christelijk afgescheiden gere-
kerk, thans voldaan hebbende aan de
in der wet op de kerkgenootschappen,
jcht den naam te mogen aannemen
istelijke gereformeerde kerk in Neder-
irganisatie van het Israëlietisch kerk-
3 heeft den minister het gansche jaar
nden en toch is het gewenschte einde
t door den tegenstand der heide Israël,
te Amsterdam.
ir f 4(10,000. Aanvrage tot aanschaffing
e achterladers is niet gedaan, omdat
ekingeu van de verschillende in proef
ïls nog niet zijn afgeloopen.
ijk blijft steeds de grootste
ekkeo, eu geen wonder, wam abnor-
ind dan daar op dit oogenblik heerscht,
sorzeker nergens voor. Na een stelsel
hebben, dat Frankrijk roem, eer eu
lonk en grootelijks de ontwikkeling
altijd volgens zeggen der imperialis-
le keizer, op aandrang des volks, dat
UAA i*£TVJvouw AUNb BERNARD.
Garlan, den 10d™ Augustus 1858.
Hij is gered, Aliue! en dus kan ik mij einde
lijk eens weer met u bezighouden na die lange
maand van ongerustheid en angst. Gij hebt ze
ker mijn stilzwijgen wel zeer onverklaarbaar
gevonden. Mijn laatste brief gaf u kennis van
Die brief van mevrouw de Meslay, behelzende de mede-
deelirig aangaande de gebeurtenissen op het feest te Coathuel,
hebben w(j gesupprimeerd, aangezien bfj overbodig was, wegens
(Hen van Olivier over hetzelfde onderwerp.
ns CITQXTE& dezes bbievzs.
va, ,jo .au i ast „cv cel SIC se
dert langen tijd 0111 aan u te wijden, of liever
om van uwe vriendschap te geuieten, aange
zien ik nimmer gaarne over mij zelve spreek.
Maar ik ken uw hart genoegzaam dan dat ik
zelfs niet op het denkbeeld behoef te komen om
mij te verontschuldigen.
Gij weet welk een tegenzin ik had in die
reis naar Parijs, waartoe mijne moeder besloot,
toen wij van de partij op Coathuel terugkwa
men, en dat wel onder voorwendsel van Re-
née te onttrekken aan de „romaneske" atmosfeer
van Garlan, en om haar te verwijderen van Oli
vier; maar inderdaad om een einde te maken
zou mij ik genoodzaakt zien met den heer de
Coathuel in aanraking te komen, die niet in ge
breke zou blijven van ons achterna te reizen,
zoodat ik, wat ik er ook tegen doen mocht, al
toos toch zou worden verdacht gehouden van
hem te willen inpakken voor mij zelve. Even
wel zou de hoop van eenigszins nuttig te kun
nen zijn voor Olivier (die, naar het mij dacht,
naar Parijs moest zijn vertrokken), mij over al
die onaangenaamheden hebben doen heeustappen,
indien niet de ongerustheid, waarin ik verkeerd
had door en sedert ziju wegloopen van het bal,
mij telkens wederom had doen terugkeeren tot
mijne onzekerheden aangaande hetgeen mij zou
an om de meeste kans te hebben van
in zich zei ven te behoeven over te laten,
ij mij mocht noodig hebben. Terwijl
rlan onze toebereidselen voor de reis
had ik 0111 bericht gezonden naar het
waar hij te Morlaix was afgestapt
die hevel had om mij onmiddellijk
terug te brengen, kwam mij zeggen
en persoon, dien hij zocht, daar niet
ezien. Wat kon er dan van hem ge-
n? In den toestand van opgewonden-
in hij ods op Coathuel verlaten had,
mmers niet voorzien tot welk een
isluit de wanhoop hem misschien
had kunnen vervoeren! Zoo geslingerd door die
besluiteloosheid en die angsten kwam ik te
Morlaix, met mijne moeder, Renée en oom Hec
tor; want iedereen had de reis mee moeten
doen, en ik, die alleen het re.cht had om te
durven tehuis blijven, niet wetende waartoe te
besluiten, liet mij maar met den stroom meeslee-
pen, hij gebrek aan gegronde beweegredenen
tegenover mij zelve oin er weerstand aan te
bieden. Maar eene ontmoeting, die ik had op de
binnenplaats van het gebouw waar de diligence
afreed en waar mijne moeder en ik waren
heengegaan 0111 onze plaatsen voor den volgen
den dag te bespreken, deed uiij een vast besluit