N°. 2882. Maandag A°. 1869. 5 Juli. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". artH nde ?ste LKIBSfl DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVÏRTENTIEN. Voor iederen regelO.iS. Grootera letter naar de plaatsruimt. die zij beslaan. Lelden, 3 Juli. Thans, nu de Iersche kerk-quaestie de phase ha- rer oplossing is ingetreden, zullen eenige beschou wingen niet te onpas worden geacht, over eene tweede quaestie, van niet minder belang dan de eer ste, die van het grondbezit namelijk De verdeeling van den grond, de wanstaltige verhoudingen die Ierland beheerschten, hebben gezamenlijk met de onbillijke kerkelijke instellingen Ierland gemaakt tot hetgeen het thans is, naast Polen, de ongelukkig ste natie van Europa. Het doel, dat men sinds lang najaagde was, dit zuiver celtische ras te doen opgaan in het Engelsche, en wel door het protestantsch te doen worden. Alle pogingen om daartoe te gera ken bleven echter zonder gevolg, en nu ging men een ander systeem volgenaan Ierland namelijk alle mogelijke voordeelen te ontnemen, om ze ten bate van Engeland te doen komen, het Iersche volk in zijn natuurlijke ontwikkeling te belemmeren, het te verzwakken en te vernederen, het door ellende tot een staat van onmacht te voeren en, zoo het in weerwil van dat alles nog te talrijk werd, het te noodzaken in den vreemde zijn heil te zoeken, ol' het door hongersnood, door stelselma- rnatige afpersingen veroorzaakt aan den dood te wijden. De middelen, die men daartoe bezigde, waren even eenvoudig als wreed. Terwijl de engelsche industrie een hooge vlucht kon nemen, werd het aan Ierland bij de wetten van 1699 en 1782 ver boden, fabrieken te bezitten, en zoo zag de bevol king zich gedwongen, zich uitsluitend tot den landbouw te bepalen. Maar dit zoude nog niet die schrikkelijke gevolgen hebben gehad, ware 't niet dat van den grond door confiscatie aan vreemden was gekomen, en zoo werken de on gelukkige Iersche boeren voor hen, die hen alleen lumpers (aardappelen) overlieten, om hun honger te stillen. Mislukt die oogst, dan ziet het land volk zich gedwongen, naar buiten de wijk te nemen, wil het niet van honger sterven. Dejaren van hongersnood van 1517, 1823, 1832, 1837, en vooral 1847 blijven de onuitwischbare getuigen tegen dat schandelijk stelsel, door de engelsche regering gevolgd. En was het nog daarbij gebleven, maar nog erger, de wet van 1782 legde aan hen, die de geconfisceerde goederen der Iersche Katholie ken in bezit ontvingen, het als vaderlandsche plicht op de Ieren te vervolgen. Die wet leverde de pachters geheel aan den willekeur der grond eigenaars over, die voor het meerendeel geen Ieren waren, eene verhouding erger dan van den Russischen lijfeigene, op wiens heer ten minste de verplichting rust, hem te voeden en bij verbranden zijner schamele woning hem van een andere te voorzien. In Ierland kan de grondeigenaar den boer niet alleen het land [ontnemen, dat hem moet voeden, maar hem bovendien van het dak be- rooven, dat hem en de zijnen dikwijls vaak noode bescherming verleent tegen koude en regen vlagen. In dien toestand nu verandering te brengen, die voorbedachtelijk en stelselmatig tot de vernieti ging van een geheel volk leidt, dat is de taak die voor Gladstone en Bright is weggelegd, en die her vorming wordt begeerd door al wat in Engeland waarachtig liberaal is, door hen, wier geweten zich verzet tegen dat schenden van alle begin selen van humaniteit. En dat bovenstaande korte schildering niet overdreven is, daarvoor waar borgt de onverbiddelijke statistiek, waaruit blijkt, dat van 1841 tot 1851 alleen 269,253 huizen of hutten zijn omvergeworpen door de 12,000 gewettigde handlangers der grondbezitters en alleen in 1849 zich 50,000 gezinuen tot den bedelstaf zagen ge bracht. En het jaar 1847, dat jaar dat steeds met donkere trekken in de geschiedenis van Ierland zal opgeteekend blijven, dat jaar, waarin bijna een millioen menschen den .hongerdood stierven, leverde Ierland bijna voldoenden voorraad, om het dubbeltal zijner kinderen te voeden! Ierland betaalt aan Engeland jaarlijks eene som van 714,000,000 pd. st. en met dat geld onderhoudt John Bull in Ierland een leger, betaalt hij een deel van de rente der Engelsche schuld en dan vloeien er nog jaarlijks 1,500,000 p. st. in de schat kist; waar de Iersche boer de belastingen die hem drukken, niet in geld kan voldoen, betaalt hij ze in voortbrengselen van den grond; wel is waar berooft hij zich van het noodige, dat hij in het zweet zijns aanschijns moet verdienen, wel hongeren vrouw en kinderen, maar hij kan ten minste blijven wonen, want de heereu zijn vol daan; en terwijl hij lijdt, spreiden die heeren in de voorname steden van Europa hunne alles overschaduwende weelde ten toon, die met het bloedgeld van den Ierschen boer wordt betaald. Emigratie is, zooals gezegd is, het gevolg van dien toestand, en de chronische emi gratie der Ieren is het beste middel, dat de adel lijke philantropen van het hoogerhuis hebben we ten uit te denken, om de billijke rechten van den eigendom te handhaven. Voor de eer van Engeland zullen Gladstone eu Bright, naar wij hopen, in hun geweten het middel weten te vinden, dat aan dien schande lijken, mensch-onteerendeu toestand een einde moet maken. „Stoomvaart op Amerika". Zoo luidt de titel van een pas uitgegeven brochure van Mr. G. A. Fok ker, geschreven naar aanleiding van het boekje van den oud-kapitein ter zee M. H. Jansen „Eene brug over den Oceaan." Krachtig dringt deze schrij ver er op aan, dat in ons land een geregelde stoombootdienst met Amerika tot stand kome, met Vlissingen als punt van uitgang. Eerst toont de heer Fokker in deze brochure met cijfers aan, hoe gering ons aandeel is in het vervoer der goederen uit het Duitsche Tolverbond naar Amerika, en wat nog meer zegt hoe de algemeene uitvoer uit ons land naar de Veree- nigde Staten in de laatste jaren belangrijk is verminderd. Vervolgens wijst de schr. er op, welke ontzet- tende voordeelen er te wachten zijn van den spoorweg VenloVlissingen. Deze lijn is thans reeds een cauchemar voor den Duitscher, die voor zijne havens Bremen en Hamburg eene treu rige toekomst te gemoet ziet. „En niet zonder reden. Door dezen spoorweg toch worden de monden van de Schelde veree- nigd met de Maas, de Waal en den Rijn: wordt Nederland in onmiddellijke verbinding gebracht met al de spoorwegen van Duitschland, België en Frankrijk, en wordt de transatlantische handel vooral met de Staten van N.-Amerika verzekerd. Die spoorweg is de kortste en veiligste die Duitsch land in verbinding met de Noordzee kan brengen." Doch de Duitschers zijn de eenige niet, die door het uitspreken hunner vrees voor de voltooiing der lijn VenloVlissingen onze oogen moeten openen voor het gewicht der zaak. Het geheel Fransch-Belgische geschil heeft vooral daarin zijn grond, dat de Belgische regeering bang is voor haar Antwerpen. „Het Fransch-Belgisch geschil," zoo schrijft de heer Fokker „is nog steeds hangende, aangaande de overeenkomsten door de Fransche Compagnie de l'Est met de Société ge'nérale du Grand-Luxembourg en die van Luik-Limburg gesloten, met het doel om een nieuw débouclié voor de producten van het oosten van Frankrijk, van Champagne en van Luxemburg naar de havens van Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen te verkrijgenom welk laatste doel te bereiken ook met de Exploitatie- maatschappij werd gecontracteerd, dat de rijtuigen en goederenwagens van beide maatschappijen vrijelijk op elkanders banen zouden mogen cir- culeeren, ten einde overlading en alzoo tijd en kosten te besparen. De Exploitatie-maatschappij zou met hare locomotieven de Fransche wagens aan de Nederlandsche grenzen opwachten en die, naar een voor haar gansch niet onvoordeelig tarief, door Nederland naar de genoemde havens ver voeren. Maar dat dit alles ten koste moet zijn van Antwerpen, heeft de Belgische regeering zeer juist ingezien; hinc illae lacrymael vandaar de door België haastelijk ontworpen, en door haar vertegenwoordigers even haastelijk aange nomen wet, die der regeering de bevoegdheid verleent om dergelijke overeenkomsten, zooveel haar grondgebied er in betrokken is, al dan niet toe te laten." Om nu al de voordeelen der spoorwegver binding VenloVlissingen te verkrijgen, is het noodzakelijk dat men ten onzent, gedachtig aan het lijd is geld, een geregeld sfoomvaartverkeer tusschen Nederland en N.-Amerika tot stand brenge. Vlissingen nu, zoo betoogt schr. en hij staaft dit oordeel met aanhalingen van verschei dene ingenieurs zal binnen 2 jaren de beste der havens op de westkust van Europa zijn en al- zoo het meest geschiktste uitgangspunt voor het verkeer met Amerika voor een groot deel van Europa. En Amsterdam noch Rotterdam, zoo voegt schr. hierbij, hebben te vreezen dat Vlissingen haar de kroon ontroove. Amsterdam heeft nooit schade geleden door den bloei van het Nieuwe Diep, evenmin als ooit Hamburg, Bremen of Ha nover schade ondervonden hebben van den voor spoed en de bedrijvigheid van Cuxhaven, Bremers- haven of Harburg en Geestemiinde. Vlissingen zij het uitgangs- en Norfolk het ver bindingspunt. Ten slotte behandelt schr. nog de vraag, of de staat een dergelijke onderneming zou kunnen subsidieeren? Als een dergenen die zou kunnen geroepen worden om die vraag te helpen uitma ken, wenscht schr. zijn oordeel geheel vrij te houden, al helt hij thans voor een gunstige be antwoording over. Engeland subsidieert sedert 20 jaren bijna alle ondernemingen van transat lantische stoomvaart. Gesteld dat de onderneming zonder subsidie niet kan bestaau, dan nog meent de schr. dat hier niet aan een gewoon subsidie te denken is, maar dat het veeleer een door den staat uitgezet kapitaal zal zijn, waarvan de schat kist ongetwijfeld hooge renten zal trekken. Z. M. heeft benoemd tot subst.-grift'. bij de arr.- rechtbank te Amersfoort Mr. C. A. Van der Leeuw, adv. en cand.-not. aldaar; te Middelburg Mr. P. R. Tak Ez.adv. aldaar; tol not. binnen hetarr. Almelo, standpl. Enschedé, A. A. D. E. Hooglandt, cand.-not. te Arnhem; tot off. van just, bij de arr.-rechtb. te Groningen Mr. H. A. C.Thieme ACz., thans off. van just, bij de arr.-rechtb. te Middel burg; tot off. van just, bij de arr.-rechtb. te Mid delburg Mr. J. R. A. Engelenberg, thans subst.- off. van just, bij de arr.-rechtb. te Utrecht; tot subst.-off. van just, bij de arr.-rechtb. te Utrecht Mr. A. F. L. Gregory, thans subst.-off. bij de arr.-rechtb. te Alkmaar; tot subst.-off. van just, bij de arr.-rechtb. te Alkmaar Mr. T. A. Van Bommel, thans subst.-griff. bij de arr.-rechtb. te Haarlem; tot subst.-griff. bij de arr.-rechtb. te Haarlem Mr. II. W. De Bas, thans griffier bij het kantongerecht te Zalt-Bommel; tot rechter plaats vervanger in de arrondissements-rechtbank te Tiel Mr. J. Ten Bosch. adv. aldaar; bij de rust. schutt.in Noord-Brabant, 1ste afd.staf. tot lsten luit.-adj. Jhr. E. A. E. Van Grotenhuis van On- stein, thans lsten luit. bij de 1ste comp.; 1ste comp.tot kapit. A. J. F. Verheijen van Estvelt, thans lsten luit.-adjtot lsten luit. P. H. Heynen, thans 2den luit.tot 2den luit. P. A. J. Rijke, thans serg.7de bat., 4de comp., tot kapit. J. A. Bossers, 2den luit. bij de 2de comp. van het 1ste bat. der voormalige 1ste afd.tot lsten luit. A. Bossers, thans serg.-maj.; tot 2den luit. A. H. Van Couwenberg; in Noord-Holland, 3de bat., tot aud. bij den schuttersr. Mr. A. P. De Lange; lste comp., tot lsten luit. J. H. De Vidal teSt.- Germain; 4de comp., tot kapit. J. Latenstein van Voorst; tot lsten luit. S. De Jong. Z. M. heeft aan graaf C. Van By landt, Zr. Ms. buitengew. gezant en gevolm. minister bij het hof van Pruisen en den Noord-Duitschen Bond, ver gunning verleend tot het aannemen eu dragen der versierselen der orde van den Rooden Ade laar eerste klasse, hem door den koning van Pruisen geschonken. Bij kon. besl. is aan Mr. B. Mulder, op zijn DE VELDWACHTER VAN LATERVEER. NOVELLE VAN R. KOOPMANS VAN BOEKEREN. (Vervolg*)'. //Goddank!" zei Grietje toen luide: //nu ben ik gered!" en Stuifhemel, die op dat oogenblik ook, ofschoon hij nog niemand zag, toch het ge zang hoorde, achtte het geraden, zich nu bijtijds uit de voeten te maken. Een oogenblik daarna viel onze Grietje met snikken en tranen haren vriend Jan om den hals. De jeugdige minnaar, ofschoon anders nog al niet licht van zijn stuk te brengen, keek nu toch mooi beteuterd, want hij wist volstrekt niet, wat hij er van denken moest, toen zijn Grietje zoo bitter builde, en op zijne vragen, wat er toch aan scheelde, eerst in het geheel geen antwoord gat. Eindelijk ja, toen vertelde zij hem hare ont moeting, wel eerst met afgebrokene woorden, maar toch zoo, dat Jan de hoofdzaak begon te begrijpen, namelijk dit, dat die gekke vent, die op den Geuzen berg als gast vertoefde, zijn Grietje lastig gevallen was met onfatsoenlijke praatjes, en haar eindelijk zelfs had vastgehouden, en met geweld had willen kussen. „Die zaterdagsche briliejood!" riep Jan toen uit: „ik heb al lang een hekel aan dat heerschap gehad, maar laat mij hem nu maar eens te pak ken krijgen, dan zal ik hem toch „Och Janneen, gij moet er maar niets van zeggen, en dien kerel ook maar niet zijn welver diende loon geven, want dan mocht het eens op de een of andere wijze onder de menschen komen, en je begrijpt: ik wil er geen gepraat over hebben; en dus, hoe stiller wij het houden, des te beter zal het zijn." „Neen Griet, dat spreekt van zelf, ik zal er niet over praten, maar ik mag toch wel, niet waar? als ik de kans schoon zie, dien snaak eens op zijn japon geven?" O neen, Jan, neen, je moet mij vast, en stellig beloven, dat je hem ook niet zult slaan; ik had liever, dat je er niets aan deedt, en je maar stil hieldt!" „Nu goed", had Jan beloofd, „ik zal zwijgen." En hij was ook vast besloten om woord te hou den, want hij begreep zelf, dat het voor Grietje aangenamer en beter was, dat de menschen er niet over gingen babbelen, en haar nog pla gen op den koop toe, of ten minste de zaak verergeren en vergrooteu. Maar om nu den vol genden morgen beleefd en vriendelijk te zijn tegen dien Stuifhemel, neen, ziet, dat was hem totaal onmogelijk, en zoo had hij zich maar doof gehouden, en was blijven zingen, toen Stuif hemel hem in het koetshuis had aangesproken. Hij had daarbij zich niet voorgesteld, hoe zulk eene opzettelijke verregaande lompheid toch aan leiding kon geven, dat hij in verzoeking zou komen, om over Grietjes ontmoeting te spreken. Evenmin had hij bedacht, dat zijn hatelijk gezang op dat uur tamelijk gelijk stond met het pak slagen, waar Grietje zich zoo tegen verklaard had. En het allerminst had onze Jan er op gerekend, dat zijn gezang door een paar zulke kolossale oor vijgen zou afgebroken worden. IV. GEEN ZOETE BROODJES. Met zijn pet in de hand, en zijn klompen onder den arm, vertoonde Jan Stakkers zich op den drempel. Vroolijk zag hij er niet uit, maar toch ook niet verlegen of beschaamd. Neen, hij droeg het hoofd flink omhoog, en sloeg de oogen niet neer, ook niet voor den strengen blik van me vrouw Schellinga; en ik beloof u, dat men een heele baas moest zijn, als men dien doordringenden blik zonder schrik en vreeze kon doorstaan. „Morgen mevrouw!dag mijnheer burge meester I" „Wat weerga jongen, wat doe je hier met die klompen?" „Die houd ik met permissie zoolang onder den arm, mevrouw." „Jawel, maar wat heb je er hier mee noodig?" „Niets, mevrouw; maar zij moeten toch ergens blijven, met uw welmeenen. 't Is eens gebeurd, mevrouw, dat ik hier bij den burgemeester moest komen, en toen...." „Nu, houd die verhalen maar voor je zelfl" riep Schellinga gestreng. Neen, neen, laat hem maar eens uitspreken," zei mevrouw. „Nu maar," begon Jan weer, „ik moest hier binnenkomen, en toen had ik mijn klompen bij de voordeur laten staan, en toen liep mevrouw, zal ik maar eens zeggen, er vierkant tegen aan, tegen die klompen meen ik, en toen zou ze daar pardoes over gevallen zijn, want zij zei tegen mij, dat ik een ezel was, omdat ik mijn klom pen midden in het pad liet staan, zoodat een fat soenlijk mensch er nog totaal den nek over zou gaan breken. Nu, en toen denk ik bij mij zeiven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1