S°. 2665.
Zaterdag
A°. 1868
17 October
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maandenf o.OO.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.10.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon-en Feestdagenuitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meerf 0.12®.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
'1-4 regels 0.90iedere regel meer0.15.
BINNENLAND.
LEIDEN, 16 October.
Men schrijft ons uit AmsterdamDe dood
van Prof Van der Hoeven zult gij in de cou
ranten gelezen hebben: ware het niet, dat hij
op zoo treurige wijze gestorven was in het lees
museum, bij zeer weinigen zou die dood eenigen
mdruk gemaakt hebben. Hij was weinig bekend.
En toch was Van der Hoeven, naar mijn in
zien, een van de meest geniale menschen, die
ons vaderland in den laatsten tijd heeft opge
leverd. Doch weinigen kenden hem, en nog min-
ileren begrepen, apprecieerden hem. Velen van
ben, die eenmaal eene of andere van zijne prach
tige improvisation gehoord hebben, menschen, die
met begrijpen dat men anders over veie zaken
kan oordeelen dan het groote publiek, verket
terden hem. Daarbij kwam nog zijne treurige
ongesteldheid, nu twee jaren geleden, die hen
natuurlijk in hunne meening versterkten. Maar
er zijn er ook, vroegere leerlingen van hem, die
den naam van Martinus Van der Hoeven niet
can met groote bewondering en innige hoog
achting uitspreken. De joDgeren herinneren
zich vooral zijne philosophische voordrachten,
die hij nu ongeveer 10 jaren geleden, voor de
aatste maal gehouden heeft. Die voordrachten
waren zoo wonderschoon van vorm, zoo rijk
van gedachte, met zooveel vuur uitgesproken,
dat al moge ook de philosophische diepte
er van bij zijn hoorders onbegrepen zijn geble
ven, die improvisatiën bij velen, op een leeftijd
waarop zij bovenal voor zulke indrukken vat
baar waren, een nieuw intellectueel leven hebben
ontwikkeld. Er kwam bij dat Van der Hoeven
het systematische van den philosoof missende,
meer dichter dan wijsgeer wassoms mystisch;
geen overtuiging uitsprekende, die niet uit
hoofd en hart beide kwam. Vandaar het bezie
lende van zijne voordrachten. Wanneer men
r zat op den Maandag-middag in het klein ge
bouw van het Athenaeum, dan was het als werd
men in eene geheel andere wereld binnenge
voerd, en de ernstige bijna tragische figuur van
Van der Hoeven, die daar met ingevallen wan
gen, de éene schoone gedachte na de andere
uitsprak in uitgelezen taal, dikwijls met woor
den aan den vreemde ontleend, waar onze taal
hem te arm scheen, greep zijne hoorders zoo
aan, dat die indruk nooit kan vergeten worden.
Van der Hoeven zeide eenmaal, dat hij het
groote gebrek had van niet eerzuchtig te zijn,
en dat hij daarom zijn kamerleven boven een
meer bedrijvig leven verkoos, en zoo weinig pro
duceerde. Zijn leven was inderdaad een kluize
naarsleven, geheel gewijd aan bespiegeling en
onderzoek.
Hij was gepromoveerd in de letteren en in
0 rechtenna weinige jaren de praktijk als
advocaat, reeds met veel succes, uitgeoefend te
hebben, werd hij tot professor in het Roin. en
hedendaagscb recht benoemd. Later leidde zijn
onderzoekende geest hem tot de studie van de
philosopbie. Zijn studiekamer werd zijn wereld.
En toch zou men zich bedriegen, wanneer men
Van der Hoeven voor eeu kamergeleerde hield
integendeel, hij stelde belang in hetgeen om
hem voorviel, en dikwijls was men verwonderd,
als men wist hoe weinig hij zich met de wereld
inliet, over zijne wereld- en menschenkennis.
Wat hij dacht, doorleefde hij. Hoewel schijn
baar kalm, was zijn leven in waarheid een
strijd.
Slechts zeer weinig heeft hij geschreven; mij zijn
slechts bekend eenige opstellen van juridischen
aard, door hem met Mr. A. De Vries verzameld,
hier en daar een enkel los stukje, en voorts eene
brochure in antwoord op Prof. Opzoomer, ge
titeld Het wezen der godsdienst", slechts
enkele bladzijden groot, maar in die weinige
bladzijden meer bevattende dan vele groote
boeken.
Zaterdag wordt hij begraven; studenten en
oud-studenten zullen hem de laatste eer bewij
zen. Er zullen er, hoop ik, nog verscheidene
bij zijn, die Yan der Hoeven dankbaar zijn,
dat zij hem nebben gekend, den man, die met
al zijue nederigheid en eenvoud, niettegen
staande zijne uitstekende gaven, in onze 19de
eeuw, ons het levend voorbeeld was van een
geloof en van een kracht van overtuiging, die
zeldzaam is!
Men schrijft ons uit Leeuwarden dd. 130ct. nog
nader omtrent de poging tot outvluchting het
volgende
Gisterenavond heeft in het Tuchthuis alhier
weder eene poging tot ontvluchting plaats ge
had, waarvoor de toebereidselen gemaakt zijn
tusschen zes en negen uren, aan een venster,
dat uitziet op de openbare straat en waaronder
een schildwacht gedurig heen en weder stapt,
op het oogenblik, dat de commissie van admi
nistratie in het gebouw zelf vergadering hield.
Gedurende dien tijd hadden een zevental ge
vangenen, door het wegbreken van een ijzeren
rooster, van de slaapzaal in de werkzaal weten
door te dringen. Daar hadden ze een wevers
boom losgemaakt en het was hun gelukt hier
mede een der ijzeren staven van het venster,
nadat zij eerst hangsloten en sluitbouten ver
broken hadden, krom te buigen. Ten einde hun
werk stiller te doen, hadden zij eenige dekens
medegenomen. Toevallig lagen er dien dag een
el of dertig gevlochten strengen gereed, die den
volgenden dag op een weefgetouw zouden ge
plaatst worden, en waarlangs zij zich natuurlijk
gemakkelijk konden laten neerglijden.
Na deze toebereidselen gemaakt te hebben,
waren zij weder langs denzelfden weg in de
slaapzaal teruggekeerd en hadden den ijzeren
rooster weer voor de opening geplaatst, om den
nacht af te wachten.
Doch nu bemerkte een bewaarder, door het
kijkgat glurend, dat een der gevangenen boven
op de ijzeren alcoven zat, en gaf hiervan be
richt. Aanstonds werd een onderzoek in het
werk gesteld, dat bijna nog tot geen vermoe
den geleid zou hebben, daar men zag, dat de
rooster op zijn plaats stond. Doch bij het terug
gaan liep een der onderzoekers toevallig het
raam van de werkzaal langs en vond al de toe
bereidselen, die voor de ontvluchting gemaakt
waren.
Opmerkelijk is het, dat de drie gevangenen,
die onlangs ontvlucht zijn en waarvan er een toen
zooveel ontbering geleden heeft, weder de hoofd-
aanleggers van dit plan geweest zijn. Ofschoon
het zeer waarschijnlijk is, ook wanneer zij zich
uit het venster hadden kunnen neerlaten, dat
de schildwacht hen zou ontdekt en neergescho
ten hebben, zoo hebben zij er toch alles op
durven wagen. //Waar een gat is", zeide Yan
Schenck, //daar kruip ik door, al word ik aan
den anderen kant ook doodgeschoten." De onge
lukkige heeft dan ook nog tweeëndertig jaren
tucht.
Yoor eenige dagen maakten wij melding van
eene algemeene vergadering der Leidsche maat
schappij van Weldadigheid, en gaven toen een
kort uittreksel van het verslag der verrichtin
gen dier maatschappij, gedurende het laatste
boekjaar. Wij komen heden nog eenmaal op
die instelling terug, o»n onze lezers eenigszins
nader met den werkkring van deze zoo hoogst
nuttige vereeniging bekend te maken, die men
waarlijk een sieraad van Leiden mag noemen.
Het hoofddoel der maatschappij is, gelijk
art. 1J van hare statuten zegt, om door tijdige
ondersteuning het verval van behoeftige huis
gezinnen tot armoede zoo mogelijk af te weren
en de betamende eerzucht te bewaren, die door
bedeeling uit armkassen verloren gaande de
noodlottigste gevolgen met zich voert, zoomede
om eenheid in het ondersteunen van noodlij
denden te bevorderen."
Dit doel tracht de maatschappij op drie wij
zen te bereiken: ten eerste door tijdelijke onder
steuning met geld, levensbehoeften, geneeskun
dige hulp enz.; ten tweede door het verschaffen van
werk: en ten derde door het geven van voor
schotten.
De ondersteuning in geld en levensbehoeften
wordt niet dan in buitengewone omstandighe
den verleend; dit is het beginsel der maatschappij,
dat onlangs, door het aannemen van andere
bepalingen omtrent de bedeeling, weder opnieuw
is gesanctioneerdde maatschappij wil daar hel
pen, waar door buitengewone omstandigheden
een of ander huisgezin in verlegenheid is ge
raakt; zij wil in tijdelijken nood voorzien. Daar
toe stelt zij zich door hare verschillende mede
werkers op de hoogte van de behoeften, en
dikwijls niet dan na eigen onderzoek der hoofd
directie gaat zij tot ondersteuning over. Hier
en daar, dit spreekt van zelf, treft zij wel per
sonen of huisgeziunen aau, die hare onder
steuning behoeven, al zijn er geene buitenge
wone oorzaken voor hunne armoede op te geven,
maar het beginsel der Leidsche Maatschappij
van Weldadigheid blijft: om te helpen, twaar
die hulp werkelijk vruchten kan dragen, Voor
zeker een hoogst weldadig beginsel, want hoe-
velen zijn er niet, die door de een of andere ramp
achteruitgezet, jaren noodig hebben, om weder
tot hunnen vroegeren toestand te komen, of ook