den Goudschen weg; maar die menigte heeft
niet het politie-bureau aan den Goudschen weg
geattaqueerdzij ging stil voorbij. Maar wel deed
dit eene menigte, die om halfelf uit de stad
kwam (getuige woont op den Goudschen weg,
schuins over het politie-bureau). Daaronder heeft
hij evenwel geen gewapende menschen gezien.
Tegen die menigte heeft de uitval plaats gehad,
volgens get., omdat er ruiten werden ingesmeten,
maar hij heeft er noch iets van gezien noch ge
hoord. Get. is toen in huis gegaan, omdat hij
geen plan had klappen te krijgen, want een
jongmensch die naast hem stond en evenmin
iets deed als get., werd zeer erbarmelijk geslagen.
De Voorzitter: Dit is de schuld van nieuwsgie
righeid, en daaronder moet men lijden, dat kan
wel niet anders.
Na eenige verdere inlichtingen, door raads-
heeren en den adv.-gen. gevraagd, over den
kant waarvan de troepen, die den Goudschen-
weg doortrokken, kwamen, zeide de adv.-gene
raal Ik heb alleen nog dit aan get. te vragen
Hebt gij het portret van besch. uitgegeven?
Get.: Ja.
De heer Hanegraaff, bewoner der Wijnhaven,
bevestigt den oploop voor het bureau der N. Rott,
Ct., dien hij in zijn achterhuis had waargenomeu.
Deze get. verhaalt als nieuwe bijzonderheid om
trent deze zaak, dat hij een persoon op de stoep
met zijn pet had zien wuiven, waarop de me
nigte riep: „Leve de N. Rott. Courant! Leve De
Vletteren bij het vertrek had hooren roepen
„Jan Van Buyen, vooruit, twee aan twee, rechtsom,
marsch!'' dat op hem den indruk maakte, dat
het kalm toeging. Get. die veel op de beurs
van de vorige avonden had hooren vertellen of
in de courant daarvan gelezen had, wilde zich
daarom eenigszins van den geest der stad vergewis
sen en ging daarom Zaterdag van de beurs naar de
Mannenlaan, om de woning van De VI. te zien,
waarna hij zich over de Kaasmarkt terugbegaf.
Daar zag hij hier en daar troepjes van 5 a 6
menschen. Een van die voorbijgaanden, hoorde hij
zeggen: „Het zal er van avond verdomd rauw
toegaan". Dit had een zeer ernstigen indruk op hem
gemaakt, zoodat hij voornam des avonds niet uit
te gaan.
Op de vragen van besch. antwoordt get.: Hij
heeft mijne kinderen lager onderwijs gegeven
en zich steeds gunstig gedragen, zoodat die kin
deren nog altijd met liefde van hem spreken en
ik hem bij anderen heb gerecommandeerd.
De heer Voorhoeve, makelaar die een groot
deel van de geschetste tooneelen tot 's nachts
drie uren had bijgewoond, had besch. slechts een
paar regels der advertentie hooren voorlezen; de
kreten, die get. had gehoord, waren slechts
Leve De Vletter! Wat verder voorgevallen is
daar tusschen tot op de Kaasmarkt op Zaterdag
avond, wist hij niet.
De besch. deed o. a. ook aan get. de vraag,
of het voorlezen der advertentie op hem den
indruk maakte van opzetting tot wederspannig-
heid
Get.: De indruk van de advertentie op mij
was: Verzet tegen vermeende willekeur der
politie.
De getuige, de heer Dunlop, had de adver
tentie in extenso door besch. hooren voorlezen.
Het had op hem een bijzonderén indruk ge
maakt, toen De VI. tot het volk zeide: dat niet
het volk noch hij het oproer maakte, maar wel
de politie. Te meer, omdat de politie daar bijna
niet aanwezig was en het volk op dat oogen-
blik nog al rustig was. Dien hijzonderen indruk
had vooral het woord oproer bij hem verwekt.
Dat woord trof hem sterk. De menigte werd
dan ook na die woorden steeds woeliger. Get.,
die zoo had hooren roepen over de uittartende
houding der politie, was met opzet de agenten
op verschillende plaatsen nagegaan, om te zien
hoe zij zich gedroegen. Zijne waarneming was
dat zij zich zeer kalm en fatsoenlijk gedroegen.
Dit trof hem inderdaad zoo, dat hij op de Hoog
straat een agent aansprak, en tot hem zeide: of
hetgeen nu gebeurde zoo lijdelijk kon worden
aangezien? waarop de man antwoordde: Is er
nu iets aan te doen? Trouwens de agenten kon
den ook niets uitrichten tegen de groote menigte,
die een zeer woest aanzien had.
Onder andere vragen vroeg besch. ook, of
de voorlezing der advertentie dan op get. den
indruk maakte dat hij zeide: „gaat oproer ma
ken," omdat get. zoo gedrukt had op het woord
oproer?
Get.: Strikt genomen niet, maar zeker strekte
het niet om de menigte te calmeeren.
Voorzitter: En werd de menigte toen meer
opgewonden
Get.: Zeer zeker.
Besch.Heeft get. niet met iemand staan
spreken
Get.: Ik vroeg aan een grijsaard om mijn si
gaar aan zijn pijp aan te steken, en ondertusscheu
zeide die man tegen mij: dat De VI. een man
Gods was, die alle grieven kon wegnemen.
Besch.Ik merkte dit op om aan te toonen dat
get, daardoor niet alles kan hebben verstaan wat
ik zeide.
Daarna verschenen nog verschillende gett., die
de troepen hadden gevolgd, o. a. de student in
de rechten Reepmaker, die zeide dat die volks-
hoopen primitief uit jongens bestonden en dat
zij gelijdelijk aangroeiden.
De kantoorbediende Mees, en nog eenige an
deren, waaronder nog wel mag vermeld worden
de agent Klaassen, die van zijne pogingen ver
haalde om er achter te komen dat een bewaar
der van het gevangenhuis geheime correspon
dentie van De VI. met zijne huisgenooten over
bracht en verder een hoogst ongunstige verkla
ring gaf van den persoon van De VI., van zijn
gedrag en van den kwaden geest, dien hij onder de
bevolking aankweekte, zoodat dit voor get., die
in Rotterdam opgevoed en daar van nachtwaker
tot agent van politie kl. opgeklommen was,
de reden was dat hij van de politie te Rotter
dam bij die te Gorcum was overgegaan. Se
dert hij agent van politie was, was het De VI.
hier, daar, en overal, zoodat de politie tegen
over de bevolking als 't ware verlamd was. Hij
haalde daarvan een staaltje aan, dat beschuldigde
echter ten zijnen gunste uitlegde en dat hij zich
voorbehield in dien zin door getuigen te staven.
De get. Hellenbach had niet die spanning enz.
waargenomen, waarvan men had gewaagd.
Besch. richtte ook tot hem vragen over zijn
omgang. Een van die vragen was, of get. wel
eens met hem in gezelschap aan den Maaskant
was geweest? Get. bevestigde dit en verhaalde
zijn omgang aldaar.
Een volgende get., de heer Altena, verklaarde
o. a. dat hij beschuldigde als een zeer obstinaat
mensch tegen al wat openbare macht was, be
schouwde. Tot staving hiervan deelde hij mede,
dat besch. bij hem thuis voor had gelezen eene
passage uit eene pleitrede voor het kantongerecht,
en voorts, zonder eenigen aanstoot op een agent
van politie had gezegd: daar gaat zoo een (een
scheldnaam dien wij niet hebben verstaan). Ver
volgens had hij De VI. eens op straat ontmoet
met een pak zijner brochure onder den arm, en
nieuwsgierig zijnde om dit te lezen begaf hij
zich tot hem en zeide: dat boekje maakt nog al
opgang. Besch. bood hem er een aan en zeide
daaropDit boekje zal wel opgang maken, maar
het zal ook een staartje hebben; ze zullen we
ten dat ze met mij te doen hebben; wacht maar."
Dit maakte op get. een zeer diepen indruk.
Voor het huis van De Vletter stonden een aan-
ziek is aan een acute rheumatische ongesteldheid.
Fkkdehixsooud. De Maatschappij van Weldadig
heid zal op de tentoonstelling te Amsterdam ver
tegenwoordigd worden door de inzending van:a.
model eener kolonistenwoning, op van de ware
grootte; b. teekening en plattegrond eener kolo
nistenwoning, en van eene der boerderijen (de
eerste vervaardigd door een leerling van de Tee-
kenschool alhier); c. een mattengetouw, tot het
vervaardigen van Russische matten, in werking
gedurende de tentoonstelling; d. eene daarop ver
vaardigde vloermat; e. statuten, verslagen en jaar
boekjes der Maatschappij.
De Prov. Noord-Brabantsche Courant is gedu
rende 75 jaren achtereenvolgend door eene moeder
en hare dochter aan de huizen der ingezetenen
rondbezorgd. Te Amsterdam heeft de 19jarige C.
41. E. Jogchems, door het vallen van een ijzeren
jachtwiel, zijn rechterbeen gebroken; hij wordt
thans in het binnen gasthuis verpleegd. Naar
gemeld wordt had een dolle hond te Swalmen
16 menschen gebeten, waarom van daar eene
bedevaart werd gehouden naar de bron te Ar-
denne in Pruisen, wier water, naar men meent
de hondsdolheid geneest. Inmiddels heeft men ech
ter een meer praktisch tegenmiddel aangewend en
het dier doodgeschoten. In tegenstelling met de
in een groot deel van Europa heerschende koude
temperatuur, is te Kiew, in Rusland, de ther
mometer tot 65 graden Réaumur gestegen. In de
omliggende landstreken hoopt men de rogge en
het koren reeds voor het einde dezer maand te
kunnen binnenhalen. In Hongarije is de droogte
schrikbarend en het meer van Neusiedel is zoo
dicht met gras gegroeid, dat de landlieden uit
den omtrek er hunne kudden in laten weiden.
Rechtsgeding tegen Jacob
De "Vletter.
PROVINCIAAL GERECHTSHOF VAN ZUID-HOLLAND.
Jhr. Mr. f. w. a. beelaerts van blokland,
waarnemend President.
Zitting van Woensdag 30 Juni.
Nogmaals kunnen wij heden wat de getuigen
décharge aangaat, kort zijn, daar het meeren-
deels herhalingen waren van verschillende om
standigheden betreffende bekende feiten.
De twee eerste getuigen van heden, Somer eD
Klerk, verhaalden andermaal het gebeurde op
Zaterdag-avond aan de N. Rott. Courant, dat de
eerste had bijgewoond onder de menigte, de
laat6te op het bureau der courant, waar hij ge-
employeerde is. Voor het overige kwam een en
ander overeen fnet hetgeen door de geëmployeer
den, die gisteren zijn gehoord, is opgegeven.
Alleen de kreet, die voor het gebouw zou
geuit zijn, werd eenigszins anders vermeld.
De boekhandelaar Bergé, die nu verscheen om
over 't bovenstaande te verklaren, werd ook nog
op andere punten gehoord. Get. was eerst op de
Mannenlaan, op het tijdstip toen het besluit ge
nomen werd om de bewuste advertentie te be
zorgen. Toen hij dit hoorde, is hij ijlings naar
de N. Rott. Ct. gegaan om te waarschuwen.
Get. is weder met de menigte naar de 5Ian-
nenlaan teruggekeerd en heeft daar besch. hooren
spreken, slechts in zeker opzicht, want hij zelf
heeft hem niet verstaanwel heeft hij van twee
heeren die naast hem stonden vernomen: „Hoort,
nu vraagt De VI. of de menigte bedaard naar
huis zal gaan." Hieruit kon get. opmaken dat
hij sprak. Get. had wel hooren roepen„Leve De
Vletter!" maar niet: „Weg met de politie!" uit
eene menigte van meer dan 800 personenman
nen, jongens en vrouwen. Telhouten had get.
bij niemand opgemerkt. Get. heeft, toen de
menigte de laan verliet, haar vergezeld. Een ge
deelte trok den Goudschen rijweg op, een ander
Een oogenblik daarna kwam een vrouwtje bin
nen, armoedig gekleed, en met een bedrukt en
bedroefd gelaat. Het goede mensch had ook reden
om bedrukt te wezen, want haar oudste jongen,
Jan, de eenige, die zijn kost kou verdienen, en
nog wat aanbracht in de huishouding, die jongen
was van morgen thuis gekomen met de boodschap,
dat hij liever verhongeren wou dan langer het
brood van mevrouw Schellinga eten. Nu kwam
de moeder met tranen smeeken haren zoon toch
weer in genade aan te nemen.
„Allemaal gekheid!" zei mevrouw Schellinga,
„zulke jongens kan ik niet in mijn dienst heb
ben. Als ik hem zelf weggestuurd had, dan was
het iets anders, maar ik heb hem een paar ferme
draaien om zijn ooren gegeven, en dat hij toen
driftig weggeloopen is, dat is zijn zaak. Hij had
die oorvijgen verdiend. Wil hij nu niet op zulk
een manier terecht gewezen worden, goed, best,
maar zulke heertjes kan ik dan in mijn dienst
niet gebruiken, volstrekt niet!"
„Och, mevrouw, bedenk toch: wij zijn alle
dagen met ons zessen, en dan geen man meer,
om het brood te verdienen! Heb toch medelijden
met een arme weduwvrouw!"
„Des te erger, daar je jongen dat niet bedenkt.
Hij is toch al achttien jaren oud, en moest dus
niet zulke malle kunsten meer hebben."
„Och mevrouw, hij zegt, dat hij het uiet ver
diend heeft."
„Niet verdiend? Hoor eens vrouw Stakkers,
zoo moest je niet spreken. Ik ben gestreng, en
houd niet van zoetsappige praatjes, maar onrecht
vaardig ben ik niet. Als ik het alleen van hooren
zeggen had, dat je jongen een brutale klant 'is;
maar ik heb met mijn eigen ooren gehoord, hoe hij
onzen logeergast van morgen gebrutaliseerd heeft."
„Och ja, mevrouw, dat heeft hij mij ook ver
teld. Maar hij heeft er bij gezegd, dat die logeer
gast van u een gemeen heer is."
„Wel, nu zal het nog mooier worden," riep de
burgemeester- „Dan begrijp je toch ook wel, dat
ik zoo iemand niet in mijnen dienst kan dulden 1"
„Och mijnheer burgemeester, onze Jan zei,dat
hij dien mijnheer Stuifhemel nog gespaard had
uit respect voor u, zei hij, maar dat hij hem an
ders wel eens beter te pakken zou gekregen
hebben 1"
„Maar wat is er dan toch gebeurd?" vroeg
Schellinga, zich tot zijne vrouw wendende.
„Och niemendal," en het woord weer tot vrouw
Stakkers richtende: „je ziet dus, vrouwtje, met
zoo'n lomperd kunnen we hier niets beginnen.
Je zoon moet maar elders een heenkomen zoe
ken, en dan in zijn volgenden dienst, als hij dien
mocht krijgen, zich wat beter gedragen."
„Och lieve mevrouw, ik ben dood ongelukkig.
Als mijn Jan dan eens ongelijk wil bekennen,
en vergeving vragen
„Dan geloof ik nog niet, dat ik hem kan aan
nemen, maar kom hier, hier heb je wat, want
omdat je zoon een onhandelbaar meubel is, déarom
behoef jij met je kinderen nog niet te verhon
geren." En zoo sprekende, stopte mevrouw Schel
linga der arme weduwe een paar guldens toe,
en liet haar daarop gaan.
„Maar mijn hemel, wat is dat toch voor een
historie? Wat heeft Jan toch met onzen Stuif
hemel te doen gehad?"
„Wel," zei mevrouw Schellinga, „je moet we
ten, dat ik van morgen eens naar den stal ge-
loopen was, om na te kijken wat aan dat chais-
gereide nog zou kunnen gedaan worden. Nu,
terwijl ik daar sta bij de deur, hoor ik Stuif
hemel zeggen: „Zoo Jantje, knap jij den ouden
bruine wat op?" Jan scheen niet te antwoorden,
want Stuifhemel zei met meer verheffing van
stem, maar nog niet op boozen toonHoe is het
jongen, ben jij doof?" In plaats van te antwoorden
hoorde ik Jan duidelijk een deuntje fluiten.
Eerst dacht ik er over, dadelijk binnen te ko
men, en onzen Jan eens ongemakkelijk op zijn
plaats te zetten, maar, om de waarheid te zeg
gen, ik was toch ook wel eens nieuwsgierig, te
tal jongens, die nog al woelig waren. Deze jo^
hij van de stoep af, omdat deze dicht bij den wa
terkant was. De VI. gaf hem daarvoor een kwartje]
zonder een woord daarbij te voegen.
De gunstige en ongunstige verklaringen wisseler
elkander af. Zoo gaf de onder-inspecteur van po
litie Lainmers eene uitvoerige verklaring van het
gebeurde op Vrijdag-avond in de 4Iannenlaan
en een verslag van al het gesprokene door De
VI. tot het volk. Voor de nauwgezetheid stond
hij bijzonder in, omdat hij het dadelijk na zijn
terugkeer op het politie-bureau had opgeteekend
om daarvan proces-verbaal op te maken, dat wer
kelijk is geschied. De inhoud van dit verslag was
van zeer ongunstigen aard.
Een vreemd contrast met deze leverden de
volgende verklaringen op. De get. V. d. Lucht
was weder hoogst gunstig èn omtrent bovenge
noemde feiten, èn omtrent zijn karakter, per
soon en zucht voor orde en handhaving der wet.
N u verscheen een getuige, de parapl uiemaker Du -
tillieux, wiens verklaring onder de meeste stilte en
aandacht! werd aangehoord. Die verklaring kwam
hierop neder: Ik had vernomen, dat men De VI.
had willen arresteeren, en begat mij met mijne
vrouw en kinderen naar de 5Iannenlaan om te
hooren of dit waar was, omdat De VI. een vriend
van mij was. Daar gekomen, kon ik niet goed
door de menigte heen, maar was dicht genoeg
bij het huis om te zien, en te hooren wat daar
voorviel. De VI. bracht dank voor de ovatie. Hierop
volgde van de zijde der menigte: „Lang zal hij
leven in gloria!" enz. Een paar stemmen riepen
toen: „weg met de politie!" waarop De VI. op
het nuttige en noodzakelijke der politie wees,
mits zij bescheiden en niet eigenduukelijk was.
De menigte brak de woorden af door: Leve De
Vletter! door het volkslied Wilhelmus en eenige
straatdeuntjes. Daarop drong De VI. aan, dat de
menigte rustig zou uiteengaan, maar te vergeefs.
Toen is getuige met zijne vrouw naar binnen
gegaan, waar eenige personen waren.
Nu deed de Voorzitter hem eenige vragen, om
trent wier onderwerp hij niets gezien noch ge
hoord had.
Voorz.t Maar dit kan toch wel gebeurd zijn, al
hebt gij dit niet gehoord noch gezien?
Get.: Dat kan. Alle menschen hooren, zien,
denken en gevoelen niet eender.
Voorz.: Hoe staat De VI. bij u bekend?
Get.: Ik acht mij gelukkig, op deze plechtige
plaats eene verklaring af te leggen voorden man,
wien ik de eer en het voorrecht heb mijn vriend
te noemen. De VI. heeft een zeldzaam en eigen
aardig karakter, dat allicht verkeerd beoordeeld
wordt, vooral door hen minder met hem bekend
zijn. Zij die hem kennen, vereeren hem, dragen
hem hooge achting toe: ja, er zijn er zelfs onder
het volk die met hem dwepen. Hij is een zeld
zaam mensch. Geen zoo een mensch wordt in
ons vaderland gevonden. Hij is geheel een origi
neel, een mensch in den waren zin. En wanneer
Diogenes nog op het aardrijk ronddwaalde, dan
zou hij in De VI. den man gevonden hebben, dien
hij, bij helderen dag met een lantaarn in de hand,
niet kon vinden. De VI. is een man van strenge
zeden en een van die weinigen die nimmer vloe
ken of lubrique woorden bezigen. De VI. is een
braaf, deugdzaam man en vader; heeft eene even
deugdzame en brave vrouw en vier voorbeeldige
kinderen. Hij is een ijverig, werkzaam en eerlijk
maneen vriend van orde en rust, maar een
vijand van willekeur en misbruik van macht. Hij
is een man van beginselen, met een edel hart en
helder hoofd.
Voorts heeft hij veel gedaan tot bevordering
van het heil van het volk en veredeling en be
schaving van den mensch. Dit is in 't minst niet
overdreven; want- meer dan twintig jai-en is De
VI. lid en zelfs dikwijls was hij bestuurder van
hooren, hoe Stuifhemeltje zich in dat geval zou
houden, en dus bleef ik nog een oogenblik staan.
Toen schreeuwde Stuifhemel: „Zegeens,kereltje,
moet ik jou eens mores leeren? en toen hoor
ik zoowaar dien ondeugenden straatjongen zin
gen ik weet op mijn woord niet, waar die
kinkel de deuntjes vandaan haalt:
Och heertje, wat zouden dat mores zijn,
Als ik ze van jou zou leeren,
'k Zou liever aau 't hof van Jan Vlegel zijn.
Ha, ha, ha," lachte Schellinga, daar zit toch
wel geest in dien jongen."
„Ja, een geest van onbeschoftheid! Je begrijpt
toch wel, dat hij die regels uit het een of andere
straatdeuntje had."
„Dat doet er niet toe, hij weet dan toch zijn
liedjes goed te pas te brengen.
„Schaam je wat, Schellinga, noem je dat goed
te pas brengen?
„Nu ja, het was wel verduiveld ondeugend
van dien jongen, maar vertel als het u belieft
verderhoe liep dat toen af?"
(Wordt vervolgd.)