n°. n^ó. Prijs dezer Courant. Deze Courant wordt dagelijksmet uit zondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Prijs der Advertentiën. I, KI use,II Vrijdag A0. '181)7. DAG M> AII. '15 November. Voor Leiden, per 3 maandenI 95. Franco per post 2 80. Afzonderlijke Nommers0.05. Van 1-6 regels 0.75iedere regel meer 0.12:. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer 0.15. Hebben wij onzen lezers achtereenvolgens den hoofdin houd medegedeeld van de verslagen der afdeel in gen over de verschillende hoofdstukken der s t a a t s b egr o o- ting en tevens den indruk teruggegeven, welken de lezing dier verslagen bij ons had teweeggebracht, zoo rest ons nog met eeu enkel woord te spreken over het verslag betref fende de begrooting van Nederlandsch Indië, die, volgens het gevoelen, of liever volgens de klacht vam' //nagenoeg alle" sectie-leden, bijzonder laat is ingediend' De meesten waren van oordeel, dat dit toch wel eenige weken vroeger had kunnen geschieden, hetgeen hun vooral met het oog op het nauwe verband dat er tusschen deze begrooting en de staatsbegrooiing bestaat, zoo zelfs, dat de eerste eigenlijk bekend moet zijn voor men over de andere een beslissend oordeel kan uitspreken zeer wenschelijk voorkwam. Omtrent de inrichting dier begrooting waren sommigen van oordeel, dat men die meer naar den trant der staats- begrooting moest regelen en in meer onderafdeelingen splitsen; anderen beweerden, dat dit het vaststellen dier begrooting nog omslachtiger zou maken, terwijl weder anderen eene algeheele scheiding wenschten tusschen uit gaven en inkomsten ter zake der cultures en al de uitga ven en inkomsten van anderen aard. Ook omtrent de tegenwoordige verdeeling der uitgaven tusschen het moe derland en de koloniën rezen bezwaren en bedenkingen. Men meende dat, vooral bij de uitgaven voor het depar tement van marine, meer dan billijk was voor rekening kwam van het moederland. Hoewel men meende, dat de Indische begrooting niet volledig was, aangezien er b. v. voor het herstel der schade, door de aardbeving op Middel-Java aan gouvernements gebouwen toegebracht, niets was uitgetrokken, zoo moest toch het eindcijfer een ongunstigen indruk achterlaten, daar er, in vergelijking met de begrooting voor 1867, een achteruitgang bestond van meer dan vijf millioen, die, hoewel voor een gedeelte verklaarbaar, echter zeer gevaar lijk was en bij den minsten schok verderfelijk kon wor den. Men verontrustte zich hierover des te meer, daar het uit niets bleek, dat de minister van koloniën den ernst ran dezen toestand besefte en dat hij voornemens was dien zooveel mogelijk te doen ophouden of te wijzigen. Toch meenden sommigen, dat vooral in het departement van oorlog de uitgaven voegzaam konden worden ingekrompen. Ten aanzien der cultures werd aan de eene zijde beweerd, dat het wederom bleek hoe onbillijk het was het cultuur- •telsel zoo bijzonder hard te vallen, alsof dit eene exploi tatie was van Java ten behoeve van Nederland. Immers, dacht men de cultures voor een oogenblik weg, dan be stond er op de Indische begrooting een tekort van 19 millioen, dat natuurlijk door de inkomsten der cultures gedekt moest wordenzoo kwam derhalve het grootste gedeelte dier exploitatie ten voordeele van Indië zelf. Ande ren waren echter van oordeel, dat men de uitgaven voor de cultures niet zoo sterk van de andere uitgaven kon afscheiden en dat, ingeval er geen cultuurstelsel bestond, andere bronuen van inkomst, met name de landrente, meer zouden opleveren. Nog meenden zij, in bet voorbijgaan, het cultuurstelsel als een te onzekeren grondslag voor Nederlands en Indies finantieele toekomst te moeten wraken. Omtrent menig bijzonder onderwerp, zoowel betreffende de uitgaven in Nederland als de uitgaven in Indië, zooals b. v. omtrent eene uitbreiding van den verkoop van pro ducten in de koloniën, die velen wenschelijk voorkwam omdat daardoor het uitzenden van specie naar Indië zou beperkt worden, omtrent de maritime verdediging der ko loniën door ramtorenschepen, omtrent de traktementen der hoogere ambtenaren, die men meende dat in de laatste jaren te hoog waren opgedreven, enz. werden inlich tingen gevraagd en bedenkingen geopperd. Men begreep ook niet, waarom de Indische departementen van alge meen bestuur weder met een departement van justitie waren vermeerderd, nadat toch de minister Mijer zich zoozeer tegen die instelling had verklaard. De tegenwoor dige minister had gezegd, dat de regeering die verandering, //zooal niet hoog noodig, toch wenschelijk" vond. En nu ïpeende men dat, bij den tegenwoordigen toestand onzer financiën, het wenschelijke bij het hoog noodige moest ach terstaan. Ook op eene hervorming der landraden, in verband met eene wijziging in de rechtspleging, waardoor die raden het bijzonder druk hadden gekregen, werd sterk aange drongen. .Sommigen meenden, dat de koffiecultuur door de inlanders beter zou behartigd worden, wanneer het loon der koffieplan ters meer evenredig werd geregeld, terwijl anderen betwijfel den, of die belangstelling daardoor wel zou verkregen worden. Wederom betreurden velen het, dat de regeering het besluit had ingetrokken, waarbij de inlanders ontheven werden van de verplichting, om in koffietuinen te arbeiden, die op meer dan vier palen afstand van hunne woning gelegen waren. Ook met de inrichting der suikercultuur waren velen niet ingeno men, met het oog op de voordeelen, die hieruit te trek ken waren. Wij zouden nog meer bijzonderheden kunnen aanstippen uit dit verslag, dat vierenveertig folio pagina's druk in neemt. Maar genoeg om te doen voorzien, dat den minister van koloniën een moeilijke taak te wachten staat, die, zooals we reeds vroeger opmerkten, vooral daarom voor zijne positie in het kabinet gevaarlijk kan worden, omdat hij op vele punten in tegenspraak geraken zal met het geen zijne voorgangers, en met deze het geheele ministe rie, hebben gewild en verklaard, ja zelfs met hetgeen hij vroeger zelf heeft verkondigd. Heden zijn de leden der Tweede Kamer voor het eerst weder, na afloop der voorbereidende werkzaamheden, in eene publieke zitting bijeengekomen. Gewichtige beraadslagingen nemen een aanvang, gewichtige gebeurtenissen zijn wel licht op til. Wij zullen trachten zooveel mogelijk onze lezers op de hoogte te houden van hetgeen er in 's lands vergaderzaal wordt gesproken en gedaan, terwijl wij ook van tijd tot tijd vrijmoedig ons oordeel over den gang der zaken zullen uitspreken. Wij mogen dan ook billijker wijze verwachten, dat zij de beraadslagingen der volksver tegenwoordiging nauwkeurig zullen volgen en er zich zoo veel mogelijk een zelfstandig oordeel over zullen trachten te vormen. Door het bespreken der afdeelingsverslage»^™" hebben wij beproefd hen eenigzins op de hoogte te bren-r gen van hetgeen er zal voorvallen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 1