N°. 2400. Donderdag A°. 1867. 5 December. PRIJS DEZER COURANT. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor Leiden, per 3 maanden3.00. Deze Courant wordt dagelijks, met Uitzondering Van 1-6 regels/0.75; iedere regel meerƒ0.126. Franco per post3.85. van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van Afzonderlijke Nommersn 0.10. 1-4 regels/0.90; iedere regel meern 0.15. LEIDSCH DAGBLAD. MINISTERIEELE CRISIS. Men schrijve toch niet, door verwarring van grond en aanleiding, aan kleine feiten groote ge volgen toe. Leest men de ministerieele organen, het zijn de brieven van Cremers geweest, die des graven val en met hem het ontslag van het gan- sche ministerie hebben veroorzaakten daar deze brieven behoorden in het rijks-archief, zoo vie len de ministers als ongelukkige slachtoffers eener ongeoorloofde handeling dooreen enkele gepleegd! IJdel gebeuzel! waardoor men het gewicht van het oogenblik miskent en verkleint en de staatkunde tot keuken-quaesties vernedert. Of veronderstelt men inderdaad zoo weinig besef bij den denken den lezer, dat men meent hem te kunnen diets maken, dat een ministerie, dat werkelijk in de natie wortels had, door een stuifwind kon wor den omvergeworpen! of zou b. v. de houding van den minister van buiten!, zaken ter gelegenheid der Londensche conferentie meer zijn gerecht vaardigd geweest, bijaldien de particuliere cor respondentie van Cremer3 in het archief ware gedeponeerd geworden! Neen! waarlijk al dat angstgeschrei over de zoogenaamde onttrokken bescheiden, kan niet ernstig gemeend zijn, maar moet veeleer slechts strekken tot dekmantel voor gepleegde zonden, tot bliksemafleider van de door 's lands vertegenwoordiging uitgesproken veroor deeling. Vruchtelooze pogingenmen exploiteere de brieven zooveel en zoolang men wil, in de brievenbus zullen nimmer gesmoord worden de treffende woorden van Thorbecke //dat men te Parijs en te Berlijn gestaan heeft met den hoed in de hand en dat wat minder gees telijke hoogmoed en wat meer diplomatieke hooghartigheid en beleid in den Nederl. minis ter van buitenlandsche zaken niet van onpas waren geweest." Maar waarom dan moest wederom dit minis terie mislukken? De redenen liggen voor de hand. Na het zuiveringsproces ten vorigen jare had men in weerwil van allerlei aangewende pogingen, en ondanks al het gepoch en ge- snoef geene gesloten meerderheid gelijk die in eene constitutioneels regeering vereischt wordt, kunnen verwerven. Dertig leden die voor de motie-Keuchenius gestemd hadden, keerden te rug, nog vervuld van de herinnering aan de Mijer3-mystificatie en bezield met de overtuiging, dat de onbinding der vorige Kamer op een vi- cieusen en ongrondwettigen grondslag berustte. Toch geldt in de politiek niet altoos het q u o d ab initio vitiosum est, tractu temporis nontpotest convalescere. Daar wordt dikwijls over het verledene een sluier geworpen, indien slechts de toekomst eenigen waarborg op levert, maar wat ware nu, om den bestaanden wre vel weg te nemen en de sporen van het verledene te doen uitwisschen, in de regeering noodig ge weest? In de eerste plaats, een geest van ver zoening, matiging na de overwinning, waardig heid in houding doch tevens kalmte en beza- digheid jegens de kamer, volkomen eerbiediging barer rechten. Zoo hadden wellicht wonden ge heeld en persoonlijke veeten kunnen vervangen worden door objectieve beoordeeling en onpar tijdige discussie. Maar, van dit alles geschiedde het tegendeel. In plaats van matiging, aanmati ging, in plaats van zucht tot samenwerking, uit sluiting en beperking binnen willekeurig ge stelde grenzen, in plaats van openbaarheid en oprechtheid, geheimkramerij en gedachten-verber- ging. En waren nu eigen krachten zoo groot om die van anderen te kunnen versmaden Men oor- deele. Ten aanhoore der natie was luide verkon digd, dat men gekomen, bij -uitsluiting, ad hoe gekomen was, om de zoo gewichtige en ingewik kelde koloniale quaestie, die tot zooveel verschil van gevoelen had aanleiding gegeven, nu einde lijk eens voor goed op te lossen. Heerlijke en heugelijke belofte! Hoe werd zij vervuld? De minister, door wiens mond de regeering deze woor den had uitgesproken eclipseerde, om als mach tig opperheer van Insulinde zijne ambtgenooten te mystificeeren gelijk hij het vroeger 's lands verte genwoordiging had gedaan. Trakranen volgde op om het zoogenaamde programma Mijer ten uit voer te brengen, maar nauwelijks waren eenige wei nige weken voorbijgegaan, toen, ook al ten gevolge van verschil in den boezem van den ministerraad, zijne krachten waren versleten en hij de plaats moest ruimen voor een zoekenden zoeker, die zoolang zal zoeken, totdat er iemand zal ge vonden worden die niet meer zoekt, maar weet wat hij wil en weet wat hij moet. Zoo is dan na anderhalf jaar tobbens en zwoegens, de ko loniale quaestie die het eenige raison d'etre van het ministerie was, niet een enkele stap nader tot hare ontknooping gekomen, ja zelfs de ver warring zoo mogelijk nog meer toegenomen. 's Lands weerbaarheid liet onder de toenma lige omstandigheden en bij de vrees voor Europee- sche verwikkelingen te wenschen over. De nieuwe minister van oorlog zou alles brengen op een vasten en geregelden voet. Maar eene legerorga- nisatie met gemeen overleg moest worden uit gesloten; vooral toch geen wet. Men was zichzelf voldoende. Men vond in de kamer (die ook thans weer de factieuse genoemd wordt) een open oor en wat meer is een geopende beurs. En welke waren tot nu toe de vruchten van dat bijkans onbepaalde vertrouwen, en van de met zoo groote vrijgevigheid toegestane middelen? Men hoore deskundigen en verneme hun oordeel, of geeft soms het ingediende militie-ontwerp reden tot verhoovaardiging Ach neen Het is bereids door de openbare meening veroordeeld en gequalificeerd als zonder eenige levensvatbaarheid, omdat het is drukkend voor de natie, doodend voor de kern der burgerij. 's Lands financiën waren door de liberalen bedorven en de schatkist berooid en uitgeput. De Graaf Schimmelpennink zou ze herstellen en Nederland voor een staatsbankroet vrijwarenEn wat is nu daarvan gebleken en eindelijk schoorvoe tend erkend Wat ander3, dan dat 's lands finan ciën bij de aftreding van het vorige bewind ver keerden in een bij uitstek gunstigen toestand en dat het beleid van den tegenwoordigen financie- minister zelfs niet den zachtmoedigen en gemoe delijken Wintgens vertrouwen inboezemen kan, en hij, die met zekere kleinachting neerzag op hervor mers en finantiemannen als een van Bosse en Betz, heeft niet alleen geen enkel wetsontwerp van eenig gewicht aan de vertegenwoordiging voorgedragen; maar zelfs niets hoegenaamd tot verbetering van ons belastingstelsel beraamd of voorbereid. Over buitenlandsche zaken is uitspraak gedaan. Wij be hoeven er niets meer bijtevoegen. De eenige minister die èn door meerderen con- stitutioneelen zin èn door ijver en bekwaamheid zich van zijne ambtgenooten gunstig onderscheidde was die van Binnenlandsche zaken, maar vermag hij alleen aan te vullen wat aan zijne overige mede regeerders ontbreekt Voor deze taak schieten ook zijne krachten te kort. Eene zoodanige servitus oneris ferendi zou ook een reus verpletteren. Heeft men nu ver de redenen te zoeken, waar om een ministerie, dat noch op het gebied van koloniën zijn eenige taak en roeping noch op dat van buitenlandsche zaken, noch op dat van financiën eenig beleid ten toon ge spreid, dat niets gepraesteerd, niets verbeterd, niets hervormd, niets geregeld, niets geordend heeft, zijn vicieusen oorsprong niet kon doen ver geten En is het bij dit alles te verwonderen, dat zelfs vroegere bondgenooten de vaan heb ben verlaten en dat het eindelijk door eigen machteloosheid moest ineenstorten Of meent het wellicht dat het door eene ontzagwekkende minderheid krachtig gesteund werd? IJdele begoocheling! Ook de gewaande bondgenooten hebben op geheel iets anders het oog gericht, dan op zijn algemeen regeeringsbeleid. Uit welke elementen toch is de zoogenaamde ministerieele partij samengesteld? Vooreerst uit de anti-revo lutionairen, die weinig, en zeker niet in koloniale aangelegenheden, met het ministerie sympathi serend, nog altoos gelooven, dat voor het bij zonder onderwijs, hun eenig doel en streven, al leen van dit ministerie nog wat te halen valt. (Voor de eer van Heemskerk is het alleszins te wenschen dat zij zich in hem althans zullen be drogen vinden.) Ten tweede, uit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1