BUITENLAND. gemeente te Groningen uit het vroeger ver melde drietal tot predikant beroepen de heer P. Van Son, predikant te "Warmond. De audiëntie van den minister van financiën voor de zaken van den Hervormden eeredienst enz., zal op aanstaanden Dinsdag 22 December, en op Donderdag den 24sten December die van den minister van financiën niet plaats hebben. De leden der Eerste Kamer zijn op Maandag den 28sten dezer ter vergadering opgeroepen. Men meldt ons per telegraaf uit Rot terdam: Naar men van goederhand verneemt, heeft de inschrijving der Rotterdamsche premie- leening, heden geopend, het gevraagde bedrag verreweg overtroffen en is derhalve de inschrij ving gesloten. De Thermometer van Fahrenheit teekende alhier Zaterdag des namiddags te 5 uren 46°, Wind: Z. W., des avonds te 8 uren 44°, te 10 uren 42°. Zondag 's morgens te 5 uren 32°, Z. O., te 8 uren 32°, 's namiddags te 12 uren 35°, te 4 uren 39°, 's namiddags 5 uren 3S°, '8 avonds te 8 uren 38°, te 10 uren 36°. Maandag 's morgens te 5 uren 34°, te 8 uren 34°, 's namiddags te 12 uren 37°, te 4 uren 39°, Z. W. Duitschland. De W urtembergsche kamer van afgevaardigden heeft het in vier zittingen behandelde ontwerp-adres bij eindstemming met 49 tegen 38 stemmen verworpen. Spanje. Er is eene Carlistische samenzwering ontdekt te Leon. Er zijn oproerige plakkaten aangeplakt, maar de orde is niet gestoord. De verkiezingen voor de gemeentebesturen zijn Zaterdag begonnen. De gekozen leden der bureaux behooren allen tot de monarchale partij. Overal gaat het rustig toe. Te Burgos zijn zes leden eener Carlisti sche bende gearresteerd. Poetugal. Het uitbreken eener ministerieele crisis wordt bevestigd. Ameeika. De senaat heeft een besluit geno men om sympathie te betoonen over de pogin gen der Spanjaarden, om een meer liberaal gouvernement te vestigen, en tevens bij hen aan te dringen op de afschaffing der slavernij. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur, Dit Uw dagblad van 16 dezer bemerk ik dat mijn naam voorkomt in verband met de be kende questie Alberdingk Thijm c. s. cQ den Zoon van den Zeeroover. Teregt wordt door de HH. Thijm en Tra- vaglino opgemerkt dat ik //de niet Katholieke advocaat", de aandacht der schoolcommissie al hier op de wraakbare plaatsen in gemeld boekje van den Heer Andriessen gevestigd heb en dat van mij het voorstel is uitgegaan dat boekje niet op de lijst der schoolprijzen te plaatsen. Ik stel er prijs op de gronden die mij hier toe bewogen te doen kennen. Het //Dompertje van den Ouden Yalentijn" was de aanbrenger van het feit, en toen het aangevoerde mij juist gebleken was, vond ik in de minder loffelijke qualiteiten van den aan brenger geen reden om te zwijgen, met andere woorden ik meende dat, de op zijn minst zeer ongepaste toon van het Dompertje (of van het eenig mij bekende stukje) en de inderdaad on zinnige aantijgingen tegen den Minister Fock, mij niet mogten weerhouden ook verkeerd te noemen wat ik verkeerd vond, al had ik dit ook liever in beter gezelschap dan dat van het Dompertje gedaan. Een der geïncrimineerde phrasen vond ik inder daad zeer ongepast voornamelijk om den vonu, zoo ongepast dat het boekje daardoor ongeschikt werd om als prijs op de Openbare Scholen te worden uitgereikt. In een zeker verhaal komt een beschrijving voor van de onoverwinnelijke vloot, de Hr. An driessen verhaalt dat Paus Sixtus Y zijn zegen over de onderneming uitsprak en laat dan plot seling een van de hoorders van het verhaal vragen: //Paus Sixtus Y was die in zijn jeugdbeen var kenshoeder //Juist. Langzamerhand van waardigheid tot //waardigheid opgeklommen, veinsde hij zoolang //ziekelijk te zijn, tot hij zijn doel bereikt had //en Paus was. Hij heeft het Pausdom met //krachtige hand bestuurd. En gaat dan weer voort, alsof er niets gebeurd was, met de Ar mada. Het komt mij voor alsof schr. dacht: a pro pos ik noem daar Sixtus Y, dat is een gelegen heid, om den Katholieken eens iets onaangenaams te zeggen. De afkomst van Sixtus V en de middelen die hij aanwendde om Paus te worden, hebben met de beschrijving van de Armada en met het verhaal van den Hansworst, waarin die beschrij ving voorkomt, niets hoegenaamd te maken. Ieder schr. heeft natuurlijk het regt om te doen wat de Hr. A. deed, maar als prijs voor de Openbare Scholen en a plus forte raison voor de Katholieke kinderen aldaar wordt zijn werk hierdoor ongeschikt. Of hetgeen van Sixtus verhaald wordt waar is doet weinig ter zake; boekjes waarin onaange name waarheden zonder eenigen noodzaak gezegd worden, moeten zeker niet als prijzen gegeven worden op de Openb. Scholen, zoolang er andere meer onschuldige boekjes ofn andere]voorwerpen te vinden zijn. Dit nu waren mijne eenvoudige beschouwin gen, en ik geloof dat ik juist zoo zou geoordeeld hebben als er ongemotiveerde hatelijkheden tegen Luther of een van de propheten in het boekje waren gezegd. Do questie heeft échter ontzettende uitbreiding gekregen, meer dan noodig was naar mijn inzien, en de weinigen die zich met mijn persoon occupe ren, hebben mij zelfs voor een tegenstander (ver momd) der Openbare School gaan houden. De geïncrimineerde phrase is niet ergerlijk heeft men gezegd en daarenboven het feit is waarheid. Het woord ergeren is een zeer plegtig woord; als we eens eenvoudig vroegen, zou het den Rootn- schen aangenaam zijn dergelijke dingen te lezen en als we dan de rollen eens verwisselden, als we ons op hun standpunt plaatsten, zouden we zeker zonder te groote gemoedelijkheid tot een ontken nend antwoord komen. Wie is bevoegd te oordeelen over hetgeen er gert en niet ergert vraagt men; ik zie inderdaad niet in hoe die vraag een vraag kan wezen: in deze de schoolcommissie natuurlijk, maar deleden der commissie moeten in de allereerste plaats hun licht zoeken bij hen die met het gevoel en ge voelen van de geërgerden het meest bekend zijn. Als we vragen: moest dat ergernis geven? geeft het regtmatige ergernis? dan mogen we van ons standpunt uit redeneren; vragen wegeeft het ergernis dan antwoorden de Heeren Thijm en Travaglino, ja ons; geeft het ook aan anderen ergernis? dan ook antwoorden zij ja; - nemen we aan dat gen. HH. omtrent een feit dat zij uitstekend konden beoordeelen geen onwaarheid spraken en meenen we dat vele onzer Jandge- nooten op dezelfde wijze gevoelen als die Heeren dan is dunkt me die questie beslisthebben we reden aan het een of ander te twijfelen, dan volgen wij het gegeven advies niet. Maar dan komt iedereen met klagten over ergernis, zegt men: welnu gebeurt dit dan moet de schoolcommissie ze allen beoordeelen; vindt zij dat vele gegrond zijn, dat er veel ergernis (misschien naar veler meening ongemotiveerde ergernis) gegeven wordt, zij verwijdert hetgeen ergernis geeft, blijft er dau geen enkel schoolbo over (zooals in uw Dagblad beweerd wordt), d blijkt het dat we ons illusies maakten, toen? meenden aan allen zonder onderscheid van god dienstige overtuiging zonder ergernis onderwijs geven. We moeten die treurige ervaring dan 'ipenk en ronduit bekennen; wat toch baat het de ooge te sluiten voor de waarheid? of wij erkennen di ergernis gegeven wordt of dat we het ontkennei het feit zelf verandert daardoor niet, en schade kan het zeer zeker aan de zaak der Openbar Yolksscbool, als we haar met onjuiste argumea ten verdedigen, en daardoor de vijanden een w pen in handen geven. Is het niet soms alsof de eene partij beweer de volksschool is volmaakt; en kan de tegen partij zich niet dan niet met veel schijn van regtd overwinning toekennen, wanneer is aangetoond neen zij heeft gebreken. Zoodoende wordt d questie verkeerd gesteld: de vraag is dunkt mi eenvoudig, wijs mij iets met mindere gebreke dan de zoo aangevallen Openbare Yolksschoo! Dit alles in de suppositie van den schrijve van het stukje in Uw Dagbl., die alleen da juist zou kunnen zijn als men boeken ging we ren om elke subjectieve ergernis. Welke ergernis is gegrond, welke niet? Hi die ergernis gegeven heeft zal wel altijd zegge dat er volstrekt geen reden tot ergernis is voo. hem die zich geërgerd voelt zal die ergernis na tuurlijk steeds gegrond zijn. Wat men bedoelt door subjectieve erger nis, is mij trouwens evenmin duidelijk als aan de Heeren Thijm c. s.; subjectief staat, indien ik mij niet vergis, tegenover objectief en objec tieve ergernis is een contradictio in adjecto rnea vergeet daarenboven dat er nog onderscheid» tusschen elke ergernis en die van de Heeren Thijm en Travaglino. Is hetgeen omtrent Sixtus Y gezegd wordt dan niet waar Ik acht de beantwoording dezer vraag met den heer Thijm niet hujus loei; de schr. in Uw blad meent dat het juist daarop aan komt, teregt zegt hijzijn de feiten valsch, het boekje is veroor deeld. Maar daaruit volgt geenzins dat het boekje is vrijgesproken, wanneer de feiten waar zijn. Aangenomen dat de feiten waar zijn, dan zijn ze daarom nog niet minder onaangenaam om te hooren; is het noodig, dan ben ik niet zoo teergevoelig om het zeggen van onaangename waarheden af te keuren, maar was het hier noo dig? Ziehier wat ik ontken, wat juist bewezen moet worden door de verdedigers van de Zee roover. Liefde voor de waarheid is, wie zal het ont kennen, een edel sentiment, maar liefde en achtiüg voor menschen, ook voor andersdenkenden staat minstens even hoog. Liefde voor de waarheid is een schoon beginsel, maar tevens een uitstekende mantel om minder goede beginsels mede te be dekken; over gebrek aan liefde voor een zeker soort van waarheden die namelijk aan an dersdenkenden onaangenaam zijn behoeven we inderdaad niet te klagen. Zoolang we geen objectieve waarheid kennen, en zoolang de menschen niet volmaakt zijn zullen we dienen te kiezen tusschen de lust om niemand te ergeren en de lust om ook onaangename waar heden te zeggen, beide neigingen zijn vooralsnog niet vereenigbaar; wat te kiezen is, hangt af van de omstandigheden. Het kan soms noodig zijn waarheden te zeggen al geven ze ergernis: in het boekje van Andries sen was het niet noodig, volgens mij; de quaestie had kunnen en moeten blijven of ik daarin regt had; ik bragt dat boekje op het tapijt, om partij strijd die vermeden had kunnen worden, te ver mijden; niet aan mij noch ook aan de HH. Thijoi c. s. is het te wijten als die strijd a propos vüd deze zaak toch ontstaan is. Niet om tegenstanders te apaiseren door toe te geven, deed ik mijn voorstel; ik ben te zeer overtuigd dat we het den tegenstanders der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 2