Kf°. 2893.
Zaterdag
A°. 1869.
17 Juli.
Feuületon van liet „Leidscli
Dagblad".
LEIDSCH
DAGBLAD.
prijs dezer courant.
Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
prijs der advertentien.
Voor iedoren regelƒ0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 16 Juli.
Sinds wij ons artikel gisteren schreven, is de
strijd; geopend. De illusie, die wij ons toen
maakten, is vervlogen, en de drie kiesvereenigin-
gen, die hier naast „Algemeen Belang" bestaan,
hebben hunne caudidaten, en wel geheel andere
candidaten gesteld, dan door deze vereeniging
zijn voorgedragen. Is er een belangrijk verschil
tusschen de candidatenlijst van Algemeen Be
lang", en die van „Vaderland en Oranje", de
eensgezindheid tusschen „Vaderland en Oranje",
„Nederland en Oranje", en „Regt voor allen"
is niet minder belangrijk. En alleen met uitzon
dering vau Mr. Lisman, die aan Regt voor allen"
niet schijnt te voldoen, en wiens plaats bij deze
vereeniging is opengebleven, stemmen de candi-
daturen van deze drie volkomen overeen.
Het doet ons van harte leed, dat deze drie
vereenigingen zoowel den heer Van Heukelom
als den heer Goudsmit eene plaats in den raad
onwaardig achten. De reden er van is duidelijk.
Wij noemden deze beiden de kampioenen voor
onze scholen, en daarom moeten zij uitgesloten
worden. Het is weder de onderwijsquaestie, die
bij deze verkiezingen haar gewicht in de schaal
legt. De tegenstanders eener eerlijke en vrij
zinnige, uitvoering der wet geven den strijd
niet op. De HH. Van Heukelom en Goudsmit,
wier richting niet verschilt van die van dn HH.
Van Outeren en Wttewaall, moeten vallen, ter
wijl de wederiukiezing van dezen niet alleen niet
wordt bestreden, inaar zelfs wordt aanbevolen
alleen omdat zij zijn de woordvoerders, de warme
verdedigers van die beginselen die zij alle be
lijden, omdat men in hen wil treffen de ziel,
het wezen van onze schoolinrichting
Men versta ons wel. Wij maken er de tegen
partij geen grief van, dat zij in den strijd dezer
dagen in de eerste plaats mannen zoekt, die hare
beginselen zijn toegedaan, Li de meeste deelen
van ons land verslagen, moeten natuurlijk de
gecombineerde richtingen in onze gemeente,
door Vaderland en Oranje, Nederland en Oranje
en Regt voor Allen gerepresenteerd, met des te
meer ijver trachten, om althans bij deze verkie
zingen, hare beginselen te doen zegevieren. Niet
die beginselen deelende zou het ons leed doen,
wanneer daardoor twee onzer beste vertegen
woordigers uit den raad werden geweerd. On
gelijk inogen wij haar echter niet geven.
De strijd, door ons voor eenigen tijd voorspeld,
zal dan werkelijk gestreden worden. Andermaal
zal het de schoolquaestie zijn, waarover de Leid-
sche kiezers, nu vrij van vreemde invloeden,
nu en familie, zullen te beslissen hebben. Wel
treedt de quaestie thans van eene andere zijde te
voorschijn, gelijk wij zeiden: het betreft de al-
of niet eerlijke uitvoering der wet, doch het is
weder de schoolquaestie. Welnu mogen de Leid-
sche keizers door de herkiezing van de HH. Van
Heukelom en Goudsmit een krachtig démenti
geven aan de beweeringen van hen, die den treu-
rigen uitslag van den grooten strijd in ons dis
trict, aan Leiden toeschreven
Het spreekt van zelf, dat waar de drie kies-
vereenigingen zoo ondubbelzinnige blijken hebben
gegeven, dat zij bij de aanstaande verkiezingen
haren strijd tegen de school niet opgeven, wij wei
nig sympathie gevoelen voor hare candidaturen,
zelfs al mochten er personen bij gevonden wor
den, die wij in een ander geval voor de betrek
king van raadslid niet ongeschikt oordeelen.
Al zouden wij in een ander geval den heer
Dercksen niet ongeschikt voor het lidmaatschap
achten, in het gezelschap waarin deze heer zich
bevindt, en in de onzekerheid, welke beginselen
hij omtrent de scholen heeft, moeten wij deze
beginselen wel wantrouwen, en mogen wij hem
niet aanbevelen. Welke de beginselen zijn der
HH. Lisman en Eigeman weet een ieder; waarom
wij hen niet kunnen aanbevelen evenzeer. In
dit gezelschap iemand aan te treffen, en hem
juist daarin voor het eerst te ontmoeten, zal
voor sommigen zooveel als eene aanbeveling
voor dezen candidaat zijnvoor ons kan het
moeilijk een reden zijn om den heer Verster te
steunen. Den heer Sanders fabriekant eindelijk,
tegenover den heer H. P. J. Van Wensen eigen
aardig zijne plaats vindende, kunnen wij onmo
gelijk boven dezen stellen; al stonden zij ook wat
bekwaamheid en zelfstandigheid volkomen gelijk,
dan nog zou de richting van den heer Van Wen
sen hem verkieselijk maken boven den heer San
ders. De een vrijzinnig, de ander niet: de een
candidaat van „Vaderland en Oranje", „Neder
land en Oranje" en „Regt voor Allen", de ander
van „Algemeen Belang."
Voorzeker dit laatsle zegt nog niet allesdie
kiesvereeniging kan zich vergissen, zij kan
personen voordragen, die, al behooren zij tot
de richting dier vereeniging, om bijzondere
reden onzen steun onmogelijk kunnen verwerven.
Maar in den regel zou het slechts een onwaren
schijn van gemaakte onpartijdigheid geven, wan
neer wij de candidaten van „Algemeen Belang"
tegenover die van de andere kiesvereenigingen
gingen wegen, om deze natuurlijk altijd zwaar
der te vinden, dan de laatste althans zoolang
als de vereeniging Algemeen belang" onze
beginselen voorstaat, en de anderen dit niet
doen.
Ook nu kunnen wij de candidaten van „Alge
meen Belang" ondersteunen en bestrijden dus
die van de andere kiezersvereenigingen. Wij
zouden het zeer wenschelijk vinden dat die can
didaten gekozen werden. Zij zijn bekendde
heer Lezwijn heeft in de vele com missiën, waarin
hij werkzaam is, de meest doorslaande bewijzen
gegeven van zijne bekwaamheid en zijnen ijver.
Als Cnantieele specialiteit zal hij in onzen raad
uitstekende diensten kunnen doen. De heer W.
Pleyte is niet alleen bekend door hetgeen hij
voor de bewaarscholen heeft gedaan, ook als
secretaris van het genootschap Mathesis, bewijst
hij zijne sympathie voor het onderwijs. Een
ieder acht hem als zelfstandig, onafhankelijk
man. De heer Del Baere eindelijk is zoowel door
zijne veeljarige ondervinding, als door zijne rechts
geleerde kennis voor het lidmaatschap van den
gemeenteraad volkomen geschikt.
Wat de twee candidaten betreft in de plaats
van Dr. Kaathoven: de HH. Prof. De Wal, en
Dr. Plaat, zoo meenen wij, dat terwijl de eerste
zeker het lidmaatschap niet zal aannemen, de
tweede zich buitendien als opvolger van Dr.
Kaathoven bijzonder aanbeveelt. Voor de gezond
heidsbelangen van onze stad achten wij het zeer
noodzakelijk, dat in den raad weer een genees
kundige zitting zal hebben. Veel is er hier op
dit gebied nog te doeneen deskundige moeten
wij daarom in den raad kiezen, en de keuze
van Dr. Plaat komt ons dus zeer gelukkig voor.
Wij bevelen alzoo bij de verkiezingen op Dins
dag aande heeren
Dn. W. C VAN DEN BRANDELER,
Mr. J. van Outeren,
B. W. Wttewaal,
J. van Heukelom Jr.,
Mr. J. E. Goudsuit,
Mr. J. I. Del Baere,
Mr. P. C. Lezwijn,
W. Pl.EYTK, EN
H. P. J. Van Wensen.
(Blauw stembriefje.)
Dr. G. W. A. Plaat.
Rede van den minister van oorlog in de zitting
der Eerste Kamer van gisteren.
De minister van oorlog zal niet in uitvoerige
algemeene beschouwingen treden, daar reeds alles
in de audere Kamer en in de stukken is uiteen
gezet. Hij zal dus alleen beantwoorden de hoofd
bedenkingen en de bepaalde vragen.
Hij zegt den heer Van Bylandt dank voor het
geen hij ten voordeele der wet heeft aangevoerd.
Die spreker heeft juist uiteengezet wat van offi
cieren in de'ii tegenwoordigen tijd vereischt wordt,
maar die spreker meende ook, dat een 2jarige
cursus te gering was. De min. zal dit punt op
nemen hij de beantwoording der andere sprekers,
die datzelfde bezwaar deden gelden.
Wat aangaat de vraag van den heer Van By
landt nopens een bericht in de couranten, dat in
het volgende jaar eene oproeping zal plaats heb
ben tol het afleggen van examen voor de academie,
dat bericht is juist, maar er zijn tevens maatre
gelen genomen, dat zij later niet te Breda maar
te Geertruidenberg zullen opgeleid worden, en
dat er dus geen vermenging van onderwijs zal
plaats hebben. Waarom is dat examen nog open
gesteld Omdat vele ouders hij het laatste examen
teleurstelling hebben ondervonden, en men de
jongelieden nu nog tijd geven wil, om hunne
studie voort te zetten. Er zal dus in 1872 geen
vereeniging van die heide catliegorieën plaats heb
ben, want de academie moet alsdan een nieuw
leven intreden.
Wat de rede van den heer Oije betreft, toen
de Min. hoorde dat die spreker hem den oorlog
zou aandoen, was hij niet zonder schvooinmaar
toen die spreker daarop liet volgen eene, hoewel
overdreven lofrede op hem, Min. loen heeft hij
begrepen dat de vijand toch niet zoo geducht
was. Die geachte spreker had evenwel twee be
zwaren. Hij beriep zich daarbij op Fransche gene
raals, ten betooge dat het niet noodig was eene
wetenschappelijke opleiding te hebben genoten
om goed soldaat te zijn. Ook de Min. gelooft dat
de wetenschap alleen den soldaat niet vormt,
maar wijst er toch op, dat zoowel Napoleon als
Willem II en andere groote legerhoofden wel
degelijk eene wetenschappelijke opleiding hebben
gehad. En nu eenmaal de hoogere burgerscholen
talrijk in ons land bestaan, en men met recht
verwachten mag, dat zij goede vruchten zullen
opleveren, toegerust als ze zijn met vele materiele
en intellectuele hulpmiddelen en talrijke docenten,
nu gelooft hij dat de aansluiting aan die scholen
gewenscht is. De andere scholen waren inaar at
te zeer afrigtingsscholen, het onderwijs bestond
meerendeels in het van buiten leeren. Bij de hoo
gere burgerscholen zal 't omgekeerde plaats heb
ben, waardoor de jongelieden een ruimer blik
en meer zelfstandige ontwikkeling zullen erlan
gen. In allen geval, een officier moet niet minder
beschaafd zijn dan in den tegenwoordigen tijd
van den fatsoenlijken burger gevorderd wordt.
Misschien zijn er eenige vakken, die niet strikt
noodzakelijk zijn, maar wat schaadt dit? Integen
deel, ook die vakken zullen hun nut hebben voor
den militair, in hunne toepassing op de militaire
wetenschappen.
En nu de tweejarige cursus. Het bezwaar was
dat 2 jaren te kort werd geacht voor militair
onderwijs en ook voor de aankweeking van disci
pline en militairen geest. Het heeft den Min eenigs-
zins bevreemd dat beweren van den heer S. v. d. Oije
te vernemen, want toen die spreker voor 50 jaar
aan de cadettenschool te Delft was, toen woonden
de kweekelingen bij de burgers op kamers. En
hoe lang was de cursus? Twee jaar en drie
maanden. En toch zijn uit die school uitstekend
bekwame oflicieren voortgekomen en de lieer
v. d. Oije zelf heeft in 1830 getoond, welke vrucht
hij van dat onderwijs genoten heeft, toen hij als
konimaiidant der Geldersche schutterij aan 't
hoofd stond van een korps, dat een sieraad van
't leger was.
Maar nu die tweejarige cursus. De Min. deelt
mede hoe dat het onderwijs voortaan aan de
Militaire Academie zal gegeveu worden, als 't
admissie examen naar behooren is afgelegd. Dan
is er geen propaedeutisch onderwijs meer noodig;
de cadetten hebben dan al het voorbereidende
onderwijs doorloopen, om zich uitsluitend te
wijden aan de militaire vakken. Deze jongelieden
zullen dan veel meer vatbaar zijn om datgene
te leeren, wat voor militairen noodzakelijk is.
Dat militair onderwijs zal ook doorloopend, zonder
vermenging met andere studiën gegeven en ge
rugsteund worden door practische ontwikkeling.
Practische soldaten vormen kan men niet op
eene school, maar men inoet de voorwaarden
daartoe verleetien, en nu is de minister voornemens
om op de Woensdag- en Zaterdag-middagen gele
genheid tot practische oefeningen te geven. Daar-
DE VELDWACHTER VAN LATERVEER.
NOVELLE VAN'
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN
Vervolg
De weduwe zuchtte eens, maar antwoordde
niets. Wat zou zij ook zeggen? Het ging ha
ren Jan, gelijk het zoo dikwijls den menschen
gaat: zij hebben alles voor elkander over, en
willen het zwaarste wel dragen, alleen dat kruis
niet, dat hun door de omstandigheden wordt op
gelegd.
Jan streed inmiddels een zwaren strijd. Al had
hij zijner moeder daar straks geen gelijk gegeven,
en het doen voorkomen, alsof er geen zweem
van twijfel bij hem bestond omtrent het deug
delijke zijner handelingen, toch was haar woord
voor hem niet als een luidende schel geweest.
Seen, moeders woord was in zijne ziel blijven
hechten. De vraag kwam bij hem op, of hij
wel goed gehandeld had, toen hij zijnen dienst
had verlaten. Dat hij gevoelig was voor liet on
recht, hem aangedaan, neen, daarvoor behoefde
hij zich niet te schamen; en dat de slagen in
het aangezicht hem gekrenkt hadden, dat mocht
hij doen blijken, maar van het een en ander
had hij immers op andere wijze getuigenis
kunnen geven, dan door dadelijk weg te loo-
pen uit zijn dienst I Want, wel beschouwd, was
het mevrouw Schellinga toch ook te vergeven
geweest, dat zij zich zeiven niet meester was
gebleven, toen zij in den stal getuige was van
het tooneel met Stuiihemel, en dat zonder iets
te weten van andere tooneelen, die het gedrag
van haren knecht verontschuldigden. O ja, hij
had groot gelijk, toen hij dien kerel geen ant
woord waardig keurdeof zou hij ook hierin
gedwaald hebben Zou het althans niet voorzich
tiger en verstandiger geweest zijn, als hij die
hatelijke deuntjes achterwege gehouden had? Hij
had immers wel met ja en neen kunnen ant
woorden, en had geene vriendelijkheid behoeven
te huichelen.
Alle deze gedachten kwamen voor en na hij
Jan Stakkers op, en hij trachtte zich telkens te
verdedigen, en wist er voor zich zeh'en wel iets
op te antwoorden, maar toch, het geweten kwam
spoedig daarna terug met dezelfde beschuldigin
gen en vragen.
Goed, zei Jan eindelijk bij zich zei ven, en al
was het nu eens waar, dat ik onverstandig en
verkeerd heb gehandeld, al was dat waar, dan
lag de zaak er immers toe. Er is nu toch niets
meer aan te doen. Niets? herhaalde de rechter
daar binnen op vragenden toOn. Neen, ik kan
toch niet, na hetgeen er is voorgevallen, opnieuw
naar den burgemeester gaanEn waarom
niet? Maar dat zou hoegenaamd geen houding
geven, dat zou zijn: zich zeiven weggooien, zich
zeivenVernederen, vulde zijn beter ik aan;
en waarom zoudt ge u zeiven niet mogen ver
nederen?Maar het zou mij toch niet baten.
Dat moest ge beproeven. Maar dan zou me
vrouw ook meenen, dat zij mij voortaan als een
slaaf kon behandelen. Dat moet mevrouw
dan maar weten, maar gij, doe gij uw plicht.
Maar wat zullen de jongens mij uitlachen, en
wat zullen de lui hier op het dorp zeggeD, als
ik nu toch met hangende pootjes achteraan kom
Dat is de vraag niet, wat de menschen zullen
doen. Maar
Jan zag op naar zijne moeder. Langs hare bleeke
wangen rolde een groote traan. Die traan deed het
laatste „maar" besterven op de lippen; die traan be
sliste den strijd, en deed den jongeling overwinnen.
Hij stond op van zijnen stoel, en zijne hand op
moeders schouder leggende, zei hij: „Schrei nu
niet langer moeder, ik zal naar den burgemees
ter gaan, ik zal bekennen, dat ik onrecht heb,
ik zal vergeving vragen, en bidden, dat men mij
weer als knecht moge aannemen."
mijn beste jongen," stamelde de weduwe
met aandoening, „God zegene u, daar gij dit be
sluit genomen hebt. Wat anderen mogen zeggen,
uwe moeder waardeert deze daad, en dankt u
nu reeds voor het offer, dat gij om harentwille
brengt. Ik begrijp, wat liet u moet kosten, maar
gij begrijpt ook, niet waar? dat zelfverloochening
hier noodig is, en dat deze daad u toch ook vol
doening zal bezorgen. Ga, mijn zoon, ga met
God! Uwe moeder blijft hier; zij blijft voor u
bidden, dat u de woorden mogen gegeven wor
den, die gij spreken moet; en de Heer, die de
harten als waterheken leidt, zal ook het hart
uwer meesteres neigen, dat zij u weer aan
neemt."
„Ik hoop het, moeder, maar de mogelijkheid
bestaat toch, dat mijn verzoek geweigerd wordt;
houd u daarop voorbereid."
„Ja, mijn kind, het is mogelijk, dat ge een
afwijzend antwoord krijgt; maar laat mij u ern
stig op het hart drukken: word nu niet driftig,
ook niet, al mochten de burgemeester en zijn