N°. 2695. Zaterdag 21 November. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden, per 3 maandenf o.OO. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.40. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagenuitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels 0.75iedere regel meerf 0.12J Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90iedere regel meer0.15 DE NOMINATIE VOOR DEN HOOGEN RAAD. Ingezonden De nominatie van een lid in den Hoogen Raad heeft dezer dagen meer dan ooit te voren aanleiding gegeven tot warme, of, wil men, he vige discussion. Het is wellicht geen ongeschikte gelegenheid enkele daartoe betrekkelijke punten door kalme bespreking nader toe te lichten. Twee punten trokken vooral mijne aandacht. De be weerde onwelvoeglijkheid der Tweede Kamer door de geheele terzijdestelling van de aanbe velingslijst van den Hoogen Raad, en de on geldigheid der voordracht door de plaatsing van een persoon die een der bij de wet gestelde vereischten van benoembaarheid mist. De quaestie van welvoeglijkheid. Het is eene gewichtige beschuldiging dat de volks vertegenwoordiging tegen het Hoogste Rechter lijk college onwelvoeglijk zou hebben gehandeld, die te strenger afkeuring verdient, wanneer zij ongegrond wordt bevonden. "Want dan is zij tevens, lichtvaardig en ondoordacht daarheen geworpen, krenkend niet alleen voor de volks vertegenwoordiging, die door den beschuldiger tot zoodanige welvoeglijkheid gereedelijk in staat geacht werd, maar krenkend ook voor den Hoo- j gen Raad zeiven, welke zou blijken aan de ver tegenwoordiging des volks niet dat ontzag in te boezemen, hetwelk het hoogste rechterlijk college toekomt, zoodat aanleiding moest ontstaan tot de vraagverdiend of onverdiend Zien wij na der wat er van de zaak ia. De Grondwet geeft aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een zeker aandeel in de be noeming van de leden van den Hoogen Raad door haar op te dragen, om aan den Koning eene nominatie van vijf personen aan te bieden, teneinde daaruit eene keuze te doen. Waarom de Grondwetgever deze taak aan de Tweede Ka mer opdroeg, terwijl op zich zelf van eene tal rijke vergadering niet juist de beste keuze te verwachten is, blijkt niet. Maar het in de Grond wet onmiddellijk volgend art. 159 (Gw. 1815 a. 177.) wijst op den werkkring des Hoogen Raads, als politieken rechter, bepaaldelijk over de mi nisters, wegens ambtsmisdrijven. Daardoor wordt de medewerking der Tweede Kamer gerecht vaardigd; bovendien kan in die medewerking een waarborg gevonden worden voor de onaf hankelijkheid der rechterlijke macht, omdat daar door de zeker door het klein aantal plaatsen buitengewone, en door de stelling van het college veeltijds zeer gewenschte, bevordering tot lid van den Hoogen Raad niet uitsluitend afhankelijk wordt van de Regeering. Maar om welke reden dan ook de Grondwet de Tweede Kamer moge ge roepen hebben tot medewerking aan deze benoe ming, het gevolg is, dat een bij uitnemendheid politiek lichaam daarmede is belast. En daarvan is weder het onvermijdelijk gevolg, dat, hoe zeer rechtskennis, onafhankelijkheid en nauwge zetheid van karakter, rechtsgeleerde bekwaamheid met éen woord en geschiktheid, de voorname aan beveling der te benoemen personen moeten zijn, hunne politieke denkwijze mede in aanmerking komt. Zelfs zal partijschap, hoe weinig wenschelijk ook, niet altijd buiten gesloten kunnen blijven daartoe behoort eene groote mate van onbevoor oordeeldheid en zelfverloochening, van alle leden eener politieke vergadering niet te vergen. Maar dat op politieke denkwijze bepaaldelijk zij het dan niet bij voorkeur gelet worde, zoo slechts partijschap is buitengesloten, wie kan het wra ken, die weet, van hoeveel invloed politieke denkwijze op de uitlegging van de Grondwet en der wetten, ook van de zoodanige die niets met de politiek te maken hebben, zijn kan en nood wendig is. Voeg daarbij dat velen, zonder juist het //nul n'a de l'esprit que nous et nos amis" te huldigen, onwillekeurig door meerdere per soonlijke bekendheid met en meerdere sympathie voor geestverwanten, met de meeste goede trouw dezen eerder voor de bekwaamste zullen houden. Doch de Tweede Kamer is bij het doen der benoeming niet geheel aan zich zelve overgelaten. In het stelsel door de tegenwoordige wet op de recht. org. aangenomen, volgens hetwelk ieder rechterl. college, bij vacatuur in zijn midden eenige personen aanbeveelt aan de macht, aan welke de benoeming is opgedragen, ontvangt de Tweede Kamer een aanbevelingslijst van zes personen van den Hoogen Raad. Dit is geen grondwettelijk, maar een wettelijk voorschrift; en opmerking verdient, dat de wetgever, waar bij het inzenden van eene aanbevelingslijst in art. 85 R.O. beveelt, niet tevreden met het ka rakter dat eene aanbeveling van zelve heeft, er nog uitdrukkelijk bijvoegt, dat de Tweede Kamer daarop bij het maken van hare nominatie //zoodanig acht zal slaan als zij zal dienstig oor- deelen". De wetgever heeft er prijs op gesteld, om zoo duidelijk mogelijk te verklaren, dat die aanbeveling niet de minste inbreuk zou maken op de volkomen vrijheid der Kamer om te no- mineeren, wien zij meende te moeten verkiezen. Des Hoogen Raads aanbeveling is voor de Tweede Kamer wat de aanbeveling eener Rechtbank is voor den Koning. Art. 52 R.O. zegt, dat de door de Rechtbank bij vacatuur opmaakte aan bevelingslijst aan den Koning zal worden aan geboden: //om daarop zoodanig acht te slaan als Hij zal dienstig oordeelen". De aanbeveling is dus eene voorlichting, waarin de wetgever evenwel zonder twijfel een waarborg te meer voor eene goede keuze heeft gezienen waardoor de keuze voor een lichaam als de Tweede Kamer gemakkelijker kan worden. De Hooge Raad, dit kan men in de eerste plaats laten golden, is het best in staat de bekwaam- sten en geschiksten aan te wijzen, zoodat al dade lijk de aandacht der Kamer op de bekwaamsten en geschiksten bepaald wordt; ten andere is van den Hoogen Raad geen overwegende invloed van politieke redenen te wachten, waardoor ook aan de keuze der Kamer een daarvan afkeerige richting kan worden gegeven. Bij de aanneming van eerstgemelde reden moet men evenwel niet absoluut te werk gaan. De wet geeft aan den Hoogen Raad een richt snoer voor zijne aanbeveling. De leden der provinciale hoven en der arrondissementsrecht banken, mitsgaders de leden van het openbaar ministerie bij dezelve, welke deze hunne ambts bedieningen met lof en ijver hebben waargeno men, zullen bij het opmaken dier lijsten meer bijzonderlijk in aanmerking komen." Dat de bepaling geen gewag maakt van de kanton rechters is zeker, zooals het verband met art. 63 2 en 49 ook aanwijst, toe te schrijven aan eene voorliefde des wetgevers voor de inachtneming der regelen van de rechterlijke hiërarchiede kantonrechters zijn daardoor niet uitgesloten. Evenmin advocaten, of procureurs, referendarissen aan het departement van justitie, hoogleeraren in de rechtsgeleerdheid enz. Maar kunnen deze al door den Hoogen Raad worden aanbevolen, voor alle anderen behoort bij te letten op de in het artikel aangewezenen en het is ook omtrent dezen dat men van hem wellicht de beste inlichtingen kan ontvangen. De Hooge Raad, die het toezicht houdt op de rechtspraak der colleges, wordt wel bekend met de leden der colleges die, al werken zij voor het college, het meest uitmunteneen advocaat moet van elders genoeg reputatie hebben; zijne werkzaamheden, zijne bekwaamheid en geschiktheid worden niet uitsluitend noch in de eerste en voornaamste plaats aan den Hoogen Raad getoond. Dat er geen overwegende invloed van po litieke redenen bij den Hoogen Raad te wach ten is brengt zijn karakter van rechterlijk col lege mede. Kan politieke denkwijze ook hier niet zonder invloed blijven, partijschap moet bij den Hoogen Raad buiten gesloten zijnvan een rechterlijk college mag dat gevergd wor den, en de handhaving van zijn prestige brengt mede dat het zelfs de schijn daarvan vermijde. Wanneer ik dit alles in aanmerking neem, en niet eens releveer, dat het stelsel van aan beveling door den wetgever zeiven in 1861 is verworpen, dan meen ik te mogen vragen: 1°. Heeft men ooit met recht aan de regee ring onwelvoeglijkheid kunnen te laste leggen, wanneer zij op de aanbeveling van een rechterlijk college zooveel achtslaande als zij dienstig oordeelde, deze voorbijging? En hoe zal dan gelijke handeling van de Tweede Ka mer onwelvoeglijk kunnen heeten Of heeft niet de Tweede Kamer gelijke verant woordelijkheid voor het maken eener goede nominatie waaruit gekozen moet worden, als de regeering voor eene goede keuze? 2°. Kan ooit een handeling onwelvoeg lijk genoemd worden, die zich zoo gereedelijk uit het verschillend standpunt van Tweede Ka mer en Hoogen Raad laat verklaren Of is het niet veeleer te verwonderen dat niet on eindig meer verschil van zienswijze tusschen Hoogen Raad en Tweede Kamer zich omtrent een keuze van personen heeft geopenbaard, waar de laatste in al haar overleggingen en beraadslagingen gewoon i9 een partijstrijd te voeren, terwijl de deliberatiën en beslissingen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 1