N°. 2901. Dinsdag A°. 1869. 27 Juli. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor ïederen regel0.16, Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden26 «full. Weder zijn het Frankrijk en Engeland, die van de Europeesche staten in de afgeloopen week het meest de algemeene aandacht getrokken hebben. Al zijn ook de nieuwe leiten in Frankrijk slechts weinige, de oude geven nog overvloedig stof tot beschouwingen. Tot de eerste mag men rekenen dat de verdaging van het Wetgevend Lichaam in den nieuwen ministerraad is gehand haafd, en dat dientengevolge de tegenwoordigers reeds voor het meerendeel Parijs hebben verla ten. Het ministerie kan nu hier zijne werkzaam heden aanvangen zonder vrees van daarin gesteund te worden door een lastige oppositie. Lastig toch blijft de oppositie: dit is nu uitgemaakt. Detiers- parti verlaat niet haar programma, en al is zij ook dankbaar, zij verklaart het openlijk, dat zij onvoldaan is. In een vergadering van het linker centrum, zooals de onderteekenaars van de be kende interpellatie genoemd worden, is besloten om niet tevreden zijn voordat de ministerieele verantwoordelijkheid ODder de wijzigingen in de constitutie is opgenomen. De linkerpartij formu leert ook hare wenschen. Tot nu toe schijnt evenwel de juiste formule nog niet gevonden te zijnnaar men zegt zal Tiers deze partij, die na de laatste verkiezingen met verscheiden radi- kalen is vermeerderd, verlaten en zich aan het linkercentrum aansluiten, om, zoo het hem ge lukken mag, daarvan de leider te worden. En het nieuwe ministerie wordt bekeken en besproken als ware het werkelijk een verant woordelijk ministerie, als waren deFransche minis ters nog wat anders dan eenvoudig de trouwe dienaren des keizers. Hunne persoonlijkheid geeft echter weinig reden om zelfs, buiten de consti tutie om, eene eigen zelfstandigheid bij hen te verwachten. Zij behooren tot de meerderheid in het Wetgevend Lichaam dat weet men wel. Het zijn geene mannen van het linkercentrum, noch minder van de linker partijzij zijn de representanten van de regeeringspartij. Het zijn de oude ministers van het ministerie Rouher met eenige nieuwe. In een constitutioneelen staat zou men zeg gen: het blijft hetzelfde ministerie, al moge ook een van de onderteekenaars der bekende inter pellatie, de maire van Poitiers, in dit nieuwe kabinet zitting hebben. Het eenige wat wellicht dit ministerie nog dui delijker dan vroeger, door zijn optreden, aan de liberale partij moet doen gevoelen, is juist dat: dat zij toch begrijpe, hoe ongehoord en daarom onverhoold hare wenschen blijven. Zij heeft zich opgewonden voor een oogenblik, zij heeft een aanhang gevonden in een korten tijd, zoo groot als zij het zich niet kon voorgesteld hebben, zij meende eindelijk gekomen te zijn tot datgeen waar zij nu jaren lang voor strijdt maar de kei zerlijke boodschap is gekomen, het nieuwe minis terie is verschenen; en licht niet in beiden het gronddenkbeeld een ieder duidelijk voor oogen: het is de keizer, het is alleen de keizer, die Frankrijk regeert. „De Keizer heeft gegeven" en wanneer het zijne Keizerlijke Majesteit behaagt, dan zal hij weder ge ven. „Wat bekommert men," zoo schreef onlangs de Peuple Francais,en de hand van den trouwen aanhan ger des Keizers was daarin niet te miskennen „wat bekommert men zich over de vraag wie Frank rijk regeeren zal; Frankrijk wil goed geregeerd worden, en door wien dit geschiedt is voor het land onverschillig. En wat heeft nu een vorst, die zich Napoleon noemt, die nog een onbe grensde populariteit bezit, die voor dat hij den troon besteeg, alle groote probleemen zijner eeuw doorgedacht heeft, en die buitendien over eene dienstvaardige talrijke meerderheid kan beschik ken. Wat heeft deze vorst noodig om wat groots tot stand te brengen? Dit laat zich in éen woord zeggen: hij moet het willen-" Maar hoe zal de Keizer nog den immer was- senden stroom kunnen keeren. Had men een oogenblik gedacht dat de Frau- sche keizer zich zou verloochenen, en heeft men daardoor eene misrekening gemaakt, de laatste gebeurtenissen in Engeland hebben ons ook doen zien, hoe voorzichtig men moet zijn, bij hel be- oordeelen van vreemde toestanden. Eene crisis voorspelde men in Engelandeen conllict tusschen de beide huizen van het Parlement was onver mijdelijk, zoo meende men. De Ierscbe kerkwet in het Lagerhuis aangenomen werd in het huis der lords zeer slecht ontvangen, en verschillende amendementen van zeer wijde strekking daarop goedgekeurd. Het was onmogelijk dat het Lager huis daarmede kon instemmendat bleek ook. De strijd zou nu ontbrandenwat te doen, zoo vroeg men, bij een gebrek van overeenstemming tus schen de beide takken van vertegenwoordiging over een zoo kardinaal punt? Het antwoord was niet te geven. Gelukkig wisten de praktische Engelschen zeiven er beter raad op het is niet voor de eerste maal dat er zich iets dergelijks voordoet. Een soort van vergelijk is getroffen, en terwijl de wet wat de hoofdvoordracht betreft nu ongeschonden is aangenomen, zijn er uit weg genomen de bepalingen betreffende datgene wat met de vrij te komen gelden zal gedaan worden. Een volgend jaar, zoo redeneert wellicht het ministerie, zal zich dit wel vinden. De Engelsche lords hebben tijd noodig om met hun tijd mee te gaan. Ten slotte komen zij er toch toe. De wet tot openstelling van de Engelsche universiteiten voor alle geloofsbelijdenissen heb ben de lords in de laatste week ook geweigerd goed te keuren. Het betroft de wijziging van de formule, die door allen die eenigen titel aan de universiteit willen verkrijgen, moet onner- teekend worden. Vermelden wij ten slotte hoe het deficit in de Pruisische staatskas allengs kleiner wordt, en dat de minister van financiën nu nog verschillende posten vindt om dat te herstellen, en hoe in Spanje een Carlistische opstand is uitgebarsten, die, mag men de berichten vertrouwen, niet van zeer be- denkelijken aard schijnt te zijn, dan kunnen wij hiermede ons overzicht deze week sluiten. Zijn derde artikel over de werkstakingen ein digt het Ulr. Dagbl. aldus: „Tot die vrijheid der arbeidende klassen rekenen wij natuurlijk dat zij zich vereenigen; dat zij onderling hunne be langen bespreken; dat zij maatregelen en pogin gen bedenken, om haar toestand te verbeteren. Meenen zij hiertoe tijdelijk het werk te moeten staken, in de hoop van alzoo hooger loon te er langen; wij veroordeelen dit uit een zedelijk oog punt, maar betwisten hun hiertoe het recht niet. Wij beklagen hun gemis aan beter inzicht en hou den 't er voor, dat zij zich zeiven benadeelen maar de vrije werkman mag leegloopenhij mag zich daartoe met anderen vereenigen; hij mag trachten 't langs dien weg beter te krijgen. Maar hij mag zijn medearbeider, die weigert hetzelfde te doen, niet dwingen; hij mag de vrijheid van zijn baas niet te na treden, door hem te willen beletten, dat hij zijn werk door andere en rede lijker arbeiders laat doen. Elks vrijheid, maar ook eerbiediging van elks rechten, dat is de gtoote waar heid die zoo klaar en eenvoudig is, dat elks ge zond verstand, ook dat van den arbeider, haar zeer goed kan begrijpen, haar behoort te eerbiedigen. Elke werkstaking derhalve, die gepaard gaat met geweld tegen de vrijheid van anderen, is onrecht, is oproerig verzet tegen de maatschappelijke orde, dat in haar belang met kracht behoort te worden beteugeld. Doch de arbeiders, die zich aan zulke werkstaking schuldig maken, miskennen niet slechts hunne ware belangen, gelijk wij nog trachten zullen aan te toonen, maar ook den hoo- geren rang, dien zij in de tegenwoordige maat schappelijke toestanden hebben ingenomeD." Aan een schrijven uit Rijssel ontleent het Han delsblad o. a. het volgende: Mijn verblijf in het departement du Nord en de omgang met vele Franschen hebben mij de overtuiging gegeven, dat de groote meerderheid de dictatuur van den Keizer moede is. Zij willen hem wel behouden, doch als constitutioneel Keizer, als Vorst, regeerende op de wijze van de Koningin van Engeland. De Franschen hebben een afschrik voor den oorlog en daarom wenschen zij, dat vrede of oorlog voortaan niet van een enkel per soon af bangezij willen in elk geval, dat geen oorlog zal gevoerd worden dan met toestemming van het Wetgevend Lichaam, zooals dit in En geland plaats heeft; sedert jaren hebben zij meer dan te goed ingezien, dat de onzekerheid van den toestand het vertrouwen schokt, handel, industrie en nijverheid doodt. Het zesde Algemeen Evangelisch Nationaal Zen- dingsfeest op Woensdag 4 Augustus a.s. zal in het Middachter-heuvehvoud worden gevierd. De spre kers zullen zijn: Ds. Barger van Utrecht, Ds. Posthumus Meijes Rz. van Amsterdam, Ds. Van Lingen van Zetten, Ds. Rappard van Sexbiernm. Na de groote. wandeling ter opneming van de schoone punten, te halfdrieProf. Valeton van Groningen, Ds. Schouw Santvoort van Arnhem, Ds. Herbst van Brussel, de heer K. B. Van Die- men van Amsterdam, Dr. A. Capadose van 's-Hage, de zendeling J. L. Zegers van Rotterdam, Ds. Bryce van 's-Hage, Ds. Van Straten van Antwer pen, Ds. Baart de la Faille van Hantum, Ds Mo lenaar van Leiden, Ds. Brummelkamp van Kam pen, Ds. Vermeer van Zwolle, Ds. Buyteudijk van Harderwijk. Wij vernemen dat de minister van oorlog last heeft gegeven om al de miliciens der lichting van 1S6S bij de troepen te voet, die in België nog ruim een jaar onder de wapenen moeten blijven eD daarom gedurende den oogsttijd verlof krij gen in den loop dezer maand met groot ver lof naar hunne haardsteden terug te zenden. Vadert.) Den 6de" Aug. e. k. zal in het Oude Mannenhuis alhier een zeldzaam feest gevierd wórden. Baft De Kier namelijk en diens huisvrouw Maria De Haas gedenken alsdan den dag, waaróp ze voor 60 jaar in het huwelijk traden. De Staatsbladen n°. 117120 bevatten de wetten van den 15d'n Juli 1869, houdende naturalisatie van Wilhelm Braam Albert Hindrik WolfEdouard, Joseph Grotedaes, Joseph Philipp Carl Wessiug. Te Luik maakt men toebereidselen voor den internationalen schutters-wedstrijd, die in de maand September in die stad zal plaats hebben. Bij die gelegenheid zullen er prachtige feesten worden aangeboden aan de Engelsche riflemen, aan de Fransche nationale en mobile gardes, aan de schutters van Pruisen, Italië en Zwitserland, alsmede aan onze schutters en weerbaarheids- manneo. De feesten zullen acht dagen duren en koning Leopold II zal ze met zijne tegenwoordigheid op luisteren. De wedstrijd op korten afstand zal te Luik, die op grooteu afstand te Spa plaats hebben. Het gezamenlijk bedrag der prijzen, die zijn uitgeloofd, wordt nu reeds op 20,00U frauken geschat. Vervolg aan hel verslag over den toestand der pro vincie over 186S). Ook omtrent de bijzondere scholen en hare onderwijzers ihag" in den regel gunstige getuige nis worden afgelegd; het getal dier scholen werd iets grooter; de meesten zijn in doelmatige loca- leü gevestigd; het onderwijs muntte op velen uit; bij enkelen slechts bleef het gebrekkig. De kosten van het openbaar onderwijs loopen over een totaal van f 855,362.69. Er waren 15 herhalingscholen met 20 onder wijzers, 8 onderwijzeressen en 938 leerlingeh; 20 Zondagscholen met 35 onderwijzers, twee onderwijzeressen en 1291 leerlingen; 16 werk schoten met 118 onderwijzeressen en 154z leer lingen. Het aantal bewaarscholen bedroeg 118 met 512 onderwijzeressen en 1 onderwijzer. Aantal inrichtingen tot opleiding van onder- DE VELDWACHTER VAN LATERVEER. NOVELLE VAN R. KOOPMANS VAN BOEKEREN. Vervolg). „Dat wordt hier eene rare historie," zei Stuif- hemel bij zich zei ven: „ik wist wel, dat het hier te lande met de jurisprudentie slecht geschapen stond, maar dat men niet eens meer gehoor kan krijgen, wanneer men komt vertellen, dat er een moordaanslag is gepleegd, dat gaat al wat heel ver. 't Is een schoon vooruitzicht! Ik zal nu straks na de koffie waarschijnlijk wel gehoor krijgen, ten minste ik zal hem heel eenvoudig dwingen, mij te woord te staan. Maar dan zal het, vrees ik, nog niet veel geven, want Schel- linga weet natuurlijk niet, hoe hij zoo'n zaak moet aanpakken, en nu zou dit anders zich nog wel redden, omdat ik den man wel de noodige terechtwijzingen zal gevenzoo'n getuigenver. hoor en procesverbaal, dat is niets, daar weet ik alles van, eu dat zal zich ook wel redden. Maar het gekste is: dat manneke hier is zoo eigenwijs en zal zich door mij niet willen laten helpen. Komaan, we zullen eens beginnen met de da mes op te zoeken, en onze Judith eens in den arm nemen, want ik geloof, als het er op aan komt, dan heeft hier onze burgemeestersvrouw nog altijd wat meer verstand van de dingen dan de burgemeester zelf. We moeten ten minste haar maar eens gaan opzoeken." En zoo sprekende verliet .Stuifhemel het bureau, en begaf zich naar de tuinkamer, waar hij de dames hoopte te vinden. Mevrouw Schellinga en tante Titia waren in een zeer levendig gesprek gewikkeld over het aanstaande diner, zoodat zij Stuif hemel bij zijD binnentreden ternauwernood opmerkten. „Ja, zie je," zei mevrouw Schellinga tot Titia, „wat het vleesch betreft, en een enkele fijne schotel, dat is niets, ik laat alles kant en klaar uit de stad komen; ik laat het vleesch daar ook braden, zie je?" „Als de dames straks een pauze gemaakt heb ben in hunne beraadslagingen over het menu, dan wou ik mevrouw Schellinga graag een oogeD- blik spreken." „Best mijnheer Stuif hemel; is het over het diner, dat gij iets te zeggen of te vragen hebt?" „Dank u, integendeel mevrouw „Nu goed, maar dan zult ge wel zoo beleefd zijn, uwe zaak nog een poosje te verdagen, want het hoofd loopt mij om, en als die Fenna zoo n uil niet was, dan kon je aan haar nog iets overlaten, maar dat mensch staan de handen al tijd verkeerd. Ik wou, mijnheer Stuifhemel, dat je mij aan wat wild kondt helpen; je bent zoo'n knappe jager!" „Ja mevrouw, maar vandaag of morgen conve nieert het mij niet op jacht te gaan." „O, neem mij niet kwalijk, mijnheer Stuifhe mel," riep mevrouw spottende, „maar ik respec teer uwe bezwaren, en zal niet beproeven be slag op uwen tijd te leggen, daar gij dien zeker beter kunt besteden. Maar weerkeerig zult gij, hoop ik, ook mij gelooven, wanneer ik u verze ker, dat het ook mij niet convenieert over iets anders te spreken en te denken dan over ons diner. Maar weet ge wat, rijd morgen met ons mee naar de stad, dan kunt ge mij onderweg uwe historie vertellen; dat zal de aangenaamste tijdkorting zijn, die men op den langen weg be- geeren kan." En zich daarop weer tot Titia wen dende, vervolgde mevrouw, als in éenen adem „Wat je daar straks zeidet, Titia, over ijs ën die An dere snorrepijperij, zie je, het is mij nog niet zoozeer om de kosten want dat goed is schan dalig duur maar het diner moet ook niet al te statieus wezen. Ik zal er nog eens met Maria Blankhart over praten." Bij het hooren van dien naam van Marie kwam Stuifhemel in den zin, dat hij beloofd had heden een bezoek bij den notaris te komen afleggen, en zijne gedachten over dat onderwerp hoorbaar uitsprekende, zeide hij: „Ha, ja, mevrouw, daar komt mij in den zin, dat ik beloofd heb van daag een visite te zullen maken bij onzen Na bob." „Bij wien? Ik ken hier geen familie Nabob." „Ik ook niet," zei tante Titia. „Nu, dan zal ik, om u pieizier te doen, maar naar notaris Blankhart gaan, dien kent ge toch wel nietwaar?" „Jawel, mijnheer Stuifhemel; veel genoe gen!" „Zij laten mij hier maar met het mes in de buik zitten," zei Stuifhemel; „hfet is of de ineii- schen vandaag gek zijn, maar wacht, ik wéét goeden raad. Nademaa! de mensch op tweeërlei manier zijne gedachten kan kenbaar maken, na melijk door woord en door schrift, zoo zal ik, daar de goden niet gehengeu, dat ik van het eerste middel gebruik maak, mij schikken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1