N°. 2485.
Dinsdag
A°. \m.
o.
17 Maart.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden, per 3 maanden f 3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.10.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering-
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Van 1-G regels/0.75; iedere regel meer0.12s
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
1-4 regels 0.90; iedere regel meer„0.15.
Leiden, 16 Haart.
Het is geen ijdele lust in den strijd geweest,
die Thorbecke tot zijn interpellatie over de
ontbinding der Tweede Kamer heeft genoopt.
Hij, als de aangewezen verdediger van het grond
wettig recht der volksvertegenwoordiging, mocht
niet zwijgen over het gebruik dat de ministers
onlangs voor de tweede maal gemaakt hadden
van het recht der kroon om de Kamer te ont
binden. Nog eer Thorbecke in de gelegenheid
was hierover de regeering aan te spreken, had
reeds de heer Groen van Prinsterer op de plicht
matigheid van zulk een interpellatie gewezen.
//Onmisbaar (zegt hij in zijn jongste brochure)
is het onverwijld stellen dezer preliminaire
vraag: //Is inderdaad de Tweede Kamer veran
derd van natuur, en heeft men tot dusverre om
trent haar beyoegdheden in dwaling verkeerd."
En hij licht de noodzakelijkheid om deze
quaestie eerst uit te maken aldus toe:
//Uit het oogpunt van dit Kabinet wordt bij
kans elke daad van de Tweede Kamer wan
daad. Afkeuring van een regeeringsmaatregel
is aanranding van de kroon eene motie van
orde is een wanordelijk bedrijf.... Wandaad
al wat tot dusverre als gevestigde parlementaire
usantie, als constitutioneele plichtsbetrachting,
met algemeene toestemming beschouwd werd."
Wat Thorbecke gedaan heeft, is niets anders
dan hetgeen Groen van Prinsterer in deze woor
den plichtmatig keurt.
De vraag, die Thorbecke aan het ministerie
heeft gesteld, luidt eenvoudigwelk landsbelang
heeft het ontbinden der Kamer in uw oog ge
vorderd Na het vernemen van de antwoorden
der ministers, besluit de motie-Blussé, die in
den geest van Thorbecke gesteld is: Geen staats
belang wettigde de ontbinding. Het doel, dat de
ministers daarmee beoogden, was niet van dien
aard dat het hun handeling rechtvaardigen kan.
Indien die motie wordt aangenomen zal het
blijken, om met den heer Groen te spreken, dat
de Tweede Kamer niet veranderd is van na
tuur, dat men tot nog toe niet in dwaling ver
keerde omtrent haar bevoegdheden, dat het af
keuren van een regeeringsdaad, het afstemmen
der begrooting van een minister, dien men niet
vertrouwt, geen vergrijp is dat met de ontbin
ding der Kamer gestraft moet worden. Waar
lijk, dit resultaat is wel eene discussie van een
paar weken waardig; de tijd daaraan gewijd is
niet nutteloos verdaan.
Het is treurig al de drogredenen te overwe
gen, die tegen het recht om zulk een motie aan
te nemen zijn ingebracht. Een gemotiveerde orde
van den dag (heeft men gezegd) is ongrondwet
tig. Maar wat baat dan een interpellatie Er
is op den duur geen interpellatie mogelijk als
men niet mag constateeren, welken indruk de
inlichtingen der regeering bij de Kamer hebben
achtergelaten. En hoe zal men dat gepaster doen
dan bij een gemotiveerde orde van den dag?
Zoo de leden niet eenvoudig door voor of tegen
de motie te stemmen hun gevoelen kenbaar kun
nen maken, zullen zij wel genoodzaakt zijn daar
toe ieder op zijn beurt eene kleine redevoering
te houden. En wat zal het ten slotte aan de
uitkomst veranderen, of 38 leden een voor éen
hunne instemming met den interpellant betuigen,
dan wel of 38 leden zich voor een duidelijk
omschreven motie in dien geest verklaren Zal
de minister in het eene geval niet evenzeer als
in het andere een moreele nederlaag lijden?
Maar, zeggen anderen, zulk een motie is een
vermomd votum van wantrouwen. Wij kunnen
dit niet toegeven. Wantrouwen ziet op de toe
komst. De motie-Blussé treft eene daad, die ver
leden is. De minister van binnenlandsche zaken
heeft beweerd, dat de Kamer door het aanne
men der motie verklaren zou niet met dit mi
nisterie te willen samenwerken. Ook dit komt
ons voor onjuist te zijn. De motie keurt af wat
geschied is, maar trekt daaruit geen gevolgen
voor de toekomst. Zij laat dat over aan de re
geering. De heer Thorbecke heeft het voortref
felijk gezegd
//Het ministerie zelf moet beoordeolen, nu of
later, of het, de publieke opinie en de Kamer
gehoord, zich de kracht, het krediet, de moreele
meerderheid kan toekennen, zonder welke men
in een constitutioneel land niet regeert."
Er is nog gezegd de Kamer mag de ontbinding
niet beoordeelen, want de ontbinding is een
daad des Konings. Op die wijs zou ook b. v.
de Kamer in geen geval een oorlogsverklaring,
als in strijd met het staatsbelang, mogen af
keuren, want oorlog verklaart, volgens de Grond
wet, de Koning. Maar wij zullen daarover niet
uitweiden. De ministers hebben hun al te mi-
nisterieele vrienden in dit opzicht zelf te recht
gewezen//Het zijn alleen de ministers die door
hun contraseign of door hun gezamenlijk ad
vies daarvoor verantwoordelijk zijn."
Nog vreemder was de tegenwerpingdo Ka
mer mag nog geen oordeel vellen over de quaestie,
of de ontbinding al dan niet door een lands
belang gevorderd werdzij is nog niet genoeg
zaam ingelicht. Zeker moet die tegenwerping
vreemd klinken uit den mond van hen, die met
den heer De Bosch Kemper oordeelden: //De
heer Thorbecke heeft licht gevraagd: dat licht
is hem gegeven. De voortzetting der deliberaticn
zal geen vruchten meer opleveren. Daarom ga
de Kamer over tot de orde van den dag." Wat
is na zulk een oordeel onverwachter dan de
bewering: Toch is do Kamer niet genoegzaam
ingelicht om te beslissen of de ontvangen inlich
tingen al dan niet toereikend zijn om de ont
binding te wettigen. Het is alsof men zoide, er
is licht genoeg ontstoken, maar wij kunnen daarbij
toch nog niet zien.
Neen, wie eerst na het onderzoeken van
nieuwe diplomatieke stukken willen beslissen of
de ontbinding al dan niet in het belang des
lands geschied is, moeten instemmen met den
minister van buitenlandsche zaken, en beweren
//De quaestie hangt geheel af van de omstandig
heden, die de ontbinding gewettigd hebben. Die
omstandigheden lossen zich hier op in de vraag,
of de afkeuring over het beleid van buiten
landsche zaken te recht of ten onrechte uitge
sproken is."
Maar zulk een bewering is zeer gevaarlijk
voor ons staatsrecht. Als zij doorgaat, heeft
een regeering niet te vragen, of zij op den steun
der Kamer kan rekenen, maar of zij een goede
regeering is, die door do Kamer behoort ge
steund te worden. En beantwoordt zij die vraag,
met een gepast gevoel van eigenwaarde, toe
stemmend, en ziet zij zich echter niet gesteund,
dan ontbinde zij en ontbinde zij nogmaals en
nogmaals, totdat zij of de kiezers het spel moede
worden en opgeven. Welk een leer! Geen won
der, dat de heer Thorbecke niet van haar wilde
wetendat hij de motie-Blussé geheel losmaakte
van een nadere beoordeeling van het beleid der
buitenlandsche zaken. Aangenomen dat de Ka
mer gedwaald had, en dat het beleid van den
minister van buitenlandsche zaken inderdaad
zoo voortreffelijk is geweest als hij en zijn ambt-
genooten meenen, dan geeft die dwaling nog
geen grond om de Kamer te ontbinden. De heer
W. v. Goltstein, die met den minister in den lof
van zijn beleid der buitenlandsche zaken instemt,
en gelooft dat nooit een staatsman onbillijker
dan deze behandeld is, oordeelt toch dat de
ontbinding een fout was, en zegt//Er zijn om
standigheden, waarin een staatsman niet bij den
tijdgenoot maar in de geschiedenis zijn recht
vaardiging zoeken moet." Volkomen waar, en
op dit geval volkomen juist toegepast. Het is
hier niet de vraag of de minister op zijn volle
waarde geschat is, maar of do regeering tot
zijn rechtvaardiging do Kamer behoorde te ontbin
den en het geheele land in rep en roer te brengen.
Het is dan ook niet omdat de motie niet be
slist kan worden eer hot vonnis der ontbonden
Kamer gerevideerd zal zijn, dat haar behande
ling geschorst is. Het is alleen de inschikke
lijkheid van den interpellant en zijn volgelingen,
die den minister van buitenlandsche zaken de ge-
wenschte gelegenheid vergunt om zich nog eens te
verdedigen. Het uitstel is op zich zelf onnoodig,
maar het vrijwaart de Kamer tegen het reeds geop-