N°. 2904.
Vrijdag
A°. 1869.
30 Juli.
Feuilleton van liet Leidsch
Dagblad".
LËIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER, COURANT.
Voor Leidenper 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers„0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTKNTIEN,
Voor iederen regel0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Leiden, 29 «Juli.
Wij deelden in ons n". van eergisteren de be
schouwingen van het Ufo'. Dagb. mede over de zaak
Van Lamb. Dat blad vindt in de zaak niets
vreemds, en daarom meent het dat zij verkeerd
beoordeeld wordt.
Deze beschouwing heeft als elke andere hare
waarde. Wij komen daarom evenwel nog een
maal daarop terug, omdat wij allerminst, door
de aanhaling van dat artikeltje, willen geacht
worden, dat oordeel te onderschrijven.
Omdat de zaak meer voorgevallen is, en omdat
Engeland zelf niet uitlevert, en toelaat dat op
Engelsch grondgebied vreemde politieagenten
soms vreemde boosdoeners arresteeren, omdat
Engelsche agenten thans hebben gedaan, op Ne-
derlaudsch territoir wat Nederlandsche. agenten
wel eens op Engelsch grondgebied gedaan heb
ben daarom mogen wij, volgens het Ulr. Dagb.,
thans niet klagen.
Dat oordeel onderstelt dus een soort van recht
op reciprociteit gegrond. Geheel ten onrechte,
naar ons voorkomt. Al had Engeland ook aan
ons ettelijke malen vrijheid gelaten om boosdoe
ners op zijn grondgebied te arresteeren, dan kan
dat voor onze regeering nog volstrekt geen reden
zijn om hetzelfde op ons grondgebied aan Enge
land toe te laten. Duldt Engeland dit bij zich,
dit is zijn zaak, Kan onze regeering, wanneer
het sluiten van een uitleveringstractaat met het
Engelsch gouvernement door zijne weigering on
mogelijk is, de naar Engeland uitgeweken Ne
derlandsche boosdoeners daar arresteeren laat
Engeland dit toe dan heeft zij gelijk, dat zij
dit doet; zij volbracht hare roeping, door voor de
veiligheid en de orde in den staat zorg te dragen.
Worden de Engelsche wetten hierbij overschre
den dan kan dit aan onze regeering niet ten
laste gelegd worden zij is niet verplicht om deze
te helpen handhaven; dat is de zorg der Engelsche
regeering.
Maar laat onze regeering daarentegen toe, dat
op Nederlandsch grondgebied vreemde agenten
van politie iemand arresteeren; gedoogt zij iets,
wat zij niet mag toelaten, dat onze constitutie
wordt geschonden, dan doet zij onrecht, want
zij moet die constitutie handhaven overal en tegen
wie het ook zij.
En die constitutie verleent gelijke bescherming
van personen en goederen aan allen die zich op
ons grondgebied bevinden, en laat niet toe dat
vreemde agenten hier zonder eenige macht
iemand arresteeren.
Daarom mag de Nederlandsche regeering niet
oogluikend toelaten, wat met den heer Lamb is ge
schied. Heeft zij vroeger wel eens dergelijke han
delingen geduld dat kan nooit een reden zijn,
om die thans ook toe te laten.
Alleen op deze wijze is het ook mogelijk dat
eindelijk de Engelsche regeering inziet, dat zij
ook behoort te doen, wat bijna alle Europeesche
staten in de laatste jaren gedaan hebbendat. zij
tractaten sluit, met de vreemde mogendheden,
waarin de uitlevering van misdadigers weder-
keerig bedongen wordt.
Ten overvloede weerlegt een Rot
terdammer in het Utrcchlsch Dagblad zelve het
beweren van dat blad, dat de Engelsche politie
bij hare arrestatie van Lamb niet anders zou ge
daan hebben, dan de Ned. politie te Londen
deed bij de arrestatie van Joh. H. Kemper en
bij die van Wiedenmeijer, die met papieren van
waarde naar Rotterdam was gevlucht. De in
zender wijst er op, dat Kemper door list op de
boot is gelokt, terwijl Lamb met. geweld er op
gesleurd is. Wat Wiedenmeijer betreft, deze is,
twee dagen na zijne arrestatie in de opera te
Rotterdam, door Pruisische politie-agenten op hoog
bevel weder op vrije voeten gesteld, waarna Wie
denmeijer zijne vlucht naar Amerika vervolgd
heeft, terwijl de Pruisische politie-agenten on
verrichter zake naar Duitschland terug moesten
keeren.
Dr. L. J. F. JANSSEN.
Maandag 26 Juli werd het stoffelijk overschot
van L. J. F. Janssen te Overveen ter aarde be
steld in tegenwoordigheid van de vrienden des
overledenen, B. W. Wttewaall, Ds. C. Krabbe en
Prof. J. H. Scholten. De laatste dagen waren in
het ziekenhuis te Rotterdam doorleefd. Daarheen
had Dr. Janssen zich op raad van eenige zijner
vrienden begeven. Eene uitstekende verpleging
als die van het Rotterdamsche Nosocomium,
meende men, zou den man, die in het laatste
jaar aan eene zeer zwakke gezondheid leed, doen
herstellen.
Telken male moest de werkzame man het in
het afgeloopen jaar ondervinden dat zijn lichaam
niet meer mede wilde. Herhaalde keeren moest
hij den gang naar het museum of het munt- en
penningkabinet opgeven, en waarlijk niet omdat
hij in het werk geen belang stelde. Nog kort
geleden bezocht ik hem voor het laatst. Hij ge
voelde zich toen reeds zeer ongesteld. Toch was
hij de beleefde, voorkomende, hulpvaardige man
van altoos. Zijn omgang was, voor zoover ik per
soonlijk daarover oordeeleu kan, humaan, en door
de veelomvattende kennis en onderviuding van
Dr. Janssen hoogst leerzaam. Aan een ieder het
zijne gevende, was hij zeer zacht in het oordee-
len. Hij stelde belang in het werk zijner ambt-
genooten en vrienden. De lange rei zijner schrif
ten, waarvan de opsomming alleen een paar ko
lommen van dit Dagblad zouden vullen, vertoont
ons eene verscheidenheid van onderwerpen die
ons het bewijs levert dat Janssen met een belang
stellenden blik de wereld rondzag. Veel had Jans
sen aan den omgang met zijne vrienden te dan
ken; hij erkende het openlijk, maar zeker niet
het minst aan zijn nauwgezetteu arbeid, die ge
durende de circa veertig jaren zijner werkzaam
heid, jaarlijks eenige geschriften, het resultaat
van zijn onderzoek, het licht deed zien. Een groot
gedeelte der oudheid was het gebied zijner
werkzaamheid en op het overige terrein was hij
geen vreemdeling. Een kenner der oude Germa-
DE VELDWACHTER VAN LATERVEER.
NOVELLE VAN
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN.
Vervolg
Allerbelangrijkst, zeg ik, waren de mededeelin-
gen van Andries, maar verblijdend of bemoedi
gend waren zij zeker niet. Dadelijk bij zijn
komst riep de veldwachter mij loe-. „Nu wordt
het hoe langer zoo gekker," en ik zelf, ik zou
er haast gek onder worden.
Lieve tijd, Andries," roep ik, „wat is er dan?
gij doet mij schrikken!"
„Nu ja," luidde het antwoord: „schrik dan
maar eens, ik ben ook geschrokken, zooals ik van
mijn leven vroeger niet geschrokken ben. Verbeeld
u, dokter," voer Andries voort, „dat ik gisteren
namiddag een krammetje noodig heb, of neen,
ik heb het niet noodig, maar Grietje: zij wou u
ophangen dokter, begrijp je?"
„Jawel, ga je gang maar," antwoordde ik,
want ik merkte wel, dat Andries sprak over
een photographietje, dat het lieve kind van den
veldwachter mij dezer dagen had afgetroggeld.
„Goed," vervolgde Andries, „en daar zeg ik
zoo tegen Grietje: „Wacht, kind, ik heb nog een
mooi koper krammetje, dat zal ik eens voor je
krijgen, „en meteen sta ik op om dat krammetje,
te zoeken, want ik vermoedde, dat het zou lig
gen in een bakje met spijkers en vischhaken en
ander gesnor, dat ergens op het zoldertje van de
turfschuur moest staan, maar toen hadt je me
dat vrouwvolk eens moeten hooren. Wanneer ik
mijn voornemen te kennen gegeven had het ko
peren krammetje te halen uit het diepst van de
hel, of van den bodem der zee, dan hadden zij
niet meer spectakel kunnen maken. Grietje had
geen koper krammetje en ook geen ijzeren meer
noodig, en zij wou toch eigenlijk uw portret
ook maar liever niet ophangen. Dadelijk dacht
ik: zij hebben daar zeker op dat zoldertje iets
bewaard, dat zij voor mij geen woord willen
hebben, en bedaard zeg ik: „Nu goed, dan kan
ik de moeite van naar dat zoldertje te loopeu
uitwinnen," maar ik neem mij meteen in stilte
voor, bij gelegenheid eens een kijkje te nemen
op dat zoldertje. Dat heb ik van morgen dan
ook gedaan, en wat denk je dat ik daar vind?
nen, voelde hij zich te huis bij Romeinen en
Grieken en wandelde hij met belangstelling rond
tusschen de puinhoopen van Ninive. Bekend in
het buitenland, ondervond hij de hulde die hem
rechtmatig toekwam. Buiten- en binnenlandsche
tijdschriften namen gretig zijne bijdragen op, en
nog onlangs ontving hij van de Russische regee
ring eene ridderorde van verdienste.
L. J. F. Janssen werd den 23'leI1 December 1806
te Zevenaar geboren. Zijn vader liet hem in de
theologie studeeren te Utrecht. In 1830 had hij
zijne studie aan de hoogeschool volbracht, waarna
hij in 1831 in Neerlangbroek tot predikant werd
beroepen. Eene lichte ongesteldheid deed hem in
hetzelfde jaar weder naar Zevenaar terugkeeren,
waar hij twee jaren vertoefde, en gedurende dien
tijd ook als waarnemend rector van het gymna
sium zeer verdienstelijk werkzaam was. Doch
Janssen begeerde een ruimeren werkkring. O. G.
Heldring, toenmaals (1833) leeraar der gemeente
en eerste curator van het gymnasium, verklaart
van hem: Unterzeigneter erklart hier mit, dass
L. J. F. Janssen seit zwei Jahren von der Uni
versiteit Zurück, und bei seine Eltern alhier wohn-
haft, mir nicht allein seiner Familie nach, sondern
auch von Person volkommen bekannt ist. Sein
Grossvater war Landschreiber hie selbst, sein
Uber-Grossvater Burgemeister an diesen Ort, sein
krancklicher Vater ist emiritirter Prediger. Er
selbst hat seine Studiën an die Universiteit mit
grossem Ruhm volendet.... Bekannt mit alteren
und neueren Sprachenund sehr thatig, auch
hat er sich in den letzten Zeit besonders in die
Geschichte und Archaologie geübt. Selbst viele
archeologische Ausgrabungen in Clevischen ge-
than und eine geraume Zeit des Gymnasium
hie selbst in Unterricht des Griechischen, Latei-
.nischen, und weiteren Facheren bei der Vaca
turen eines Rectors, unentgeltlich verwaltet.
Welche stelle ihm selbst angeboten ist, die er
aber da er eine andere Carrière wünschte, zu
unsrer Leidwesen ausgeschlagen bat."
Die jaren waren niet vruchteloos voorbij ge
gaan. Als student schreef hij het bekroonde ant
woord op eene prijsvraag over den 29"tn psalm
Commentatio literaria de magnifica vehementis
simae tempestatis discriptione quae psahnoXXIX
continetur. Traj. a. R. 1829. Later in de jaren
31 tot 33 zijne verschillende theologische studiën
in de godgeleerde bijdragen, over het coelibaat,
het St.-Simonisme, de laatste oogenblikken van
Zwingli etc. In 1833, hetzelfde jaar waarin zijne
eerste oudheidkundige proeve het licht zag, na
melijk, „de grafheuvelen der oude Germanen",
schreef hij zijne laatste theologische bijdrage over
de gelijkvormigheid der godsdienstplechtigheden
in de Roomschen Oud-Romeinsche eeredienst.
Thans volgen de oudheidkundige studiën elkander
onafgebroken op.
De nauwgezetheid en ijver waarmede de na
sporingen waren geschied, werden voor Janssen
het toegangsbiljet tot Prof. Reuvens, die destijds
in Leiden een zeer aanzienlijke plaats op liet
gebied der oudheidkunde bekleedde. Deze hoog
geschatte geleerde, te vroeg ontslapen op een zijnet-
reizen naar Engeland, was de stichter der alge-
meene oudheidkundige wetenschap hier te lande,
de grondvester van het Museum van Oudheden
en de aanleidende oorzaak dat het academisch
munt- en penningkabinet werd opgericht door
dat hij zijne collectie penningen bij testamentaire
dispositie aan de hoogeschool vermaakt had.
Op tweeënveertig-jarigen leeftijd te midden
zijner werkzaamheid weggenomen, verwondert
het ons niet dat Reuvens een algemeene versla
genheid achterliet onder de mannen van weten
schap, onder zijne leerlingen en vrienden.
Aan het museum van oudheden werden Dr. Lee
mans als eerste conservator en Janssen als tweede
conservator benoemd, terwijl aan Van der Chijs
de zorg voor het academisch munt- en penning
kabinet werd opgedragen. Onder den titel van
tweeden conservator, aanvaardde Janssen met
Dr. Leemans den arbeid en dat samenwerking
tot een zelfde doel beider lust en leven was, ge
tuige het slot van den brief aan Janssen door
Dr. Leemans geschreven omtrent het leven en de
werkzaamheid van Reuvens Nos vero Mi
Janssen", zegt hij: „En wij, aan wie nu de zorg
voor het Museum is opgedragen, zullen op elkan
ders krachten steunen, opdat wij, ons de deugden
van den grooten man met een dankbaar gemoed
herinnerende, door zijn voorbeeld meer en meer
aangespoord worden om iedere zelfsde moejelijkste
taak te volbrengen."
Het samenwerken dezer archaeologen bestond
hierin, dat ieder voor zich, in eigen richting,
echter met een zelfde doel voor oogen, namelijk
dit, om de archaeologie in Nederland te dienen,
aan het Museum werkzaam was, lal van schriften
publiceerde, tal van oudheden opspoorde en zijne
krachten wijdde aan de uitbreiding eener col
lectie, die nog steeds een der aanzienlijkste van
Europa mag genoemd worden.
De verzameling is wat Germaansche oudheden
betreft door den ijver van Janssen aanzienlijk
uitgebreid en vele mededeelingen in onze Hol-
landsche tijdschriften hebben daaraan hunnen
oorsprong te danken. Nimmer bleef eene ontdek
king langen tijd aan het publiek onthouden ter
stond beijverde hij zich den vond wereldkun
dig te maken.
Onder het geplubiceerde bevindt zich ook eene
oudheidkundige kaart van Nederland, begonnen
door Reuvens en uitgegeven in 1815 door de
heeren Doctoren Leemans en Janssen; dit is het
eenige stuk, dat door de gezamenlijke directie
werd uitgegeven.
Dr. Leemans gaf de Egyptische monumenten
uit, op last en voor rekening van onze regeering.
Dr. Janssen de Etrurische, Romeinsche, Grieksche
en Germaansche met ondersteuning van heeren
curatoren onzer Hoogeschool. Onder liet tal van
werken van den laatste die voor de archaeologie
immer hunne waarde zullen behouden, is het
hoogst moeilijk een greep le doen. Zeker be
lmoren daartoe de uitgaveu der Grieksche, Ro
meinsche en Etrurische opschriften, de platen
Niets meer of niets minder dan den moordenaar
van Stuifhemel."
„Wat blief je?" zeg ik.
„Zooals ik de eer had u te zeggen, dokter;
daar zit me Jan Stakkers hoog en droog op het
zoldertje. Misschien had ik hem nog niet herkend,
maar je begrijpt, dat vuurroode haar kan men
ook in donker zien. Nu, zijn haar heeft hem dan
ook verraden. Eerst verschrok ik hevig, maar
toen pakte ik den klant toch bij den kraag, om
hem naar beneden te gooien. Toen komt Grietje,
en die valt voor mij op de knieën, en die roode
jongen valt ook op de knieën, en mijn vrouw
dito. Ik geloof dat Lena het mij kwalijk nam,
dat ik ook niet op de knieën ging liggen. Maar
ik bleef toch maar rechtop staan. Huilen en lam-
menteeren geen gebrek. Om kort te gaan, Grietje
vertelt mij, dat zij zonder Jan Stakkers niet kan
ademhalen, en Jan Stakkers geeft mij een heel
uitvoerig verhaal,-waaruit mij bleek, dat hij ver
leden Zondag mijn kind gered heeft uit de klauwen
van dat leelijke mormeldier. Verder had Jan verno
men, hoe die kerel ten overvloedegiog allerlei laster
lijke en gemeene praatjes over mijne dochter had
rondgestrooid, en buitendien moet de jongen zoo
getergd zijn en gedwarsboomd, dat ik mij ook
wel begrijpen kan, dat hij dien snuiter eens
heeft willen afstraffen. Jammer, dat de jongen
zulke forsche maatregelen heeft genomen; want
nu geloof ik toch, dat het verkeerd niet hem
moet alloopen. Ik kan hem daar op den duur
niet verborgen houden; dat spreekt van zelf, en
ik zou hem toch wel graag willen redden. Muur
het zal moeilijk gaan."
En ja, daar heeft Andries wel gelijk aan, ge
makkelijk zal het niet wezen, want Stuifhemel
heeft daar straks toen hij afscheid bij mij kwam
nemen, bij kris en kras gezworen, dat hij mor
gen onverwijld naar den officier van justitie zal
gaan.
XXII. HET DINER.
Men heeft beweerd dat de kinderen der men
schen zich het voordeeligst voordoen, als zij gaaii
middagmalen. Of zij ook zoo gunstig zich voor
doen, als zij gaan dineeren, is iets anders, want di-
neeren en middagmalen is lang niet hetzelfde, paar
zijn voorbeelden van lieden die diners alleraange
naamst vinden, maar ook, die voorstanders zullen
daarom aan zulk eenen disch zich juist niet van de
beste zijde doen kennen, daar zij gemeenlijk on
der de soep te stijf, en aan het dessert te los
zullen wezen.
Nu blijft echter waar, dat voor buitenlui een
diner nog weer heel iets anders is dan \oor ste
delingen, Ik mag ten minste de verzekering ge-