N°. 2661. Dinsdag A0. 1868. (jj 13 October. EIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. oor Leiden, per 3 maandenf 3.00. 'nulco per postn 3.85. fzonderlijke Nommers0.10. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagenuitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van 1-6 regels f 0.75; iedere regel meerƒ0.12'. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer0.15. B I N iN E N I. A N D. LEIDEN, 12 October. Thans is verschenen het door den minister koloniën toegezegd kort overzicht van den emeenen toestand der overzeesche bezittin- Uit dat stuk nemen wij het volgende Xederlandsch Indië. De jongste berich- van Java gewagen van een schier overal orspoedigen rijstoogst, het voorname element tevredenheid van den inlander. Ook de sui- r-fabricatie scheen den planter een goed loon beloven. Minder vruchten deed de koffiepluk rïvackten, ten gevolge van de voor deze cul- ur nadeelige weersgesteldheid in 1867. Orer den gezondheidstoestand des volks lui de tijdingen in het algemeen gunstig. De olera, die zich in de maand Juni hier en daar lerabaya, Pasoeroean, Samarang vertoonde, ehte slechts weinige offers en kon als gewe- n beschouwd worden. .Later kwamen eenige vallen van die ziekte te<Batavia voor, waar- ;'rent officieele opgaven ontbreken. Politieke voorvallen onder den inlander op va vond men in de officieele mededeelingen et vermeld. l)e Europeesche maatschappij op Java, zoo dustrieele als ambtelijke, ziet steeds reikhal- fBii uit naar eene beslissing aangaande het en men //het koloniale vraagstuk" pleegt te oeinen. Het kan niet ontkend worden, dat de igdurige onzekerheid omtrent het bedoelde erwerp, dat in zoo veler dagelijksch leven ïjpt, staatkundig beschouwd, ongunstig werkt, in die werking verspreidt zich over menige er inlandsche hoogere ambtenaren. De onrustbarende geruchten echter, nu en in hier te lande uitgestrooid over toenemende nveiligheid op Java, in het bijzonder voor uropeanen, worden door de ingewonnen offi- ieele berichten geenszins bevestigd. Een der Mgst geplaatste landsdienaren aldaar schreef lervan, na eeu groot gedeelte van Java be- cisd te hebben, in Februari dezes jaars aan eo gouverneur-generaal "Het resultaat van de op mijne reis ontvan- Q indrukken omtrent de algemeene veiligheid rust op Java kort te samen vattende, dan seen ik, dat die thans in geen opzicht meer eareigd zijn dan vroeger, en er evenmin grond ■staat, om voor verstoring daarvan nu meer •jzondere bezorgdheid op te wekken." Voorts: Ik moest niet slechts de aan den grooten weg plegen hoofd- of belangrijke plaatsen bezoeken, jaar tevens de veel kleinere, aan binnenwegen ^egen, waar éen of twee Europeesche ambte- L;ren of particulieren gevestigd zijn, en die dus, werkelijk bestaande onveiligheid, de meeste *den tot bezorgdheid hadden, om de geïso- *erde ligging hunner verblijfplaatsen. Nergens leb ik zoodanige bezorgdheid waargenomen. ",De ketjoe-partijen in de residentie Soera- ïrJFta, waarvan voor en gedurende mijne reis -•rhaaldelijk in de nieuwspapieren melding werd Smaakt, hoorde ik evenzoo besprekenmen geloofde aan totale verdichting van sommige, aan groote overdrijving van alle andere voor stellingen, en dit gevoelen scheen men het meest toegedaan in de naast bij Soerakarta gelegen residentiën de diefstallen en enkele aanrandingen van Europeanen misten geheel het karakter van de zoogenaamde ketjoe; de diefstallen schenen te zijn op zich zeiven staande misdrijven van enkele personen, maar hadden niets van goed georganiseerde rooverijen op groote schaaleen paar gevallen van aanranding van Europeanen hoorde ik signaleeren als uitvloeisels van wraak zucht, geprovoceerd door minder goede behan deling der aanranders, en opgewekte jaloezie." Deze mededeelingen stemmen overeen met de berichten van den tegenwoordigen resident van Soerakarta, wier korte inhoud ter kennis van de Tweede Kamer werd gebracht bij brief van den minister van koloniën van 4 Mei 1868 over de zoogenaamde ketjoe-partijen aldaar in 1867. Ook een later ingesteld nauwkeurig onderzoek heeft die berichten bevestigd, zoodat de gouver neur-generaal en de raad van Nederlandsch Indië in Juni jl. eenparig de donkere schildering van den vorigen resident, die zeker niet weinig tot de bedoelde geruchten bijdroeg, //minstens zeer overdreven" verklaarden. "West-Indië. Rij kon. besluit van 4 Sep tember is de invoering van de nieuwe wetboeken in deze bezittingen bepaald op 1 Mei 1869. Suriname. Volgens berichten van 't begin van September heerschten hier allerwege orde en rust. De gezondheidstoestand was over het algemeen zeer bevredigend. Het staatstoezicht over de vrijgemaakten, waarvan de werking in de eerste jaren te wen- schen overliet, wees in den laatsten tijd gun stiger resultaten aan. Het gedrag der vrijge maakten was over het algemeen vrij goed. De behoefte aan meerdere werkkrachten door immigratie bleef het voorname onderwerp der plaatselijke beraadslagingen. Onlangs werden ruim 200 emigranten van China aangebracht. Bij de regeering zijn officieele mededeelingen ontvangen, volgens welke het aan iemand te Hongkong, die sedert eenige jaren met de wer ving van Chineesche koelies bemoeienis had, gelukt zou zijn, //zoo goed als eene vaste aan bieding te bekomen van 2000 (twee duizend) arbeiders voor Suriname, op gelijke voorwaarden als vroeger, doch met minder kosten van ver voer." Hiervan is aan het koloniaal bestuur kennis gegeven, ten einde er de aandacht van belanghebbenden op te vestigen. De productie, die in de eerste jaren na de emancipatie beduidend gedaald was, is in den laat sten tijd weder klimmende. Guinea. De laatste gebeurtenissen ter Kuste van Guinea hebben tot oorsprong het bij de wet van 3 Juli 1867 (Staatsblad N°. 61) goed gekeurde tractaat met Engeland van 5 Maart 1867, tot regeling van de grensscheiding der wederzydsche bezittingen aan die Kust en tot invoering aldaar van een gelijkvormig tarief van rechten. Toen in Januari jl. krachtens dat tractaat de overdracht zou plaats hebben der posten, die van gezag veranderden, betoonde te Com- mendah, een plaatsje dat van Britsch onder Nederlandsch protectoraat moest komen, de be volking zich daartoe ten eenenmale ongezind. Zoo het schijnt, vreesde zij door ons aan onze vrien den, de haar vijandige Ashantijnen, te worden overgeleverd. Onderscheidene door den gouverneur ter Kuste aangewende pogingen hadden slechts in zoover het gewenschte gevolg, dat de neger-regeering van Commendah beloofde zich te zullen onder werpen. De bevolking echter bleef weigeren en verzette zich feitelijk, voor het meerendeel ge wapend, tegen het hijschen der Nederlandsche vlag op het verlaten fort. Het einde was, dat het krom (dorp) door de onzen werd in brand geschoten, waarna de bevolking in de bosschen vluchtte. Eenige dagen later deed zij door een afgezant hare onderwerping aanbieden, doch zij trok al spoedig dit aanbod weder in, verklarende zich te willen voegen bij de bewoners van Denkira, Tjuffel en andere meer binnenwaarts gelegen landen, dio zich evenmin onder ons protecto raat zouden stellen. Inderdaad was weldra een bondgenootschap gevormd van de omliggende anti-Ashantijnge- zinde bevolkingen, waaronder de onder Engelsch protectoraat geplaatste Fantijnen, die verlang den dat de Elmineezen zich met hen tegen As- hantijn zouden vereenigen. De Elmineezen, oude vrienden van Ashantijn, wezen het voorstel van de hand. Vandaar gezamenlijke vijandelijkhe den der verbondenen tegen Elmina; vooral af sluiting van den toevoer van levensmiddelen uit de boschkrommenzelfs een directe aanval op het dorp Elmina. Deze aanval werd met behulp van het Nederlandsch bestuur afgeslagen, waarna de Fantijnen c. s. zich tot hunne vorige tac tiek bepaalden. Volgens de laatste berichten zou een Ashan- tijnsch leger in aantocht zijn, om de Fantijnen te beoorlogen, die dan zeker de Elmineezen ver der ongemoeid zouden laten. Tegenover de hier in 't kort geschetste ver wikkelingen nam de regeering de volgende maat regelen. Nagenoeg voortdurend was een schroefstoom- schip van oorlog ter Kuste bescheiden. In de behoefte aan levensmiddelen en munitie, alsmede aan steenkolen, ten dienste van het oorlogschip, is voorzien. Onder het uitgezondene bevonden zich 250 achterladers, vergezeld van personeel met de behandeling dier wapenen bekend. Hierdoor wordt aan de bezetting een groot overwicht verzekerd. Volgens den gouverneur bestaat trouwens bij den inlander de overtuiging, dat een aanval op het goed versterkte Elmina tot de wanhopigste ondernemingen behoort, evenals dit vroeger meer dan eens is ondervonden. Aan de neger-regeering te Elmina is, behalve eenige geweren en munitie, eene som gelds in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1868 | | pagina 1