ijs N°. 2757. out Donderdag A°. 186 4 Februari. BINNENLAND. lEIDSCH nto- ,en PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf 3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.10. - Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagenuitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meerf 0.12* Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90 iedere regel meer0.15 vrij i). LEIDEN, 3 Februari. In de Arnhemscbe Courant van heden komt a een ingezonden artikel voor over de bepaling uit de wet op de nieuwe rechterlijke inrich- E- ting, volgens welke rechterlijke ambtenaren bij Ier gebleken ongeschiktheid door meer dan zeven- tigjarigen ouderdom of door aanhoudende ziels- )or of lichaamsziekte uit hun ambt kunnen worden ontslagen. Terwijl reeds in het voorloopig verslag der Tweede Kamer betreffende de wet ter gedeel telijke invoering van deze wet bezwaren tegen dit artikel waren aangevoerd, antwoordde de minister in zijne Memorie van Beantwoording L- het volgende op de gemaakte bedenkingen //De bedenkingen thans aangevoerd tegen ne art. 22 der nieuwe rechterlijke inrichting, dat in de zitting der Tweede Kamer van 11 No vember 1860 zonder discussie en zonder hoof- delyke stemming werd aangenomen, schijnen hare oplossing te vinden in het juiste begrip der strekking van art. 163 der Grondwet. //De onafzetbaarheid des rechters, het verbod t?-'- om hem te ontslaan anders dan bij rechterlijk vonnis in de gevallen in de wet te bepalen, ,gTP~'; is voorgeschreven niet in zijn belang, maar in ,qD(;. het algemeen belang, ter bevordering van eene en. goede en onpartijdige rechtsbedeeling. De ge- wono wetgever is dus getrouw aan letter en geest der Grondwet, wanneer hij bij de aan wijzing der redenen van afzetting of ontslag er geene andere opnoemt dan die, waaruit 's rech ters onwaardigheid of ongeschiktheid om zijn ambt verder waar te nemen onmiskenbaar volgt. Nu is het waar, dat bij ontslag we gens ongeschiktheid door ziels- of lichaams gebreken, het geval zich somtijds zal kunnen voordoen dat de ontslagene, die nog geen tien dienstjaren telt, geen aanspraak zal kunnen maken op pensioen, volgens art. 5 der wet van 9 Mei 1816 (Staatsblad n°. 21). Maar de rechterlijke ambtenaar staat in dit opzicht ge lijk en moet in dit opzicht gelijk staan met alle andere burgerlijke ambtenaren. Er is geen reden denkbaar waarom de rechterlijke ambte naar, die na een of twee jaren dienst wegens aanhoudende ziels- of lichaamsgebreken bij rech terlijke uitspraak wordt ontslagen, meer aan spraak op pensioen zoude hebben dan de ad- ministratieve ambtenaar, die na acht of negen jaren dienst om gelijke redenen buiten zijn verzoek van den Koning een eervol ontslag bekomt. De Grondwet wil geene privilegiën ag' voor den rechter, zij wil alleen door de voor- waarden, in art. 163 voor afzetting of ontslag gesteld, met zijne onafhankelijkheid, eene on- kreukbare rechtspraak bevorderen. Aan die voorwaarden voldoen de artt. 21 en 22 der van 31 Mei 1861. De min. van justitie ver- - eenigt zich geheel met het gevoelen van die *®den, die meenden, dat daarentegen een ge dwongen emeritaat op een bepaalden leeftijd, met welke voorrechten dan ook verbonden, niet is overeen te brengen met de Grondwet. Hetzelfde kan niet gezegd worden van een voorschrift, dat alle rechterlijke ambtenaren, zoodra zij hun zeventigste jaar hebben volein digd, aanspraak hebben op eervol ontslag, met behoud van titel en rang en daaraan evenredig pensioen. Echter kan de regeering zich ook hiermede niet vereenigen. Vele rechters zijn op zeer gevorderden leeftijd nog volkomen in staat tot vervulling hunner ambtsplichten. //Het algemeene belang en dit alleen moet bier beslissen eischt dus niet, dat op een bepaalden leeftijd aan allen, bij door hen ver langd ontslag, aanspraak wordt verzekerd op pensioen, ook als de algemeene voorwaarden om pensioen te genieten volgens de wet niet aanwezig zijn." De inzender van het artikel in de Arnhemscbe Courant bestrijdt nu vooral de argumenten, als zouden de rechterlijke ambtenaren gelijk staan met alle andere burgerlijke ambtenaren en als zoude het toekennen van pensioen in dezen een privilegie zijn. Over het eerste argument schrijft hij het volgende //De stelling schijnt ons eene stelling, waarvan de onjuistheid in het oog springt. De rechterlijke ambtenaar wordt volgens de Grondwet voor zijn leven aangesteld. De andere burgerlijke ambtenaren, door de regee ring bedoeld, worden niet voor hun leven aangesteld. Dit verschil alleen is genoeg, om de mogelijkheid, zeer zeker althans de noodza kelijkheid van gelijkstelling in andere opzich ten, bepaaldelijk wat pensioen-rechten aangaat, als van zelf te doen wegvallen. Onuoodig dus is het te wijzen op de meerdere studie, die van den rechterlijken ambtenaar wordt gevorderd, noch op de omstandigheid, dat men meestal eerst op lateren leeftijd lid der rechterlijke macht pleegt te worden, noch op het verbod, om neyens het rechterambt andere, winstge vende, betrekkingen te vervullen." En tegen de tweede bewering van den minis ter stelt de inzender het volgende over. //De Grondwet verbiedt in haar "art. 172 privilegiën in het stuk van belastingen. Daarvan kan hier zeker geen spraak zijn. Maar verbiedt de Grond wet verschil van regeling der pensioen-aanspra ken tusschen geheel verschillende burgerlijke ambtenaren? Moeten per se alle burgerlijke ambtenaren in al wat pensioen aangaat volko men gelijk staan, zal er niet in strijd met de grondwet een privilegie ontstaan Als dat waar is, dan wilden wij wel eens weten, boe de arti kelen 11 en 12 der pensioenwet van ongrond wettigheid zijn vrij te pleitenDe minister toch behoeft, volgens art. 11, geen tien jaren in functie te zijn geweest, om aanspraak op pensioen te kunnen doen gelden en de maat staf van berekening voor het bedrag is ten zijnen gunste niet '/go, maar */12 zijuer bezol diging. En art. 12? Dit bevat gelijksoortige afwij king ten behoeve van boogleeraren aan 's rijks hoogescholen en daarmede gelijkstaande instel lingen van hooger onderwijs. Tot op dit oogenblik schijnt niemand ooit in die bepa lingen privilegiën met de Grondwet in strijd te hebben gezien! Ten slotte deze opmerking. Als men den voor zijn leven aangestelden rechter tot zijn dood, gelijk betaamt, het hem eenmaal voor zijn leven toegekende inkomen laat behouden, dan valt alle angst voor on grondwettige privilegiën wegwant dan behoeft van geen pensioen sprake te zijn." Met genoegen hebben we gisterenavond eeue tooneelvoorstelling bijgewoond van de werkende leden der Yereeniging //Harmonie" in baar lokaal op de Beestenmarkt. De zaal leent zich voor dergelijke bijeenkomsten uitmuntend, en het tooneel, met de daaraan aan beide zijden grenzende kleedkamers voor de dames en heeren die aan de voorstelling deelnemen, ziju uiterst net en doelmatig ingericht. Beloofde reeds het programma, waarop voor de pauzede Trouw ring, tooneelspel in 4 bedrijven, naar het Hoog- duitsch van Lembert, en daarna de Loteling, blijspel met zang in een bedrijf, naar het Fransch door "\V. Greeven, waren aangekondigd, - een avond van genot, onze verwachting werd niet teleurgesteld, neen, wat meer zegt, verre over troffen. Beide stukken werden goed afgespeeld en ook de mise en scène liet, op kleine uitzonderingen na, niets te wenschen over. Om eene keuze te doen, wie uit hen (allen dilettanten) die aan de uitvoering medewerkten, zich van hunne taak het verdienstelijkst kweten, valt uiterst moeilijk, want zoowel het vrouwelijk als mannelijk per soneel toonde dat het zijne taak ernstig had opgevat. Moeten we echter schiften, dan hebben in het eerste stuk zoowel Louize, Sabine Stekel en Susanna Roos, als de majoor Van Deg6nwertb en de blinde Stein, in de eerste plaats aanspraak op onzen onver deelden lof', en verdient vooral de kleine Frits alle eer voor de naïeveteit van zijn kinderlijk spel; maar ook de anderen, zoowel Herman de wachtmeester, als de Ambtman en zijn bediende en Magister Engel, vervulden hunne rollen uitmuntend. In het nastukje komt de eerepalm toe aan Jacob, die in de rol van den boerenknecht en later in die van den remplai^ant, de lachspieren der toeschouwers door zijn echt komisch spel niet weinig in beweging bracht. Ook zij die de rol van Maria vervulde, en wie wij reeds van vroeger kenden, toonde dat zij in verschil lende genres de daaraan verbonden eigenaardige moeilijkheden wist te overwinnen, en, evenals Jacob de zangstukjes zuiver, verstaanbaar en met a plomb wist voor te dragen. Indien we ons hieromtrent echter eene kleine opmerking mogen veroorloven, zouden we aan het accom pagnement van den zang door de viool, boven die van de piano, de voorkeur geven, omdat laatstgenoemd instrument, hoe goed het ook bespeeld werd, te veel domineerde, waardoor veel van den zang verloren ging. We zeiden 't reeds, de zaal zag er recht prettig uit en het buffet was niet alleen goed voorzien,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1869 | | pagina 1