Get.: Geen verordening, maar wij hadden last van superieuren om het zwemmen niet toe te laten. Yoorz.: Bovendien was u zeker bekend art. 330 C. P., en personen zonder zwembroekjes schenden de eerbaarheid. Besch.: Of get. in de overtuiging was dat schennis der eerbaarheid werd gepleegd. Yoorz.: Daarmede hebben wij niet te maken. Besch.: Is er proces-verbaal van opgemaakt? Get.: Ik heb het gerapporteerdwat er verder gebeurd is, is mij niet bekend. De verdediger: "Waarom beeft get. voor den rechter-commissaris niet den vloek God verd. gerelateerd, dien hij nu opgeeft van besch. ge hoord te hebben Get.: Ik verbeeld mij dat ik het aan dien autoriteit heb medegedeeld. Get.: Jan De Hooge bevestigt meestal het hierboven verklaarde. De adv.-generaal geeft in bedenking, om alvo rens den commissaris van politie Engelvaart te hooren, die nog niet tegenwoordig is, te doen voorlezen: bl. 37 en 38 der brochure: //Een koud waterbad", waarbij de president nog voegt de N. R. Courant van 19 Juli 1868, om daaruit de advertentie te doen voorlezen, onder het op schrift: Gezondheid Tyrannie. De N. R. Cou rant van Yrijdag 2é Juli, waarin eene annonce onder het opschrift: Geen nood! Yervolgens een bijvoegsel van de N. R. C. van 26 Juli 1868, waarin een stuk voorkomt, dat aanvangt: //Aan fijngevoelige wandelaars die bang zijn flauw te vallen bij het zien van een bode." Na het volbrengen van die taak, zegt de voor zitter Die stukken zijn met uw naam onder teekend en dus van u? Besch.: Ja. De griffier leest nu voor pag. 37 en 38 uit de brochure: //Een koud waterbad aan politie en justitie." De commissaris van politie Engelvaart nog niet tegenwoordig zijnde, wordt overgegaan tot het hooren van den inspecteur van politie J. D. Stork, die verklaarde dat De V. zich onder de jongens populair wilde maken, en dat er reeds eenige avonden voor den bewusten 31sten October oploopjes van opgeschoten jongens te Rotterdam waren geweest. Ten gevolge van zijne verklaring worden op verzoek van den advocaat-generaal vele dag- en nachtrapporten voorgelezen in verband tot eigen handelingen van De Yletter jegens de politie in verschillende politie-kwartieren voor gevallen. De getuige Joh. Nieuwenhoff is aan de beurt en zegt dat hij den 17den December door een agent namens den hoofdcommissaris uitge- noodigd werd bij hem te komen. Destijds, zeide hij, was ik uit de stad. Meermalen werden die boodschappen bij hem herhaald en door den loop der omstandigheden en in overeenstemming met zijne vrouw, werd besloten niet naar dien ambtenaar te gaan, en zulks ook nog op ad vies van een deskundige, die hem overtuigd had, dat de politie geene bevoegdheid heeft iemand te kommandeeren tot haar te komen dat voorts de advertentie in de N. R. Courant onder den titel//Plagerij Geld verkwisting" door den besch. was gesteld maar geheel onder zijne goedkeuring. Hlj spreekt zich zei ven dikwijls tegen, wat hij verklaart door eene ziekte, waaraan hij lijdt en die eene zwakke memorie medebrengt. Adv.-gen. geeft in bedenking den commissaris van politie Engelvaart te hooren, die aanwezig is. Deze geeft naar aanleiding van eene vraag van den voorzitter dit antwoord Het is meermalen gebeurd, dat De Yletter zich verzette tegen de politie. Overal was hij bij. Onze handelingen wist hij altijd te critisee- ren, te laken en zich daartegen te verzetten. Er ging schier geen dag voorbij of aanhoudend bemoeide hij zich met de handelingen der po litie. En dan waren zijn woorden altijd van dien aard, dat het volk er behagen in schepte, en dan ook hoezees ter zijner eere volgden, als de politie geen stand kon houden. Ook ge beurde het, dat, als iemand naar de wacht werd gebracht, dat meermalen onder toevloed van nieuwsgierigen plaats had, dan, alsof het spel er mee speelde, De Yletter altijd daarbij was. En als wij dan orde gaven om de menschen terug te laten gaan, dan was het altijd De Yletter weder die zeideGij behoeft geen pas achteruit. Dit herhaalde zich zoo dikwijls, dat, toen ik een Zondag zelf zoo iets bijwoonde, dit ten laatste zoo begon te vervelen, dat wij zeiden//"Welnu, laat die man (die binnengebracht was) dan maar gaan." Daarna verhaalt get. het gebeurde met een meisje, dat geslagen werd op de straat, in 1866, en daarbij ergerlijke beleedigende hande lingen van De Vletter jegens zijn persoon. Dit zijn, zegt get., zoo een paar schetsen, maar het is niet mogelijk alles te relateeren, wat die besch. heeft uitgevoerd tot het in gisting brengen der politie. En ik geef de plechtige verzekering, dat 't mij sterk verwondert dat niet een be ambte zich ten een of anderen tijd aan hem heeft vergrepen. Daarna doet ook die getuige nog eene be knopte mededeeling omtrent de oploopen tegen het bureau in de Pauwensteeg en zijne tusschen- komst op de Kaasmarkt. Nu volgt de get. Mr. C. Cardinaal, hoofd commissaris van politie. De voorzitter: floe is u besch. bekend? Get.: Meestal heb ik mij buiten hem gehou den, omdat ik hem kende als iemand van een uittartend, taquineerend en brutaal karakter, en met een kwaden geest jegens de politie door trokken. Yoorz.: U zijn ook bekend de maatregelen tot verplaatsing der Groentenmarkt Get. geeft hieromtrent vele mededeelingen, zoo ook over de verordening tot het houden van die markt op het Hofplein, de uitvoering der be velen van burg. en weth. te dien opzichte, en de dientengevolge ondervonden bezwaren en moeilijkheden. Na de behandeling van dit punt zegt de voorzitterMijnheer Cardinaal, mijnheer de voorzitter, die thans helaas door ongesteldheid afwezig is, heeft u vroeger verzocht eene op neming te doen, hoe het licht viel van de lan taarn nabij de woning van besch. Gij hebt daarvan een proces-verbaal opgemaakt? Get.: Ja. De voorzitter verzoekt den griffier daarvan voorlezing te doen. Nadat dit geschied is, zegt de voorzitterHet blijkt dus dat gij er u 's avonds naar toe hebt begeven en geconstateerd dat, als het licht der lantaarn brandt, men goed kan zien op het huis van besch. en men zou kunnen onderscheiden wat daarvoor of voor de ramen gebeurt. Get.: Ja. Hierop komt de voorzitter meer speciaal tot wanordelijkheden in de stad, en naar aanleiding zijner vragen geeft get. een verhaal van de optochten, in den avond van Yrijdag 30 October gehouden. "Voorzitter: Zijn u ook feiten bekend omtrent bemoeiingen van De Vletter in handelingen der politie en den aard van die bemoeiingen Get.: Uit rapporten als anderszins is mij be kend, dat besch. zich overal in bemoeide wat de politie betrof; dat hij daarvan speciaal zijn werk maakte, zoodat, als er verordeningen wer den gemaakt, hetzij door het gemeentebestuur, hetzy waar het de uitvoering gold, men vooruit op De Vletters bemoeiingen kon rekenen. VoorzitterBesch., hebt gij iets aan te merken Bescb.: De uitdrukkingen dat bekl. zich steeds bemoeide enz. is niet zoo. Mag ik ook vragen, gaat hij voort, of ik niet bij get. in een klacht- boek, dat bij hem is gedeponeerd, verzocht heb eene klacht in te schrijven, en of op eene klacht van mij niet een paar bruggenagenten zijn ontslagen De voorzitter valt besch. in de rede en zegt Dit zijn zaken, die hier niet te pas komenu wordt gevraagd of gij iets hebt aan te merkeu op hetgeen get. heeft verklaard Besch.: Dan protesteer ik tegen de uitdruk kingen, als zou ik mij quand-même tegen de politie hebben verzet. De voorzitter vraagt hieromtrent nog eenige nadere ophelderingen. Get.: Ik wist zeker als er verordeningen ter uitvoering waren gegeven, dat De Vletter er ook bij was om van zijn kant te beproeven of er niets te vinden was om het tegendeel uit te werken en verzet daartegen uit te lokken. Besch. vraagt, ingevolge opgaven uit de stuk ken, opheldering, of er ook onder het volk, buiten de redenen die hij dan bij het volk zou hebben opgewekt, nog buitendien redenen van ontevredenheid bestonden Get. kan dit niet opgeven; er bestond een geest van verzet tegen de agenten, door De Vletter opgewekt, en die plantte zich onder het volk voort, zoodat men niet juist kon be palen of er andere redenen van ontevredenheid waren. Besch. wil er op wijzen, nu get. niet anders schijnt te willen opgeven, of een man als hij, die 22 jaren afschaffer is, voor de zaak der afschaffing ijvert, zelfs onder de agenten van politie, in staat kan zijn om zulke kwade harts tochten bij het volk op te wekken? De raadsheer Eran^is zegt hieropMijnheer de president, ik wensch den besch. eene opmer king te maken Beschuldigde, zoo even, en reeds vroeger in deze zitting, evenzeer als gisteren, hebt gij herhaaldelijk gewezen op uw zucht om orde en rust te bevorderen en de politie te onder steunen daarmede kan niet worden gerijmd wat gebleken is bij verschillende gelegen heden te zijn gesproken en in druk openbaar gemaakt, bij voorbeeld dit: dat men de politie op d'r d moet durven komen. De verdere getuigen Van Beveren, Zuidarn en Overroorde, warcnoezierö, doen verachillondo opgaven betrekkelijk de ondervonden verhinde ring om langer met hunne groenteschuiten aan het Bóeren-Verlaat te lossen en te markten en de moeilijkheid om, wegens de hoogte der kaden te voldoen aan den last, om zich daartoe aan het Strooveer bij de Markt te begeven; en voorts hunne besprekingen met den besch., die, naar aanleiding van het gebeurde, eene daarop betrekkelijke advertentie had geplaatst in de N. Rott. Courant, welke advertentie begon met de woorden: //van kwaad tot erger." Het bleek voorts, dat die getuigen de plaatsing eener advertentie, waarin hunne grieven ver meld stonden, hadden verzocht; verder hunne samenkomst met den besch. op een volgenden dag, in de herberg De kleine Romein, als wanneer door "hem twee schuiten met groenten gekocht wer den van de gemelde beide getuigen, aan wie hij eene verkoopakte aanbood, die zij met hunne namen onderteekenden. Op de deswege bepaald gedane vraag, motst door de get. worden er kend, dat die koop niet ernstig gemeend was, maSr meer moest strekken als middel om te komen op de plaats waar zij wildeD, ofschoon de bescb. het hun niet voorstelde als voor de leus te zijn geschied. Op de vraag van den raadsheer De Raedt bleek, dat besch. voor al zijne bemoeiingen geene andere belooning gevraagd noch ontvan gen heeft dan f 5 voor de advertentie, en die door al de belanghebbenden gezamenlijk is be taald; en voorts een kwartje van ieder belang hebbende, bij de belegde samenkomst, echter, naar het schijnt, om den grooten aandrang te weren, waaronder zich ook vele nieuwsgierigen bevonden. Ook bleek, op de vraag des verdedigers, dat besch. voor de advertentiën geen zegelgelden bad gevraagd, waarbij besch. deed gelden, dat die kwartjes daarvoor immers zouden hebben kunnen dienenzulks naar aanleiding van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 2