tooneelnieuws.
staten-genekaaT
~HANDL1GTING INGEVOLGD
ART. 480 B. VV.
HOUTVERKOOPING
Openbare Verkooping,
de dogma's van de R. kerk, dat een geestelijke
niet dwalen kan. Kortom, men heeft hier stellig
de bedoeling van A. Thijm niet begrepen.
Ik releveer deze zaak, Mijnheer de Redacteur,
niet slechts om den Heer A. Thijm te verdedi
gen, maar nog om eene andere reden. Een boekje
van de scholen te weren omdat er in staat dat
Balthasar Gerards door een roomsch geestelijke
is opgestookt aangenomen alt ij d dat
het feit wel bewezen en zonder ver
keerde gevolgtrekkingen is medege
deeld zouden wij eene dwaasheid achten.
Immers dit feit op zichzelf is van zeer gering
belang. Het bewijst niets tegen het roomsch
geloof, en geen verstandig roomsche zal er aan
stoot aan nemen.
Maar deze gansche zaak geeft mij op nieuw
aanleiding om hoogelijk te apprecieeren zeker
denkbeeld (van een Heer Roorda van Eysinga
dat namelijk de geschiedenis geen deel van
een neutraal onderwijs moet uitmaken.
M. i. moet men aan de jeugd leeren geen
andere zaken dan de zoodanige, die voor
de rjechtbank der wetenschap als on
twijfelbaar zeker vaststaan. De geschie
denis nu is blijkens de houding van hare
coryphaeën een veld, op hetwelk nog zeer
veel onzekerheid heerscht, dat aan individueele
opvatting veel speelruimte laat en maar al te
ligt een twistappel wordt. Ik meen derhalve
dat geschiedenis, evenmin als theologie, bij het
lager onderwijs een plaats verdient.
't Is geen aangename zaak, met de begrip
pen van de eerste kindschheid te moeten breken.
Men beware derhalve de jeugd voor die onaan
gename noodzakelijkheid!
2 Dec. 1868. F. A. HARTSEN.
Wij plaatsen dezen brief, hoewel wij geens
zins de zienswijze van den schrijver deelen.
Onderwijs zonder geschiedenis zou een van de
noodzakelijkste bestanddeelen tot ontwikkeling
missen. De gemengde school wordt op die wijze
eene parodie van een school.
De heer A. Thijm is in het Weekblad voor
Onderwijs ook tegen de aan hem toegedichte
stelling opgekomen. Wij hebben hier echter nog
geen kennis van kunnen nemen. Red.
Hebben wij bij een onzer vorige verslagen
gemeend een minder gunstig oordeel te moeten
uitspreken over het repertoire der Haagsche
tooneelisten zeer verheugt het ons thans^
dat wij met grooto ingenomenheid melding mogen
maken van de voorstelling van eergisterenavond.
Het opgevoerde drama//Eugenius Aram", ge
trokken uit Bulwers beroemden roman, is zeker
een der beste stukken, die wij hier in den
laatsten tijd hebben gezien, en het speet ons
niet weinig, dat de naam van dien grooten En-
gelschen auteur geen kracht genoeg heeft ge
had om een talrijker publiek naar den schouw
burg te trekken; velen hebben daardoor een
aangenamen avond verzuimd. De gebreken,
welke zich maar al te dikwijls voordoen in
drama's, aan romans ontleend, zijn in //Euge
nius Aram" zorgvuldig vermeden. Die bonte
mengeling van toestanden en tafereelen, dat
verwarde en tooverlantarenachtige is hier niet
te vinden, maar het stuk loopt van het begin
tot het einde flink en geregeld af. Het is
vrij van grove onnatuurlijkheden en nergens
komt iets voor, dat met het gezond verstand
strijdt. De wijze, waarop Eugenius in het voor
spel tot den moord wordt aangezet, verraadt
dadelijk eene bekwame hand, want alleen uit
geldzucht kan een man van zijn karakter zoo
iets niet volvoeren. De begeerte om het ver
leide meisje te wreken geeft de voornaamste
stoot. Het slot van het stuk is misschien vol
gens de regelen der kunst niet te verdedigen,
hoe treffend het daardoor uitgedrukte denk
beeld ook moge wezenEugenius, door de men-
schen vrijgesproken, wordt door God veroor
deeld en sterft, terwijl juist de zoon van den
vermoorde hem onwetend het vergift toereikt.
Wij wenschen den heer Valois met de keuze
van dit drama van ganscher harte geluk.
De vertooners hebben bewezen, dat een dege
lijk stuk nog wel in staat is hen te inspireeren
en hen blijken van talent doet geven, die men
anders vaak te vergeefs zoekt. Mw. Valois-
Sablairolles en de heeren Spoor, Kiehl en Nug-
gelmans hebben hunne rollen blijkbaar met veel
zorg bestudeerd. Scènes als die tusschen Made
line, Eugenius en Walter in het 2de bedrijf,
de bekentenis van Eugenius aan zijne vrouw
in het 3de en Madelines angst gedurende de
zitting der rechtbank, waren werkelijk zeer
schoon. De heer Spoor kwam ons in de jaren,
die tusschen het voorspel en het 1ste bedrijf
zijn verloopen, wel wat weinig verouderd voor.
Met het nastukje hebben wij niet veel op, want
het was echt Fran ach, maar werd door Mw.
Picéni en de twee heeren Faassen uitmuntend
gespeeld. Eerstgenoemde is als soubrette waarlijk
moeilijk te evenaren.
's-Hage. Donderdag 10 Dec. //Mignon". Aan
vang te halfzeven.
Tweede Kamer.
Zitting van heden.
De voorzitter opende de algemeene beschou
wingen over de Vilde afdeeling (Onderwijs)
van het Vilde Hoofdstuk der staatsbegrooting
voor 1869.
De heer Gefken roerde twee punten aan.
Het eerste, in den vorm van eene vraag aan
de regeering en de geheele vergadering inge
kleed, wasIs het de roeping van de regeering
om in den staat als algemeen volksonderwijzer,
dat is ook als volksopvoeder op te treden, ja of
neen Spr. beantwoordde die vraag in ontken-
nenden zin en wees op de geschiedenis en de
grondwet. Het tweede punt betrof de exameas
over de drie takken van onderwijs waarin hij
bij de tegenwoordige regeling geen waarborg
hoegenaamd zag.
De heer J. K. Van Goltstein trachtte in
het breede aan te toonen, dat de houding van
deze regeering ten aanzien van de drie takken
van het onderwijs niet van genoegzaam over
leg, bedachtzaamheid en bezadigden ernst ge
tuigde.
De heer De Bosch Kemper onderwierp enkele
opmerkingen aan het oordeel der vergadering,
naar aanleiding van het betoog des heeren
Qefken, waarmede hij het in de twee hoofd
punten gedeeltelijk eens was, doch dan nog in
zeer afwijkenden zin. Voorts betuigde spr. vol
komen vertrouwen te stellen in den ernst en
den ijver waarmede deze minister de zaak van
het onderwijs behandelde.
De heer Van Naamen van Eemnes trad in be
schouwingen over deze puntenHet onderwijs
moet de eerste zorg zijn van den staatiedere
regeering welke dien weg bewandelde zou hij
steunenhij betreurde dat zij die de staatszorg
ten aanzien van het onderwijs bestrijden, in
plaats van aan te vullen wat h. i. ontbreekt, alles
in het werk stellen om haar te ondermijnen.
De heer Van Wassenaer Catwyck wilde niet
de wet van 1857 geheel afkeuren; hij bestreed
daarvan alleen dit beginsel dat de almacht van
den staat met geld en invloed komt om een
juk op de natie te leggen. Van het middelbaar
onderwijs was hij voorstander als middel om
het privaat onderwijs tot zijn plicht te brengen,
maar overigens zag hij met leede oogen dat
het weinig godsdienstzin bij de jongelui aan
kweekte.
De min. van binnenl. zaken wees er op dat
de staat wel zorg droeg voor het onderwijs in
het algemeen, maar daarom niet openbaar on
derwijzer was. Wat de examens betrof erkende
hij wel hier en daar eene leemte, maar als art.
41 der onderwijswet goed werd toegepast, was
wijziging daarvan niet bepaald noodzakelijk.
De verwijten van den heer J. K. Van Golt
stein verklaarde hij onverdiend en ongegrond
de opmerkingen wegens het hooger onderwijs
zou hij beantwoorden, zoodra het wetsontwerp
op het hooger onderwijs, dat thans bij den raad
van state aanhangig is, in behandeling kwam.
Zoolang deze regeering aan het bewind is, was
slechts éen vreemdeling aan de hoogeschool
benoemd en dit geschiedde op voordracht van
curatoren der Leidsche Hoogeschool, dienende
dit als antwoord op den grief dat de regeering
te veel vreemdelingen aanstelde.
Aan het middelbaar onderwijs werd werkelijk
behoefte gevoeld, opdat de jongelingschap meer
en meer voldeed aan de eischen van den tijd.
De heeren Jonckbloet en Godefroi bestreden den
heer Gefken. De heer Hoffman weersprak stel
lingen van den minister tegen welke bestrijding
de heer De Bosch Kemper opkwam. De heer Go
defroi beantwoordde den heer Hoffman en kwam
nog terug op de laatste rede van den heer
Gefken.
De beraadslagingen over de drie takken van
onderwijs in het algemeen worden gesloten en
die over de afdeeling Hooger Onderwijs in het
bijzonder geopend.
Hieraan namen deel de heeren Gefken, Bi
ckon van IJsselmonde en de minister van bin-
nenlandsche zaken, waarna deze beraadslagingen
werden gesloten en die over de afdeeling Mid
delbaar Onderwijs in het algemeen een aanvang
namen.
Daarover voerden het woord de heeren Gefken,
Jie wijziging van de artt. 37 en 38 der wet
van 1863 wenschte, en Dam, die de grieven tegen
deze wet trachtte te wederleggen.
ADVEKTEfNTiEiV
Bij akte van den 2den December laatstleden
voor den Heer Kantonregter te Alphen verleden,
behoorlijk geregistreerd, is aan JACOBUS THE-
ODORUS JOANNES VAN DEN BERGH,
oud 21 jaren, wonende te Aarlanderveenmin
derjarige Zoon van wijlen den Heer JOANNES
VAN DEN BERGH en Mejufvrouw CLARA
JOSEPHINA EYMANN, Goud- en Zilver-
Kas houder esse, te Aarlanderveendoor deze laatste
verleend handlisting,
1°. tot alle handelingen en verrigtingen be
trekkelijk het Agentschap der Brand
waarborg-Maatschappij, gevestigd te Tiel
door de Directie dier Maatschappij aan
hem opgedragen, en
2°. om zijne Moeder behulpzaam te zijn in
de uitoefening der Goud- en Zilversmids-
Affaire, de noodige aan- en verkoopen
deswegens te doen, voor alle ontvangsten
en uitgaven kwijting te geven en te ne
men, enz., zonder echter bevoegd te zijn
geldleeningen te sluiten of borgtogt te
teekenen. De Griflier,
F. WITTERT.
te Hillegom, ten overstaan van den aldaar re-
siderenden Notaris J. SCHELTUS, op Zaturdag
den 12den December 1868, 's morgens ten 10
ure, in de bosschen van G. Lomjierse en P.
van Waveeen Jz, inden Weerlanerpolder, van
eene groote partij ESSCHEN en ELZEN HAK
HOUT, bijzonder geschikt tot TUINDERS
RIJSHOUT.
in het Heeren-Logement Ban den Burg
te Ley den, bij opbod op Zaturdag den
■isi 12den, bij afslag op Zaturdag den 19den
December 1868, telkens des avonds ten zeven
ure, van: