N°. 2360.
19 October.
r» v\
Zaterdag
A0. 1867.
Prijs dezer Courant.
Deze Courant wordt dagelijks, met uit
zondering van Zon- en Feestdagen,
uitgegeven.
Prijs der Advertentiën.
Spoortreinen vau Leideu; naar 's-GravenhageDelftSchiedam en Rotterdam: te 8 u. 10 m.; 10 u. 10 m.; 12 u. 42 m.; 3 u. 35 m.;
6 u. 9 m.; 8 u. 35 m.; 9 u. 27 ra.; naar Haarlem en Amsterdam: te 8 u. 45 ra.; 11 u. 45 tn.; 2 n. 41 ra.; 4 n 56 m.; 7 u. 35 m.; 9 u. 34 ni
Stoomboot Volharding vau Leiden (Haven) naar Amsterdam: Maandag ochtend te 4 u., overige dagen te 5 u.; van Arasterdam (Binnen
Arastel) naar Leiden: Maandag-nam. te 2 u. 30 ra., overige dagen 'snain. te 3 u. Zondags buiten dienst. Van Leiden naar Gouda: Zondag 7 u.,
overige dagen 5 u, 30 ra. en 1 n. 45 m. Van Gouda naar Leiden: Zondag 4 u. 45 m., overige dagen 10 u. en 5 u.
Postbuslichtingen(Lakenhal, Katoenfabriek en Nieuwstraat) 7 u. 45 ra., 10 u. 45 ra.; 3 u. 35 ra.; 7 u. 35 m. en op Zondag 10 u.
35 ra. en 3 n. 35 m. O.-I. Landpost. 9, 16 en 25. W.-I. Mail 14 en voorlaatsten van elke maand.
Rijkstelegraaf van 8 uren 'sra. tot 9 uren 'sav. Spoorwegtelegraaf van 8 u. 'sm. tot 10 u. 30 m. 'sav.
Grameentebestuur. Burgemeester en WethoudersMaandag en Donderdag te 11 uren. Commissie van FabricageWoensdag te 12. 1
BurgemeesterDinsdag, Woensdag, Vrijdag en Zaterdag te 11. Presid. der Comm. van Fabricage Zaterdag van 111. Plaatselijke Secre-
larievan 104 Thesaurievan 92; Zaterdag van 912. De Gemeente-architect is te spreken op het Raadhuis, van 121.
Kantoor der In- en Uitg. Rechten en Accijnzen van 9—1 en van 36 uren; van's Rijks Dir. Belastingen, Maandag,
Diusdag, Woensdag en Donderdag van 9—2; van Zegel en Registratie vau 84; van de HypOth. en het Kadaster van 9 4.
LEIDSCU
f?
DAGBLAD.
Voor Luiden, per 3 maandenƒ1.95.
Franco per post 2.80.
Afzonderlijke Nommers
0.05.
Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meer 0.12:
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
1-4 regels ƒ0.90; iedere regel meer ƒ0.15.
De Kölnische Zeitung behandelt in een hoofdartikel de
quaestie betreflende de neutraal-verklaring van Nederland,
waartoe onze minister van buitenlandsche zaken, volgens
sommige berichten van vreemde dagbladen, bij eene of meer
mogendheden een stap zou hebben gedaan. Het Keulsche
blad tracht de door de mogendheden gewaarborgde neu
traliteit van Nederland voor ons smakelijk te maken. //Het
valt, helaas, niet te ontkennen", zegt het, //dat in Nederland,
België en in alle kleine en zwakke naburige staten een
groote vrees voor en een groote haat tegen Pruisen be
staat. Niet zoozeer het feit dat het als veroveraar is op
getreden, als wel dat het bij zijne veroveringen de grenzen
der nationaliteit niet in acht heeft genomen, kan die vrees
en dien haat verklaren en, het moet erkend worden, ver
ontschuldigen." Het Keulsche blad is dus wel zoo goed ons,
wegens een aan de majesteit van den Pruisischen staat
gepleegd vergrijp, te excuseeren. Verder zegt het: //Wan
neer Pruisen eene Deensch sprekende bevolking met ge
weld onderwerpt waarom dan niet eene Hollandsch,
Vlaamsch of Pransch sprekende bevolking?" De Kölnische
Zeitung werkt haar pleidooi ten gunste van het plan nog
eenigszins verder uit, en wij zouden haar, waar zij hare
afkeuring te kennen geeft over Pruisens handelwijze ten
aanzien van Sleeswijk, wel in herinnering kunnen brengen
dat zij, met dit al, vroeger meer dan eens zelve voorop
gezet heeft, dat de teruggave van Sleeswijksch grondge
bied ondergeschikt moest worden gemaakt aan een goede
strategische positie voor Pruisendoch met deze voor ons
minder belangrijke zaak behoeven wij ons niet bezig te houden.
Wij willen ons gevoelen over de hoofdzaak zeggen. Wel
verre nu dat eene neutralisatie van Nederland, onder den
waarborg der mogendheden, ons zou toelachen, verwerpen
wij haar geheel en al. Voor België kan misschien de ge
waarborgde neutraliteit goed geweest ziju. Toen dat land
zijne zelfstandigheid verwierf, werd het losgemaakt van een
land, waaraan men het in 1815 had gekoppeld, om eene
barrière op te richten tegen Frankrijk. De scheiding nu
wilde men wel tot stand brengen, maar de barrière niet
prijsgevenen zoo vond men in eene neutralisatie datgeen
terug, wat men door de vereeniging beoogd hadeen waar
borg tegen mogelijke nieuwe veroveringslusten van Frankrijk.
Wat ons aangaat, wij bezitten onze onafhankelijkheid
reeds sedert bijkans drie eeuwen (het korte Napoleontische
tijdvak er buiten gerekend) zonder dat de noodzakelijk
heid eener voogdij bij eenige gelegenheid iemand is geble
ken. De geschiedenis onzer republiek toont, dat wij met
roem en luister eene eigen staatkunde hebben weten te hand
haven, en zoo wij later die groote rol niet meer konden vervul
len, wisten wij toch steeds zelfstandig te zijn en te blijven. Nu
kan men zeggen dat die tijden voorbij zijn, dat later Europa
eene totale verandering heeft ondergaan, ja zelfs dat het
opslokken van kleinere staten door groote een beginsel
van volkenrecht dreigt te worden; maar men mag niet
vergeten dat wij voor Frankrijks eerzucht niet gevrijwaard
behoeven te worden. België is in dat opzicht onze voormuur
en Belgies neutraliteit is reeds gewaarborgd. Wij zouden
dus tegen Pruisens eerzucht moeten worden beschermd.
Doch wie kan in ernst gelooven, dat Frankrijk, om van
andere mogendheden niet te spreken, ooit lijdelijk zou
toezien dat de Zuiderzee een binnenlandsch Pruisisch wa
ter zou worden, en wat zou Pruisen aan Frankrijk ter
vergoeding kunnen aanbieden Immers niets dan België,
dat reeds geneutraliseerd is. Zegt men, dat het tractaat,
waarbij dat land onzijdig is verklaard, ook bestemd is om
scheurpapier te worden, dan zou immers ons tractaat den
hoop scheurpapier slechts vermeerderen, en hiermede kun
nen wij toch niet gediend zijn. Het zou slechts strekken
om ons, steunende op onze gewaande veiligheid, te doen
inslapen.
Het behoud daarentegen van onze volkomen zelfstandigheid
zal ons gevoel van eigenwaarde, dat bij eene natie van
zoo roemrijke herinnering niet licht mag geteld worden,
verhoogen, terwijl eene voogdij in eiken vorm vernede
rend is voor hem die in staat van meerderjarigheid ver
keert. Wij behoeven ook geene vrees te koesteren, dat
de begeerte om eene soort van groot-mogendheids-politiek
te spelen, ons bevangen zal. Dergelijke uitspattingen lig
gen niet in onzen kalmen en rustigen landaard, maar
wij moeten de macht behouden om, waar en hoe ook, met al
de kracht die in ons is, voor onze belangen in de bres
te springen. Tot zoo iets geen verlof van anderen gevraagd,
dat ons zou kunnen geweigerd worden. Wij meenen nog
iets meer te zijn dan Zwitserland, al is daar elk burger
soldaat, en ook iets meer dan Griekenland. Onze positie
eindelijk als koloniale mogendheid verbiedt ons de verne
derende rol van beschermeling aan te nemen.
Het spreekt van zelf, dat wij nog niet weten, in hoe
verre de berichten der buitenlandsche dagbladen, die ons
deze beschouwing in de pen gegeven hebben, juist zijn.
Gaarne zouden wij vast willen gelooven, dat de gansche
zaak een verzinsel is en dat onze regeering geen enkelen
stap gedaan heeft om ons aan den leiband te doen loopen.
Doch het is ons niet mogelijk zulk een onbepaald vertrouwen
in den minister van buitenlandsche zaken te stellen, na-_
dat wij dingen gezien en beleefd hebben, die dat
wen hebben geschokt.
Trouwens, het is Jang niet onwaarschijnlijk, dat/jüoo er al