N°. 2911.
Zaterdag
A°. 1869.
7 Augustus.
Feuilleton van liet „Leidscli
Dagblad".
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00.
Franco per postn 3.85.
Afzonderlijke Nommersn 0-05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor iederen regel0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, G Augustus.
Uitslag der herstemmingen ter verkiezing van
leden van de Gemeenteraden.
Aarlandbrveen. Gekozen de heer Binnendijk.
Giesendam. Gekozen de heer G. Kuiper.
Leerdam Gekozen de heer N. Donkersloot.
Nielwpoort Gekozen de heer J. Den Besten,
Senior.
Zevenhuizen. Gekozen de heer E. Jongeneel.
Zwahmerdam. Gekozen de heer Kwakernaat.
's-Hertogenbosch. Gekozen de heeren J. J. H.
Bolsius, L. J. H. Van den Bogaert en 'A. C. J.
Smits.
Leeuwarden. Gekozen de heeren H. Ter Horst
en Mr. J. Dirks.
De minister van financiën heeft bij resolutie
van den 20"™ Juli 11. bepaald, dat de ontvangers
op verzoek van ingezetenen, die elders belasting
verschuldigd zijn, niet de gelden, tot voldoening
daarvan strekkende, in ontvang mogen nemen en
aairtlunne ambtgenooteu overmaken.
Deze handelwijze ligt buiten de wet, is met
de strekking der resolutie van den 8"™ Septem
ber 1816 n°. 58, in strijd en kan, zooals dezer
dagen heeft plaats gehad, tot moeilijkheden met
de belastingschuldigen aanleiding geven.
De commissaris des Konings heeft aan heeren
burgemeesters der gemeenten in deze prov. de
volgende circulaire dd. 3 Augustus gericht:
Het heeft den Koning behaagd bij besluit van
den 24"™ jun; [jno 23, den minister van oorlog
O. a. te machtigen, om, tegen den lld™ Augustus a s.,
de miliciens-verlofgangers der lichtingen van 1866
en 1867 bij het regiment grenadiers en jagers en
de acht regimenten infanterie, voor zooveel zij
niel langer dan vijf maanden in werkelijken dienst
hebben doorgebracht, onder de wapenen te roe
pen, met bepaling dat zij vóór of op den 8"'™ Sep
tember daaraanvolgende weder in het genot van
onbepaald verlof zullen worden gesteld.
Verder behelst zij een aantal bekende voor
schriften, instructiën en bepalingen omtrent de
wijze van oproeping en verzameling.
Batavia, 18 Juli. Vrachten naar Nederland 70.
Wisselkoers op Nederland 103, 103%.
Aangekomen schepen: lierman De Ruijter, ka-
pit. Bols; Koning Willem II, kapit. Besseling; G.
H. Betz, kapit. Schaafsma Tz.
Vertrokken schepenCatharina Elisabeth, kapit.
Brakke.
Naar men verneemt, heeft de Badensche regee
ring, op verzoek van het Nederlandsch gouver
nement, de noodige maatregelen voorgeschreven
ter bescherming van de kunstmatige zalmteelt,
welke thans, onder leiding van den heer Pollen,
wordt beproefd.
Het Slaalsblad n°. 143 bevat het besluit van den
24"™ Juli 1869, houdende vergunning tot het toe
passen van het zoogenaamd diffusie-stelsel in de
beetwortelsuikerfabrieken.
Gedurende de maand Augustus zullen op het
Noordernet der Staatsspoorwegen, tegen Veel
verminderde prijzen, de onderstaande volkstreinen
loopen
Op 8 Augustus, van Leeuwarden naar Arnhem
en terug.
Op 15 Augustus, van Twenthe naar Arnhem
en terug.
Op 22 Augustus, van Winschoten naar Har-
lingen en terug:
Op 29' Augustus, van Harlingen naar Winscho
ten en terug.
Deze treinen bestaan alleen uit rijtuigen 3de
klasse.
In de tweede helft der maand Juni zijn aan
het postkantoor alhier bezorgd de volgende brie
ven, die wegens onbekendheid der adressanten
niet bezorgd zijn kunnen worden: A. Mittelbeck,
P. Verhoog, Dekker, H. W. Korthals en G. v.
Mouriks allen te Amsterdam; Mej. A. v. d. Heide,
en J. A. C. v. Manen, beiden te Delft; Wed. Aren-
bond, Wed. J. Ranselaar, W. Vink en J. Vrise-
rand, allen te 's-Gravenhage; Hano, A. Heyden
en Wed. Kroon, allen te Haarlem; W. v. Santen
te Haarlemmermeer; P. Neeke te Hoek van
Holland; J. Smit te Hoorn; J. Vreeswijk te Kam
pen; J. W. Margadant te Klaaswaal; S. Hama
ker en F. Kuman, beiden te Leiden; H. Tienstra
te Smildwoude; J. G. Keulemans te Utrecht;
v. d. Zwet te Warmond; J. Boeh te Winsem.
Dat de persoon van De Vletter, door zijne ge
schriften, gesprekken en handelingen, boven an
deren heeft medegewerkt tot het zoo betreurens
waardige Rotterdamsche oproer, is door den
rechter beslist en schijnt ook inderdaad niet
ontkend te kunnen worden.
Een andere vraag is echter, of De Vletter niet
meer uit bemoeizucht, uit lichtzinnigheid en uit
opgewondenheid gehandeld heeft, dan wel uit
boos opzet, en of de straf voor onzen tijd en ons
land niet buitengewoon zwaar is te achten.
De strafbepalingen, overeenkomstig welke hij
is veroordeeld, behooren tot het Napoleontisch
wetboek, waarvan den lld™ Dec. 1813 reeds de
herziening werd toegezegd, en in het tegenwoor
dige Frankrijk zijn bij niet minder ernstige op
roerige bewegingen veel lichtere straffen op
gelegd.
De vraag om gratie moet echter dan eerst
overwogen worden, nadat de Hooge Raad over
de cassatie heeft geoordeeld. Men moet toch niet
voorbijzien, dat de Fransche bepalingen, in zake
van oproer, niet alleen zeer streng, maar ook
zeer slecht geredigeerd zijn, zoodat de vraag om
trent de nuttigheid der uitspraak niet boven aLIe
bedenking verheven is. Volksbl,j
Tlie Times of India van den 15de" Juni zegt: Het
is, naar wij gelooven, voor de eerste maal inde
annalen van de zeetijdingen van Bombay, dat
de haven van Rotterdam wordt vermeld, van
waar eene lading direct wordt geconsigneerd naar
Bombay. Het schip Charlie Palmer, kapitein A.
Hoffman, verliet de genoemde Hollandsche haven
op den 7d™ Januari met eene lading manufactu
ren en producten uit Duitschland, Nederland,
België en Zwitserland. Bijna de geheele lading
is, naar het blad gelooft, geconsigneerd aan de
firma Gumpert en Comp. Wij hopen, zegt de
Times, dat deze onderneming met een gunstig
gevolg zal bekroond worden, en dat voortdu
rende handelsrelatiën tusschen onze en de voor
name havens van Nederland zullen ontstaan.
De Amst. Cl. bevat den volgenden brief van
een der matrozen van de Amslel, die zich in de
sloep bevonden
z/St. George d'Elmina, 4 Julij 1869.
Waarde Ouders!
Ik neem de pen op om uw eenige letteren te
doen weten wegens mijne gezondheid, die wel
beter kon wezen. Ik heb een paar keeren de
koorts gehad, maar dat zal wel spoedig weder
beter zijn; ook hoop ik tevens dat uw dezen
brief in gezondheid mag ontvangen. Ja vader,
mogelijk hebt gij het al vernomen en mogelijk
ook niet. Wij zijn op 's vijands kust met een
sloep, bemand met elf gewapende mannen, dooi
de zee omgeslagen, waarvan er zes zijn verdron
ken en een is doodgeschoten, zoodat wij met
ons vieren overschoten en in vijands hand ver
vielen, die met wilde beesten gelijk staan. Zoo
dra zij ons in hunne magt hadden, hebben zij
ons van onze kleederen ontdaan en ons een ri
vier overgevoerd naar eene plaats, waar wij met
een geschreeuw, vergezeld van schoppen, slagen
en andere schandaalige spotternijen, ontvangen
werden.
Daarna werden onze handen op onze ruggen
gebonden, om 4 uren wijder het bosch in te
trekken, waar wij weder aan eene plaats kwa
men, die zooveel als een dorp heet, waar wij
weder met groot geschreeuw en getier en aller
lei schandelijke spotternijen, die ik hier niet op
het papier mag zetten, ontvangen; toen hebben
zij mij en ook anderen met ëene kram, waar
mijn arm door was, aan een groote. balk gesla
gen. Zoo hebben wij 24 uren ten spot van al
die zwarte onmenschen gezeten. Ook kwamen
zij den anderen dag met het vel van onzen ka
meraad zijn hoofd en dat hebben zij over ons
gezigt heengetrokken. Ook een hand hadden zij
afgekapt en op een stokje gebonden, daar zij ons
mede sloegen links en regts, en daarna kwamen
er nog met een bullepees, die ons de stuk
ken vleesch uit het ligchaam haalden. Wij heb
ben daar veel moeten lijden; dan kwamen er
dagelijks wel 800 bij ons die ons wijsden ons
hoofd af te snijden; dus vader, u kunt wel be
grijpen welke angsten ik heb uitgestaan.
Alzoo zijnde hebben wij een dag of vier door-
gebragt, toen nam het een keer met ons, want
toen werden wij niet meer geboeid en hadden
wij onze broeken weder gekregen, dus toen had
den wij onze schaamte weder bedekt; dat was
voor ons als Europeanen een groote. Maar toen
werden wij weder bij elkander van daan ge
haald. Wij bleven met ons beiden op die plaats,
de officier ging naar een andere plaats en ook
de vierde weer naar een andere plaats. Toen
kreeg ik na een paar dagen weder hoop, toen
zij mij kwamen zeggen dat ik mede moest naar
Caop Coast, eene Engelsche plaats, waar de En-
gelsche gouverneur woont, die veel tot onze ver
lossing heeft gedaan; maar terwijl ik daar heen
zon gaan kwam ik in de plaats waar de laatste
matroos was en daar zou ik overnachten, en in
dien tijd waren er Fanteinsche afgezanten inet
een hofmeester en een kok gekomen met een
brief, om ons op Europische wijze te behande
len. Ook moesten wij in den raad komen, en
daar vroegen zij of wij Engelsch konden, maar
dat konden wij niet; wij zeiden dat er één van
ons vieren was die Fransch en Engelsch kon, de
officier, dus die moest den anderen dag komen.
Wij kregen toen dien avond al thee met koek
jes; sints dien tijd hebben wij van eten of drin
ken geen klagen meer. Den anderen dag kwa
men onze twee andere kameraden, dus waren
wij weder met ons vieren bij elkander, toeu
werd er raad belegd en heeft die officier een
brief geschreven naar Coap Coast en daarmede
liep dat weer af; maar wij moesten bij elkan
der blijven, alzoo zijnden besloten wij met den
officier mede te gaan, toen moesten wij weder
terug maar dat was niets, naar verloop van acht
dagen kwamen zij ons verblijden met te zeggen
dat de Gouverneur op Guinea was, dat is die
plaats daar de raad belegd is, en die kwam om
ons te halen en een uur daarna zagen wij ke
rels met een hoorn die blaasden en hangmatten
om ons te halen. Die niet loopen kouden zouden
gedragen worden, maar toen hoorden wij dat er
een doctor mede gekomen was en geen gouver
neur. Wij maakten ons onmiddelijk klaar en
vertrokken maar weer naar Guinea, waar wij
laat aankwamen; maar, vader, ik kan u de
vreugde niet beschrijven toen wij den doctor za
gen, want dat was den eersten blanken die wij
weder zagen, die bekeek onze wonden nadat wij
bij hem op de kamer waren. Daar werd goed
opgedischt en gingen wij verder na wat gepraat
te hebben naar kooi. Wij moesten onder zijn
berusting blijven, die heeft toen verders voor ons
gewerkt, zoodat wij 22 Juni op Coap Coast be
houden aankwamen.
Verders zijn wij den 26n Junij met een blijd
hurra van onze kameraden onder het aan boord
komen begroet met een extra borrel aan de
klok. Ik heb veel meer te vertellen, maar dat ik
alles niet beschrijven dat zal ik naderhand als
ik met verlof ben wel nader beschrijven. Ver
volgens hoop ik, vader, dat uw het compliment
doet aan zusters en broeders en moeder, en na
uw, vader, het compliment toegebragt te hebben
breek ik af met de pen maar niet met mijn hart
en ik noem mij u geliefde zoon.
Ik verwacht spoedig antwoord."
ROMANESKE JONGEJUFVROUWEN.
NAAR HET FRANSCH VAN
JULES KERGOMARD.
(Vervolg.)
Ik moet u nog eens herinneren aan hetgeen
mijne moeder mij schreef voor een paar dagen:
„Maak u niet ongerust 1" En dat roep ik u thans
toe. Neen, maar steek mij uwe helpende hand
toe; want te midden dier afwisselingen van
schitterend licht en van volslagen duisternis, loop
ik voort als een blinde, die niet weet of het
dag of nacht is. Ik weet niet of ik slaap of
wakker ben; en ik begeer evenzeer als ik vrees
dat ik droom als dat ik met de werkelijkheid
te doen heb. Wordt niet ongeduldig, wanneer gij
van dit alles niets begrijpt. Ik lach en ween te
gelijk, en de tranen zijn mij, naar 't mij voor
komt, even zoet, als het lachen mij pijn doet
Onder de gissingen, die het briefje mijner moe
der bij mij deden opkomen, bleek die, welke ik
het meest volkomen verworpen had, namelijk de
komst van een gast op Garlan, juist werkelijk
heid te zijn geweest. Maar die gast, missehien
de éenige, dien ik zou hebben begeerd, was ook
tevens de eenige, op wien ik nooit zou hebben
durven hopen. Ik verwachtte hem sinds zóo lang,
dat ik niet meer geloofde aan de mogelijkheid
zijner komst, en dat ik nog op het oogenblik
moeite heb er aan te gelooven. En toch, hij is
hier; wij hebben elkaar weergezien, na eene
afwezigheid van zes jaren; wij hebben elkaar
omhelsd, en ik heb mijn hart geheel en al van
mij als voelen uitgaan onder die omhelzing. Maar
hij?....„wie dan? maar wie dan toch?" hoor ik
u vragen met een rechtmatig ongeduld. Och I
vergeef mij, Aline, niet mijn raaskallen van thans,
maar mijn stilzwijgen van voorheen. Gij hebt ge
meend dat gij altoos in mijn hart hebt gelezen,
evenals ik, sedert de dagen onzer kindsheid, nim
mer opgehouden heb zulks in het uwe te doen.
Nu dan, lieve, zoo ik u al juist niet heb voorge
logen, toch heb ik u niet alles gezegd. Daar is
een hoek in mijn hart, waarin niemand, ook
zelfs gij niet, ooit heeft doorgedrongen, sinds lan
gen tijd, omdat ik daar zelve niet durfde inzien,
zoozeer vreesde ik de tooverkracht van den af
grond, en vooral zoozeer had ik dien lief. Thans
is het gevaar voor mij hetzelfde; maar dat komt
er nu niet meer op aan, omdat ik geheel weer
meesteres ben over mij zelve, en ik aangaande
mijne smart en mijne blijdschap aan niemand
meer rekenschap ben verschuldigd, dan aan nnju
eigen geweten!Aan mijn eigen gevveten en
aan u, de trouwe, lieve gezellin mijner jeugd,
die de zuster gebleven is van de keuze mijns
harten; aan u, die zelve den rechten weg hebt
ingeslagen, en mij niet hebt lastig gevallen met
onnoodige en vrnchtelooze verwijtingen, toen gij
mij verward zaagt in een doolhof zonder einde,
waarin ik mij gewaagd had, zonder u te raad
plegen, en waaruit niets mij wederom kon ver
lossen. Helaas! juist het bewustzijn dier on
macht verbood mij te klagen, zelfs tegen u, hoe
oneindig veel het mij ook gekost heeft, u te
laten in de meeuing dat ik zelfs gelaten heb
kunnen blijven in den toestand, waarin ik mij
zelve geplaatst had, of liever mij had laten
plaatsen.
Aline, gij, die mij kent, hebt gij ooit in mij
een geldzuchtigen aard ontdekt? En toch, gij,
die den man, dien uw hart onder allen had uit
gekozen, gehuwd hebt, in weerwil van zijne ar
moede, en die uw deel in zijne beproevingen
met vreugde hebt op u genomen en met moed
gedragen, wat hebt gij wel moeten denken van
mij, toen gij zaagt dat ik, zestien jaren oud, zon.
der noodzaak, zonder dwang, althans naar het
scheen, mijn leven verbond aan dat van iemand
die driemaal zoo oud was als ik, en die noch
door eenige in het oogvallende voortreffelijkheid
des geestes, noch door eenigerhande stralenkrans
van beroemdheid of van rampspoedigheid ver
diend had, het voorwerp te zijn van eenige be
wondering, die, zoo zij ook juist de liefde niet
geheel en al vergoeden kan, toch eenigerinate
het geheel ontbreken daarvan kan vervangen?
Ik weet wel, lieve, dat gij niet hebt opgehouden
mij lief te hebben; maar hebt gij toch niet wel
eenigszins getwijfeld aan een hart, dat door de
glanzen der fortuin zoo gemakkelijk er toe kou
worden gebracht om de heerlijke droombeelden
te vergeten, die wij in onze jeugdige ineisjes-
droomen aanschouwden? Ja, zeker! niet waar?
Ik voelde het aan de droefgeestigheid van uw
antwoord op den brief, waarin ik u mijn aan
staand huwelijk bekend maakte. Gij berusttet
in eene gedane zaak, die geen keer kon nemen
maar zonder dat gij er mij iets van zeidet hebt
gij het betreurd, dat het te laat was om mij te
waarschuwen en terug te houden. Ik begreep
toenmaals wel uwe stilzwijgende afkeuring en
ik aarzelde een oogenblik; maar ik dacht niet