N°. 2931. Dinsdag A°. 1869. 31 Augustus. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTENTIKN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 30 Augustus. Het Dagblad bevatte onlangs eene voorspelling no pens de finantieele uitkomsten van dit jaar, van zoo onrustbarenden aard, dat een kort, doch spoedig woord van bemoediging dringend noodig is. Het Haagsche orgaan kondigt namelijk een tekort aan van niet minder dan 11 millioen op het budget van 1867 en wel op grond van de jongste koffieveiling. De redevoering van het oppositieblad is deze De vijf eerste veilingen dezes jaars liepen over I 820,985 balen, die van 25 Augustus over 72,258, te zamen 893,238 balen. Naar evenredigheid zul len derhalve op de drie veilingen, die nog volgen zullen worden verkocht 196,619, makende een totaal voor het geheele jaar van 589,857. Volgens de raming echter zou dat totaal bedragen 800,000, zoodat er derhalve 200,000 balen minder zouden worden geveild dan men gerekend had. De prijs was geraamd op 10 ct. per kilo, dus makende 800,000 balen 32 millioende opbrengst der laatste veiling is slechts 35 cents, makende over de 500,000 balen, die in het geheel verkocht zullen worden, /T7,500,006. Alzoo een tekort van 11 millioen. [Deze cijfers hebben wij gewijzigd naar de nadere verklaring van het Dagblad], Tot geruststelling van de Nederlandsche belas tingschuldigen, die door deze voorspiegeling zonder twijfel onaangenaam zullen worden getroffen, diene het volgende: 1°. Uit de veilingen van voorjaar eu zomer kan geen besluit worden getrokken voor die van het najaar; de laatstgenoemden loopen steeds over veel grootere partijen dan de andere. Als bewijs dezer stellingen behoeven wij slechts aan te stippen dat zijn geveild in het najaar van 1866 428,369 balen. 1867 868,643 186 8306,1)33 hetgeen vrij wat meer bedraagt, dan de 196,619 waarvan het Dagblad spreekt. 2°. Op uit0. Juli bedroeg de voorraad koffie in de pakhuizen der N. H. M. 415,744. Er waren tot dat tijdstip reeds geveild 320,985, zoodat de aanvoeren van Java sedert uit0. Juli slechts ruim 60,000 balen behoeven te bedragen, om tot het ge raamde cijfer van 800,000 picols te komen. Of al die koffie aan de markt zal worden gebracht, is natuurlijk onzeker; maar dat een zoo groote voorraad aanwezig is, wordt door het Dagblad geheel verzwegen. En toch zal niemand die hon derdduizenden balen buiten rekening willen la ten, al zijn zij nog niet in zilver overgezet, b 3°. Het fraaiste is de berekening der prijzen. De laatste veiling, zegt het Dagblad, bracht gemid deld op 35 cent per kilo, en nu berekent het blad dezen prijs voor het geheele jaar! Het ziet daarbij door het hoofd, dat de gemiddelde opbrengst der veilingen was 7 Februari38 cents. 17 Jlaart39 21 April42 20 Mei39 16 Juni39 zoodat het zeker nog al zonderling is op een ge middeld cijfer van 35 cent voor het geheele jaar te rekenen 1 Bovendien is de uitslag der laatste veiling niet zoo ongunstig als het Dagblad het voorsteltelk commissionnair in kottie, die niet door den bril der oppositie ziet, zal hem kunnen zeggen, dat de gemiddelde opbrengst ongeveer 37 cent bedroeg, en dat de 523 balen, te Rotterdam voor 35 cent verkocht, geen gewicht in de schaal leggen, zoolang men de qualiteit daarvan niet kent. Of het Dagblad zulke ongegronde vreesaanja- gingen opzettelijk of uit onkunde openbaar maakt, laten wij aan anderen ter beslissing over. Wij hebben slechts willen wijzen op vele onjuisthe den waarop de redeneering van een orgaan ge grond is, dat zich in de Indische aangelegenhe den vrijwat gezag aanmatigt. (Hdbld.) Naar wij vernemen, zijn onder anderen op de laatstgehouden vergadering der inspecteurs van het lager onderwijs, de volgende punten behan deld: 1°. De minister gaf te kennen, dat, daar geble ken was dat de cursus tot opleiding van hulp onderwijzers tot hoofdonderwijzers aan de rijks kweekscholen weinig bezocht werd en geringe vruchten opleverde, zijne excellentie besloten had voorshands de bestaande vacante hulponderwij zersplaatsen te 's-Hertogenbosch niet weder te vervullen en de beschikbaar gevallen gelden te besteden tot bezoldiging van onderwijzers, die bij de normaallessen verbonden waren voor de vor ming vau hoofdonderwijzers, of die zich met die taak belasten wilden. Bij de beide andere rijks kweekscholen zou men op dezelfde wijze kunnen handelen. Zoodoende zou jaarlijks ongeveer 8060 kunnen worden besteed voor de uitbreiding der normaallessen ten behoeve van aanstaande hoofd onderwijzers, en, bleek die som ontoereikend te zijn, dan zou op volgende begrootingen vermeer dering kunnen worden aangevraagd. De minister vroeg het gevoelen der inspecteurs over dezen maatregel, die algemeen toegejuicht werd. Alleen meende de inspecteur van Gronin gen, dat de cursus voor hulponderwijzers aan de rijks-kweekschool in die provincie onmisbaar was. Verder gaf de vergadering te kennen, dat, nu zeer vele onderwijzers zich gratis belasten met de vor ming en opleiding van kweekelingen en hulpon derwijzers, dit op den duur niet te vergen was en dat geldelijke ondersteuning hiervoor noodza kelijk geacht werd. 2". De inspecteurs hadden, als middel om in het toenemend gebrek aan kweekelingen bij de lagere school te voorzien, gewezen op het wen- schelijke der aanstelling van vrouwelijke kwee kelingen. De minister had de aandacht der Ged. St. in de verschillende prov. hierop gevestigd en deelde mede eenige zeer belangrijke berichten omtrent het onderwijs, door vrouwen gegeven in Zweden. Het bleek uit de hierop gevolgde beraadslagin gen, dat de onderwijzeressen, hier te lande aan de openbare scholen werkzaam, zeer goed vol deden. Zij misten echter vooruitzicht op bevorde ring, daar de gemeentebesturen niet gewoon zijn hoofdonderwijzeressen aan het hoofd van lagere scholen, voor jongens en meisjes ingericht, te plaatsen. Men houdt het er echter voor, dat on derwijzeressen zeer geschikt zijn om aan jongens en meisjes beneden de 9 jaren onderricht te ge ven. Het zou wenschelijk zijn de aanstelling van hulponderwijzeressen bij de openbare scholen aan te moedigen. In grootere gemeenten zou men ook lagere scholen kunnen oprichten, uitsluitend met een vrouwelijk onderwijzend personeel voor kin deren van 68 jaren. 3". Door den minister was aan de vergadering de vraag gesteld: //langs welken weg de inspec teurs zouden meenen, dat de invoering en het algemeen gebruik der nieuwe benamingen van maten en gewichten in de volksschool het best zou kunnen geschieden." Na beraadslaging hierover is door de inspec teurs een vergelijkende tabel, waarop de onder scheidene benamingen der maten en gewichten voorkomen, samengesteld, welke uien ten ge- bruike in de scholen aanbeveelt. Deze tabel, met begeleidende circulaires aan de schoolopzieners en het onderwijzend personeel, wenscht de ver gadering te doen drukken en verspreiden, een maatregel, die door den minister goedgekeurd wordt. MidiCt.) De heer Heymans, kunstschilder te Arnhem, heeft het geluk gehad onlangs eene schilderij te ontdekken, die hoogst waarschijnlijk van de hand is van den beroemden Paulus Potter. Het is een klein paneel (br. 0.34, h. 0.29) en stelt twee stie ren voor, een zwartbonten en een rooden; de laatste zwaait met zijn staart in de lucht, waar schijnlijk uit onrust over een opkomend onwe- der. De voorstelling is dezelfde als die van Pot ters ets li0 7 in het zoogenaamde Bullenboek, waar de omgeving en achtergrond verschillen; zoowel deze als de beesten zelve zijn voortref felijk en geheel in Potters manier geschilderd. Bovendien is het stukje gemerkt (ingesneden in een boom) P. P. 1651. (Speet.) De Staats-Courant bevat het verslag omtrent de aanwinsten van het Koninklijk Penningkabinet, gedurende het jaar 1868. Z. Exc. de minister van oorlog heeft dd. 19 Augustus aan de heeren bevelhebbers in de mi litaire afdeelingen eene circulaire gericht, om in alle garnizoenen, waar daartoe slechts eenigszins de mogelijkheid bestaat, inde maand September e. k. uitgebreide practische oefeningen te doen houden, in den geest van het bepaalde bij de aanschrijving van den 30"en Juni 1868; en dit wel ten einde de aanstaande oproeping van de miliciens der lichting van 1865 zooveel mogelijk aan het beoogde doel te doen beantwoorden en hunne aanwezigheid bij de regimenten nog in het bijzonder te doen strekken tot oefening der officieren, alsmede vau het kader en het overige thans onder de wapenen zijnde personeel. Tot dergelijke troepenvereeniging komen in de eerste plaats in aanmerking, de garnizoenen uit 's-Hage, Delft en Leiden, die te Waalsdorp kun nen vereenigd worden, waarbij na aflooop der manoeuvre de infanterie uit Leiden, die daaraan heeft deelgenomen, voor den terugkeer van den spoorweg kan gebruik makende garnizoenen uit Utrecht en Amersfoort op het terrein te Zeist. De infanterie uit eerstgenoemde plaats zal na afloop der manoeuvre, bij welke zij als dekking der veld-artillerie kan worden aangewend, per spoortrein terug kunnen keerende garnizoenen te Haarlem en te Amsterdam, die nabij Haar lem kunnen bijeenkomen. Het garnizoen uit Amsterdam kan voor den heen- en terugmarsch per spoor worden vervoerdde garnizoenen uit Bergen-op Zoom, Breda, 's-Bosch en Geertruiden- berg; deze zouden twee aan twee op een daar toe geschikt terrein vereenigd kunnen worden of wel tegen elkander kunnen manoeuvreeren; de garnizoenen uit Arnhem, Nijmegen en Does burg, die zich nabij de eerstgenoemde plaats zou den kunnen vereenigen. Na het einde der oefening verwacht de minis ter een beknopt verslag omtrent de wijze waarop zij hebben plaats gehad en de uitkomsten daar door verkregen, benevens de bijzondere opmer kingen waartoe zij aanleiding hebben gegeven. Na vergelijkend examen, den 24"*° en 25,ten dezer aan het hoofdbureau te 's-Gravenhage ge houden, zijn tot surnumerair bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen toegelaten de navolgende heeren (alphabetisch vermeld) A. Brocx te ter Heide-, H. Court te Ido-Ambacht A. P. A. van Deinse te Goes; J. Fabius te Am sterdam; W. F. Kraeutler te 's-Hage; D. Kleijn van Willigen te Delft; en is hun als standplaats aangewezen resp. Enschedé, 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage, Breda, Heerenveen en Meppel. Wij hebben reeds medegedeeld, dat door den heer W. K. M. Vrolik, civiel-ingenieur, bij den gemeenteraad concessie is aangevraagd voor het aanleggen eener waterleiding, waaraan verbon den zou zijn het verleeneu der concessie voor de gaslevering, na expiratie van het tegenwoor dig contract. Het doel van den heer Vrolik is 1°. walerbezorging bijna geheel op de voorwaar den vervat in de concessie in der tijd verleend geweest aan de heeren De Veer c. s., zonder eenig subsidie van gemeentewege: 2°. gasbezor- ging tegen prijzen p. m. een derde van de tegen woordige, zoodat in 1877 betaald zou worden 12 centen per kub. el. Niettegenstaande door den aanvrager, na ge voerde correspondentie, nog verschillende wijzi gingen in zijne oorspronkelijke voorwaarden zijn gebracht, zijn Burg. en Weth. toch eenparig van gevoelen1°. dat eene langdurige verbintenis ter zake der levering van gas reeds in het alge meen onraadzaam is te achten, en meer bijzon der de voorwaarden, te dien aanzien door den heer Vrolik aangeboden, niet aannemelijk zijn; ROMANESKE JONGEJUFVROU WEN. NAAR HET FRANSCB VAN JULES ZEEGOMARD. Vervolg.) „En ook om mij te noemen, jufvrouw Lebraz, als zulks u goeddunkt. Die meening aangaande mijnheer de Coathuel kan mij aan geene onaan genaamheid hoegenaamd blootstellen, omdat ik op het oogenblik aan een ander verloofd ben," voegde ik er bij met een zucht, die kon doen vermoeden dat mij dit laatste erg leed deed. „Och, dat is jammer!" riep de huishoudster uit, die alzoo dien zucht zeer goed scheen te hebben begrepen. Dat belangrijke gesprek werd afgebroken door de komst mijner zuster, die, slechts weinig door mijn briefje gerustgesteld, met den bediende, die mij andere kleederen bracht zelve medegekomen was. Op de ongerustheid, die zij in 't eerst aan den dag legde, volgde, zoodra zij zich overtuigd had dat mij niets wezenlijks scheelde, eene tamelijk raadselachtige houding, waarin ontevredenheid en blijdschap in gelijke hoeveelheid schenen gemengd te zijn. Zonder daar veel acht op te slaan, kleedde ik mij aan, terwijl zij mij hielp, en wij keerden terug in het salon, waar de mar kies eu de chevalier ons wachtten. Jane brak de afscheidsbegroetingen, die wij elkaar over en weer aanboden, eenigszins kort af, en die met dankbetuigingen van mijne zijde, en met galanterieën van de zijde van den markies wa ren opgesierd, zij weigerde hardnekkig om ons met rijtuig naar huis te laten brengen, zooals mijnheer de Coathuel voorsloeg, en wij keerden terug zonder dat een van ons drieën, mijne zuster, de chevalier en ik, bijna een woord sprak; wij namen denzelfden weg, dien ik met mijn oom in het heengaan gewandeld had. Jane zei niets tegen mama; maar zij hield den geheelen avond niet op met mij op eene hoogst zonderlinge wijze gade te slaan. Wat zou haar schelen? want se dert dien tijd is zij tegen mij, zoowel in hare genegenheidsbetuigingen als in hare oogenblikkeu van ongeduldigheid, zoo kortaf als zij vroeger nim mer is geweest. Maar, dat kan mij niet schelen! de zaken met den markies gaan goed, en dat is het belangrijkste. Die edelman had dan ook inderdaad wel zeer prozaïsch moeten zijn, indien hij niet den anderen dag gekomen was, om te vragen naar de gezondheid van haar die hij „ontrukt had aan de golven", eu zij had wel zeer ondankbaar moeten zijn geweest, wanneer zij hem niet had ontvangen op eene wijze, die hem lust gaf om dikwijls weer te komen. Daar die belangrijke gebeurtenis geene onaangeuame gevolgen gehad had, meende ik verstandig te handelen met aan mijne moeder „den ontzaglijk grooten dienst" te vertellen, dien de markies aan eene harer kinderen bewezen had, ten einde hem alzoo den toegang tot ons nog gemakkelijker te maken. In weerwil van de verlegene ont kenningen van den „held", schilderde ik het avontuur met zulke dramatische kleuren, dat mijne moeder in allen erust meende dat mijn leven in gevaar geweest was, en zij mijn „red der" verklaarde hoe gelukkig zij was: 1° dat ik niet dood was; 2° dat dit ongeluk was verhinderd geworden door een edelman, van zoo goeden adel, zoo beminnelijk, zoo innemend als mijnheer de Coathuel. Gij kunt wel begrijpen dat ik als in koor mee instemde, zooveel maar mijn zedigheid dit veroorloofde, 't Hielp den markies niet of hij al ontkende, of hij al ge maakt tegenspartelde, of hij zelfs bloosde, hij slorpte daarom toch niettemin met genot den giftdrank der vleierij naar binnen, en eene kleine toevalligheid die ik slechts ten halve zoo bestuurd had, voltooide zijne bedwelming. Hij zat dicht bij een tafeltje, waarop, evenals op het tooneel, „alles aanwezig was wat men noo dig heeft om te schrijven". Ik heb daarop eenige boeken liggen, die ik opendoe.... als ik er tijd toe heb, alsmede mijne schrijfportefeuille, voor mijne correspondentie, die „niet-geheim" is, zoo als de onze. Nadat hij achtereenvolgens, en al onder het praten, een deeltje van Lamartine had geopend, en wat gespeeld had met een vouwbeen van gesneden hout, nam de markies eene doos met enveloppes, waarin zich juist die bevonden, waarvan ik mij had bediend voor mijne geheimzinnige toezendingen. Ik sloeg hem gade en merkte op dat hij eerst bedoelde enve loppes met aandacht bekeek, en daarna de doos, zonder dat hij daarmee iets scheen te bedoelen, dicht bij zijn gezicht bracht. Nu zult gij u her inneren dat alle voorwerpen, voor mijn gebruik bestemd, geparfumeerd zijn met eene vreemde, hoogst zeldzame plant, wier naam mij onbekend is, en die een zee-officier van onze kennis mij van zijne reizen heeft meegebracht. Die geur, die zeer doordringend en weinig bekend is, gaf ongetwijfeld den markies stof tot nadenken, want hij vestigde plotseling zijn blik op mij met eene veel beteekenende levendigheid. Ik bloos-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1