pj0> 29io. A0. 1869. Vrijdag 6 Augustus. 1S; Feuilleton van het „Leidsch ft; Dagblad". -bai ivra& erdt i J I. OlK pott VA. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DBR ADVERTENTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 5 Augustus. Naar wij vernemen, heeft Prof. J. De braiwal de benoeming tot lid van den Ge- •Ti imeenteraad niet aangenomen. no -- i: Uitslag der herstemmingen ter verkiezing van ien leden van de Gemeenteraden, tingt Boskoop Gekozen de heer G. J. Alberts. |t, a Vedr. Gekozen de heer D. Van Diemen. Iln- Dei.it. Gekozen de heer P. Merkus. laat Dordrecht. Gekozen de heer A. J. Verbeek Van >r 5 der Sande. Hellevoetsltjis. Gekozen de heer A. Dolk. Maassluis. Gekozen de heeren A. Overman en J. R. Van Drimmelen. Schoonhoven. Gekozen de heer J. J. Groene- eblBT, veldt. - Vlaardingen. Gekozen de heer J. Dorsman. Utrecht. Gekozen de heeren Mr. B. G. A. Pabst, aftredend lid, en Mr. A. J. J. Van den Heuvel, - nieuw lid. Arnhem. Gekozen de heeren Pepfenhauser, Ver- waaijen en Engelberts. Ter vervulling van de vacature ontstaan door het - overlijden van den heer André de la Porte werd eveneens de heer Verwaaijen gekozen, die dus zal moeten decideeren voor welke vacature hij zittiDg verlangt te nemen. Zwolle. Gekozen de heer L. Roosenburg. Middelburg. Gekozen de heeren E. H. F. W. Mathon en J. H. Snijders. Naar aanleiding van het in ons nummer van - jl. Maandag voorkomende bericht omtrent een in den omtrek van Gouda onder het rundvee, ont stane ziekte, wordt ons van goederhand mede- - gedeeld, dat de bevoegde autoriteit, na. ingesteld - onderzoek o. a. in de gemeente Broek, eenige - koppels vond aangetast door goedaardig mond- zeer, algemeen Bekend onder den naam van tongblaar. In weinige dagen waren zij daarvan - hersteld; door het gemeentebestuur zijn echter maatregelen genomen tegen het verder versprei- 7 den der ziekte, die in den regel door de natuur - van zelve geneest en welker verspreiding, en "hierop vestigen wij de aandacht der gemeente- - politie, door de afzondering en het niet-vervoe- - ren der koppels te voorkomen is. (Vad.) Het Antwerpsche dagblad De Koophandel heeft - een oproeping gedaan tot plaatsing van een ge- denkteeken op het graf van wijlen Jan Van Rijswijck. Het wil dat dit gedenkteeken voor „den man des volks" door het volk worde opge- - richt en de uitdrukking zij van zijn dankbaar heid en van zijn hulde tevens. „Draagt bij," zoo zegt het blad, „tot het oprichten van een graf- monument, ter verheerlijking van den man, die - verheven was als dichter, welsprekend en krach- - tig als redenaar, onvermoeid als verdediger van recht en waarheid, voorstander van vrijheid en - openbaar welzijn, en die desniettegenstaande arm heeft weten te sterven gelijk hij geleefd had, 7 maar ook steeds onbevlekt en geëerd heeft weten te zijn en te blijven." De Wekker bevestigt, dat op verscheidene plaat sen langs de grenzen de Nederlandsche jeugd, die in de jaren van het schoolgaan verkeert, dagelijks op Pruisischen bodem gaat werken, veelal tegen een laag loon, terwijl de Pruisische jongens gere geld de school bezoeken. Inderdaad zegt het blad zulke berichten of liever zulke feiten ziju eene schande voor ons volk, dat toch ook gaarue onder de beschaafde natiën geteld wordt. Voor het Prov. Gerechtshof in Zuid-Holland zal den 25fle" dezer eene belangrijke strafzaak wor den behandeld. Misbruik van jenever schijnt we derom aanleiding te hebben gegeven tot het droe vig drama, waarvan de volgende bijzonderheden aan de akte van beschuldiging zijn ontleend: In de Coolsche straat onder Delfshaven die straat behoort deels tot die plaats en anderdeels tot Rotterdam in de tapperij van zekeren Clies- quière, zaten op 6 April jl. tusschen 5 en 6 uren eenige lieden een borreltje te drinken, toen Pau- lus Cornells Van der Meyden, schrijnwerker maar ook een dronkaard van beroep, en Martinus Ber- nardus Van der Velden, schoenmaker, beiden van Delfshaven, ook een glaasje kwam drinken. De schrijnwerker had, zooals gewoonlijk, een roes aan, de schoenmaker had ook een borrel op maar hij kon toch nog meer verdragen, vandaar dat men den eerste drank weigerde en den tweede een glaasje schonk. Zij bleven daareeni- gen tijd zitten praten, totdat 't zoontje van den beschonken man zijn vader uit de kroeg kwam halen; deze ging mee. Van der Meyden had al ruzie gemaakt; hij en Van der Velden hadden elkander de huid al vol gescholden. Toen hij zijn jongen zag komen, had hij hem opgenomen, was met 't knaapje tegen een tafel gevallen, die daar door brak, en op den grond geraakt; opgestaan, begon hij met een ander persoon, die zich in de gelagkamer bevond, weer rusie te maken; hij schold hem uit, maar deze liet den dronkaard schelden en ging heen. Met zijn jongen thuis gekomen, kwam hij ook daar in woordentwist met zijn zoon, die 't huis uitliep, en ging toen ook daar nog voort met drinkenhij bezat nog zes ceDten; ook die moesten er aan voor bitteren jenever. Genoeg, men begrijpt reeds wie die Van der Meydenwas; hij toch is de verslagene. Nadat zijne vrouw den laatsten borrel op straat had uitgegooid, ging Van der Meyden, nog er ger beschonken dan te voren, weêr naar de kroeg en trof daar Van der Velden nog aan, die nog een beetje had zitten borrelen. Ze namen plaats tegenover elkander; om al spoedig rusie te krijgen over nietigheden, b. v. over de lat van een chiffonnière, die v. d. M. van den anderen ter reparatie had; om kort te gaan, spoedig be gon de jenever te werken; doldriftig vlogen ze elkaar aan, sloegen en krabden en rolden tegen den vloer. Nadat Van der Velden zijn tegenpartij op den grond met de vuisten in het gezicht had gestompt, werden ze door den kastelein van elk ander gescheiden, 't Hielp wat! Ze kookten nog en konden zoo spoedig toch niet ophouden; de kastelein werd op zij geduwd, opnieuw vlo gen ze op elkander toe, de deur uit op straat en daar wierp Van der Velden den beschonken schrijnwerker tegen de keien, zoodat deze be wusteloos met strakke oogen, als een lijk zoo stijf, uit mond en neus bloedend, met een open- gekrabt gezicht, onbeweeglijk bleef liggen. Met moeite werd hij in de herberg gebracht en op den grond gelegd; te vergeefs trachtte men hem bij te brengen; op een stoel naar zijne woning, naar vrouw en kinderen gedragen, werd hij, nog altijd in dien toestand, in zijn bed gebracht. De geneesheer kwam, maar deze, die hem als een dronkaard kende, dacht dat 't slechts een „jenever-bezwijming" was, en gaf een huismid deltje op. Neen, dat was 't niet, hij bleef een nacht en dag onmachtig liggen, kon zijne kin deren geen laatsten kus geven, zijne vrouw geen vaarwel meer zeggen; den 7dc" April was hij een lijk. De dokters, die een visum reperlum hebben opgemaakt, komen, om kort te gaan, tot de con clusie, dat de hersenbreuken en de overige won den, die den dood ten gevolge hebben gehad, in een val, waarschijnlijk op steenen, hun oorzaak gevonden hebben. Bij al 't gebeurde in de herberg na de wor steling, bij het vervoeren van den verslagene, was Van der Velden dood bedaard achter de kachel blijven zitten; hij had zijne handen niet eens uitgestoken om te trachten zijn slachtoffer te behouden of zijn lijk te vervoeren. Toen men 't hem vroeg, gaf hij nog bits ten antwoord: „dat verdik, laat hem maar rusten 1" De besch., die te Schiedam gearresteerd is en opgeeft daar alleen te zijn heen gegaan om een anderen baas dan zijn tegenwoordigen te zoeken, zegt dat hij volstrekt het doel niet heeft gehad den verslagene te dooden. Toen Van der Meyden weer in de herberg kwam, beweert hij, en drank vroeg, zou hij, besch., hem hebben gezegd: „och kerel, loop naar de weerlicht, je deedt beter als je me het latje van de chiffonnière teruggaf." Daarop zou v. d. M. hem hebben aangegrepen, en hij dus verdedigenderwijs toen eerst met hem aan 't worstelen zijn gekomen. De ge- heele zaak is slechts 't werk van een oogenblik geweest. Hij ontkent geweigerd te hebben hulp te verleenen en bepaald de woorden te hebben gebezigd: „dat verd... ik." Omtrent zijne hou ding op dien bewusten avond wordt overigens nog opgegeven, dat hij er zich over zou hebben uitgelaten, v. d. M. niet te hebben doodgegooid; maar „ai had hij 't gedaan, 't was hem onver schillig, al moest hij er 15 jaar voor zitten." Martinus Bernardus Van der Velden, te Schie dam geboren en 39 jaren oud, zal wegens moed- willigen doodslag terecht staan. De adv.-gener. Mr. W. Terpstra zal het Openbaar Ministerie vertegenwoordigen en de adv. E. H. Karsten als verdediger van Van der Velden optreden. De Londensche Times, over de Internationale Tentoonstelling te Amsterdam sprekende, zegt onder anderen: „Eene tentoonstelling in Neder land zal, tot eene aanzienlijke hoogte, aan het doel, hetwelk eene tentoonstelling in Nederland beoogt, beantwoorden. Zij zal vreemde bezoekers meer door en door bekend maken met een der welvarendste en, wat meer zegt, meest tevreden Staten van Europa, met een Staat, die in ieder opzicht verdient beter bekend te zijn dan het over het algemeen is. Wij vernemen heden ten dage weinig uit Amsterdam, noch uit den Haag. De kleine Monarchie der Nederlanden heeft hare troonredenen, hare ministerieele crisissen, hare partijtwisten over Java, haar geharrewar met België over de vaart op de Schelde, hare coquet- terieën met Frankrijk over het afstaau van Luxem burg; doch over het geheel maakt zij niet veel beweging in de wereld. Haar eenig streven is te leven en te doen leven. Zij verkeert in een toestand, die geene mogelijkheid tot verandering ten goede overlaat. Indien zij iets vreest, is het de eene of andere, hoe ver ook verwijderde, ver andering. De Hollanders hebben hooren zeggen, dat „agglomeratie" de algemeene wet is van de tegenwoordige maatschappelijke beweging, en droomen van niets dan van de inlijving van hun grondgebied in het Noord-Duitsch-Verbond, zoodra Frankrijk, van zijnen kant, België mocht willen annexeeren, en om voor de mogelijkheid van deze vernietiging hunner nationaliteit hunne oogen te sluiten achten zij even ondoeltreffend, als zij het onmogelijk rekenen daartegen te worstelen." De Times betoogt vervolgens, dat Nederland niet3 anders dan inwendigen vrede en vrede met het buitenland zoekt, en beweert, dat de schoolwet van 1857, waardoor alle godsdienstonderwijs van de scholen verbannen is, een bewijs is van de zucht om alle tweespalt te vermijden, waarvan echter het gevolg is geweest, „dat de schoonste bladzijden uit de nationale geschiedboeken van Nederland insgelijks moesten worden geweerd." „Toch (aldus vervolgt het blad) is het Nederland sche volk in alle opzichten benijdenswaardig Welvaart is er meer algemeen en meer gelijkelijk verdeeld dan in eenigen anderen Europeeschen Staat. Niet sleehls enkele personen, geheele standen zijn in Nederland in het genot van voorvaderlij ken rijkdom. Niets zoo gewoon dan te zien, dat „boeren" hunne zonen naar de Academie zenden, en hunne dochters toevertrouwden aan de zorgen van Engelsche of Zwitserschq gouvernantes, en dat nog wel, ofschoon de kinderen zelden begee- ren een hoogeren stand in de maatschappij in te nemen dan hunne ouders deden." Daarna tot eene beschouwing der tegenwoordige tentoonstel ling overgaande, zegt het blad, dat hier in de eerste plaats het volkskarakter zich verraadt van nuttigheid te bejagen. Wel hebben de inzendingen uit meer eerzuchtige rijken aan de tentoonstel ling een eenigszins ander aanzien gegeven dan oorspronkelijk de bedoeling was, doch de ruimte, die het gebouw aanbood, heeft ten gevolge gehad, dat het tot sieraad strekkende het nuttige niet heeft behoeven te verdringen. Wat tot nu toe, zegt de Times, de aandacht het meest trekt, zijn model-woningen voor den arbeidenden stand, f24.! a°Ml ROMANESKE JONGEJUFVROU WEN. HaE m NAAR HET FRANSCH VAN 56*1 er 3/ P" bar?. 1. 0 6/' ld- 3o.l ar. te 11 b Ra* Dir. £yp; JULES KERGOMARD. Vervolg.) Gij behoeft nu niet te gelooven dat die opmer kingen bij mij werden opgewekt door eenige persoonlijke beweegreden. Men zou wat lichter ontvlambaar hebben moeten zijn dan ik ben, om reeds bekoord te zijn geworden door het jonge meisje, dat ik juist betrapt had bij een gang, die haar onder verdenking kon brengen van ge heime, en „dus" verliefde briefwisseling te hou den. Bovendien viel er toch niets te hopen wat dat betreft, vermits de plaats bezet was. Maar hoe bekend ik ook was met den geest van vast houdendheid ten plattelande, met betrekking tot zekere vooroordeelen, was ik toch aangenaam verrast van er nog de gebruiken in eere te vin den, die de schoone sekse te Parijs mij reden gegeven had om te gelooven dat reeds lang van de oppervlakte der aarde ten eenenmale verdwe nen waren. Het scheen mij aangenaam en heil zaam, ware het ook slechts voor eenige uren, te verkeeren in de nabijheid van een vrouwen hart, dat klopte, zelfs voor iemand anders en ik verlangde om met dat wonderkind iu nadere kennis te komen. Ik versnelde dus den pas een weinig, toen ik mij liet ophouden door een luid gelach, dat voortkwam uit een open ven ster van een paviljoen tusschen het park en den bloemtuin, en van waar het volgende vreemd soortige gesprek mijn oor trof: „Ha zoo! daar heb ik u betrapt, o gij trou- welooze meistreel!" riep op eeu toon van grappig dreigement dezelfde stem, die ik weinige minuten geleden reeds tweemalen gehoord had. „Ik wil wedden dat gij een rondeau of eene vilanelle rijmt, voor de eene of andere herderin dezer dalen; en dat terwijl gij mij gezworen hebt, aan mij, en aan mij alléén uwe luit toe te wijden!" „Neen, o wreede Iris," antwoordde eene andere stem, die eenigszins onvast was, maar toch altoos nog brouwende, en mij wel bekend, die van mijn oom, den chevalier Hector de Plourin, bijgenaamd: „de Men est rel" gij zult waarschijnlijk wel raden waarom; „neen niettegenstaande uwe wreedheden zal ik niet ophouden met de echo's hier rondomme den uaaui te doen herhalen van haar, voor wie ik wil leven, indien zij 't vooroorlooft, of ster ven, indien zij 't beveelt." „Wat voerdet gij daar dan uit, alléén in den Noordertoren?" „Ik maakte eene romance ter eere van de schoone oogen, die mij in slavernij hou den!" „Komaan, zing ze mij eens voor!" „Ja, jal zing ze ons eens voor, oom," viel er nu eene derde stem in, die, te oordeelen naar het geluid en naar den titel, dien zij den cha- valier gaf, mij toescheen de stem te zijn van Jane, hoezeer het mij alleszins vreemd voorkwam, dat ik haar, eene vrouw, die door haar huwelijk, zooal niet door haren leeftijd, naar het mij dacht, veel verstandiger moest zijn, dat ik haar zeg ik medeplichtig moest viutffen aan het ge valletje, waarvan ik zoo pas getuige geweest was. „Zingen, zingen! dat is gemakkelijk te zeggen," hernam de chevalier: „maar ik heb mijne verzen gemaakt op de maat van eene andere romance, waarvan ik de melodie niet keu." „Hoe heet die romance dan?" ,/Parlant pour la Syrië." „Die ken ik ook niet," zeiden de beide vrouwen stemmen bijna te gelijk. „Een gek idéé, maar dat mij door het oogenblik en de omstandigheid werd ingegeven, voer mij door het hoofd; die melodie was een oude lieve- lingswijze mijner voedster, die het verhevene lot niet voor uit kon zien, en ook er zich niet om zou bekommerd hebben, al hadde zij het vooraf kunnen weten, waartoe die melodie later zou worden gebezigd; en zoo was zij het eerste sie raad geworden van mijn muzikaal geheugen. Ik vatte al zoo post onder het venster van het pavil joen, in de positie van een troubadour, zooals men ze in smachtende houding vindt afgebeeld, namelijk met het eene been vooruit en deoogen naar boven geslagen; ik nam mijne rotting om de ontbrekende luit voor te stellen, en zoo be gon ik, op gevaar af van mij een aalmoes te la ten toegooien, de verlangde teedere melodie uit te balken met de stem, die gij maar al te goed kent. Eerst volgde onder mijne alsnog onzicht bare toehoorders een plechtig stilzwijgen, on getwijfeld ten gevolge der verrassing; maar daarop vertoonden zich twee nieuwsgierige gezichtjes. In het eene herkende ik de jonge dame, die mij voor den brievenbesteller had aangezien; in het andere Jane maar, vreemd verschijnsel! Jane, evenzoo jong en misschien nóg schooner, dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1