den hoogen raad veel van hunne kracht te ver liezen, maar ook op zich zeiven beschouwd voor gegronde tegenspraak vatbaar te zijn. De meening van een grooter aantal kundige en onafhankelijke mannen omtrent eene weten schappelijke rechtsvraag heeft zeker meer ge zag maar wie waarborgt aan de rechtzoeken- den, dat in een grooter college niet even dik wijls als in een minder talrijk door eene meer derheid van éene stem omtrent gewichtige rechtspunten zal worden beslist Andere leden beoordeelden de voorgestelde intrekking vau art. 1 der wet van 29 Mei 1849 op zich zelve niet zoo ongunstig. Zij konden de wenschelykheid, om aan dien maatregel niet langer gevolg te geven, wel beamen. Maar waarom moet de intrekking dan tot art. 1 der wet worden beperkt? Zoude niet veeleer art. 3 verdienen te worden buiten werking gesteld Volgens zijn voorschrift vonnissen vier raads- heeren over alle, ook de zwaarste aanklachten van misdaad terwijl omtrent veel lichtere wan bedrijven in twee instantiën de uitspraak van zeven rechterlijke ambtenaren wordt gevraagd. Is het niet wenschelijk om die alleen uit een streven naar bezuiniging voortgesproten bepa ling in te trekken en het berechten van mis daden, evenals vóór de wet van 29 Mei 1849 geschiedde, op te dragen aan zes raadsheeren? Nog meerdere bezwaren werden ontwikkeld. Er waren leden, die meenden, dat de eischen der zuinigheid thans niet minder gelden dan in 1849, en dat het nu de geschikte tijd niet is om tot eene mogelijke vermeerdering der kosten van het rechtswezen mede te werken. Het wetsontwerp tot verhooging van hoofd stuk VIII der staatsbegrooting voor 1868, ter zake van buitengewone behoeften, ontstaan door den brand te Amersfoort van 7 Septem ber jl., heeft bij het onderzoek in de afdeelin- gen der Kamer o. a. tot de volgende beden kingen aanleiding gegeven. In het oog van verscheiden leden heeft de hier bedoelde ramp, die, volgens de voorstellen des ministers van oorlog, den staat tot eene buitengewone uitgaaf van f 127,603 zou nood zaken, nog altijd iets onverklaarbaars. Zij be grepen volstrekt niet, dat men niets hoegenaamd omtrent de waarschijnlijke oorzaak van den brand beeft kunnen te weten komen. Nog veel minder was het hun duidelijk hoe, zelfs bij het buitengewoon hevig en snel toenemen van den brand, van een getal van veel meer dan honderd in den stal aanwezige paarden slechts zeer weinigen ge red hebben kunnen worden. Met bevreemding heeft men voorts den minis ter eene schadeloosstelling van f 1707 zien aan vragen voor 2 niet geassureerde officierspaarden en voor verbrand zadeltuig van officieren. In 't geheel zijn, volgens de memorie van toelich ting, 11 officiers-paarden verbrand of door be komen braud wonden voor den dienst ongeschikt geworden. Van dezen moeten er 9 geassureerd zijn geweest. Waarom is dit door de bezitters dier twee paarden niet geschied Gaat het aan, dat, nu de bezitters eene gewone voorzorg heb ben verzuimd, die slechts eene jaarlijksche op offering van gering bedrag medebrengt, de staat hun het door eigen schuld geleden verlies ge heel of gedeeltelijk vergoede Ook het toestaan der aangevraagde schade loosstelling aan officieren voor de verbrande voorwerpen van zadeltuig en kleeding scheen bedenkelijk. Op al deze gronden meende men eenparig, tenzij men daaromtrent beter wierd ingelicht, zich tegen de verhooging van art. 11 van hoofd stuk YIII der staatsbegrooting voor 1868 te moeten verklaren. Zitting van heden. De algeineene beschouwingen over afdeeling VII (Dep. van Oorlog) van de begrooting voor Nederlandsch Indië, dienstjaar 1869, werden vervolgd. De minister van koloniën den heer De Roo van Alderwerelt en andere leden beantwoordende, zag iets aanlokkelijks in het denkbeeld om het Indisch leger onder beheer van het Nederlandsch departement van oorlog te brengeD, vooral voor een minister die het vast besluit heeft genomen om te bezuinigenmaar wees er tevens op, hoe dikwijls kleine bezuinigingen, ingesteld om traps gewijze tot grooter doel te geraken, tegen gewerkt worden door hen, die zich de tolk daarvan in deze Kamer maakten. Hij deelde vervolgens mede dat voor de vermindering van de levende strijdmacht plannen aanhangig wa ren, wier uitvoering nog wel eenigen tijd zou duren. Te groote uitbreiding van het Ned. gezag op de buitenbezittingen zou onder zijn bestuur niet plaats vinden hoewel hij niet voor het geheel verlaten daarvan was. Tot dusverre had de minister nog geen tijd om zich met de overweging van een defensie-stelsel voor Indië bezig te houden, maar zou ook den loop af wachten, dien de beraadslagingen over dat punt voor het vaderland zullen nemen, terwijl bij zich voorbehield het onderzoek naar de nood zakelijkheid der verplaatsing van den zetel van het bestuur in Indië. De heer De Roo van Alderwerelt bleef met nadruk aandringen op do beperking van de levende strijdmacht in Indië. De heer Yan de Putte besprak eveneens die quaestie en achtte het voorts van bet hoogste belang dat het Indisch leger voorzien worde van achterladers. De heeren Storm van 's Gravesande, Rochus- sen en J. K. Yan Goltstein besloten dit debat, waarna de onder-afdeelingen 82 93 zonder be langwekkende discussie werden goedgekeurd. Over de onder-afdeeling 94 (geniewerken ƒ1,865,524) hadden eenige discussiën plaats; de onder-afdeelingen 9597 werden zonder discussie aangenomen. Aan de algemeene beschouwingen over Hoofd stuk VIII (Dep. van Marine) namen deel de heeren Nierstrasz en De Oasembroot. Zij vroe gen ophelderingen omtrent verschillende pun ten drongen aan op het bouwen van goed ge wapende houten schepen in Indië om als krui sers te dienen, en om de koopvaardijvloot te beveiligen. De ministers van koloniën en marine beantwoordden beide sprekers. Onder-afdeelingen 98 10S werden zonder discussie en daarop het geheele Hoofdstuk II (Uitgaven van Nederl. Indië) met 54 tegen 14 stemmen aangenomen. Tegen de heeren: Verheijen, Gef ken Rochus- sen, Borret, Begram, Hoffman, Yan Wassenaer Catwyck, Insinger, De Casembroot, J. K. Van Goltstein, Koorders, Yan Sijpensteijn, Nier strasz en Saaijraans Vader. Over Hoofdstuk I (uitgave in Nederland) wer den geene algemeene beschouwingen gehouden, terwijl de 42 onder-afdeelingen slechts tot eenige weinige opmerkingen of bedenkingen aanleiding gaven. De onder-afdeeling 42 (raming van het batig slot) werd aangehouden tot na de behandeling van de beide wetten op de middelen, ten ge volge der aanneming eener motie-Blussé. Morgen wetten op de middelen. ACADEMIEN1EUWS. Leiden, 11 Nov. Bevorderd tot doctor in de geneeskunde de heer F. J. Van Leent, offi cier van gezondheid 1ste kl. bij de zeemacht, geb. te Gouda, met een academisch proefschrift, getiteldGeneeskundig-Topographische op merkingen betreffende Batavia, hare reede en het eiland Onrust". GEMENGDE BERICHTEN. Men is voornemens eerlang te Praag eene nagenoeg geheel onbekende opera in éene acte, van Glück op te voeren, //l'Arbre magique" genaamd. Zij werd voor eene gala-representatie ter gelegenheid van het huwelijk van den Dau phin (Lodewijk XVI) met Maria Antoinette vervaardigd, en is te Parijs slechts een paar malen ten tooneele gebracht. De partituur werd door een Fransch uitgewekene naar Duitsch- land medegevoerd, en geraakte in het bezit eener Duitsche familie, die haar tot dusverre als een belangrijken schat onder zich hield. Slechts toevallig heeft de directeur van de Opera te Praag kennis van het aanwezen van dit zang spel bekomen. Onlangs is te Warschau een met veel smaak ingerichte schouwburg voor 800 toeschouwers voltooid, die uitsluitend be stemd is tot het opvoeren, in de Duitsche taal, van voorname episoden uit het Oude Testament. Het personeel (ruim dertig tooneelspelers) be staat geheel uit Israëlieten; hetgeen aan den schouwburg den naam van //de Israëlietische" doet geven. De vrouwenrollen zullen doorjon gelingen worden vervuld. In de maand Mei jl. is door den pianist Franz Jachimeck te Pe king een concert gegevenhet eerste, 't welk tot nu toe in de hoofdstad van het Hemelsche Rijk heeft plaats gehad. Het werd, gelijk een berichtgever van het Petersburgsche Dagblad meldt, behalve door de bij het Chineesche hof geaccrediteerde diplomatieke agenten en eenige andere voorname vreemdelingen, door een aantal Chineesche mandarijns bijgewoond. Londen heeft gedurende 1867 een milli- oen en tweemaal honderdvijftigduizend konij nen verorberd. Die dieren worden gefokt door de kinderen in de Fransche departementen du Nord en van het Pas de Calais. Zij worden vóór de verzending gevild, en de huiden worden door de hoedenmakers gekocht. De totale in komst van de konijnenfokkerij van jonge kin deren in die streken heeft in dat jaar 42,000 bedragen. Het Nieuw Bat. Handelsblad deelt de vol gende bijdrage mede tot de kennis van den aap (niet minder tot die van den mensch). Vele apen hebben de gewoonte, om als zij honig vin den in een hollen boom, dit in spijt der bijen er uit te halen. Lemboe Goemarang was eens getuige van het volgende voorval: Yier apen schenen met elkander te zijn overeengekomen, om een boom leeg te halen, waarin zich bijen hadden genesteld. Om echter niet in de oogen te worden gestoken, ging een van hen met ge sloten kijkers de honig grijpen en overhandigde die vervolgens aan zijne achter hem staande makkers, die hunne oogen open hadden. Niet lang daarna kwam L. G. daar toevallig langs, naderde heel behoedzaam, maar kon niet be letten, dat de ziende apen hem bemerkten en het hazenpad kozen. Alleen de aap, die zijne oogeD gesloten had, bemerkte zijne komst niet en ging steeds voort de honig aan te reiken, die L. G. nu, in plaats van zijne makkers, van hem aannam. Zulks duurde zoolang, totdat de voorraad op was, waarna de aap zijne oogen opende en bemerkte, dat hij een verkeerde voor had. Met een luid Tjoeet! Tjoeet! pletste hij daarop als de drommel de plaat. ADVERTENTIES. KLEERMAKERS die hun vak grondig verstaan, kunnen direct tegen vast werk ge plaatst worden bij ,s. «u Een RAKKEI&SKfttiCltT, IY ËaSjBy van de P. G., die verscheidene jaren aan het hoofd eener Bak kerij gestaan heeft, wenscht weder als zoodanig, liefst bij eene weduwe, geplaatst te worden. Brie ven franco onder letter F. aan het Bureau van het Leidsch Dagblad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 3