N°.
2ID5.
Zaterdag
A0. 1867.
6 April.
Prijs dezer Courant.
Deze Courant wordt dagelijksmet uit
zondering van Zon- en Feestdagen,
uitgegeven.
Prijs der Advertentiën.
De Luxemburgsche quaestie.
Internationale geschillen
f;
LEIDSCH
DAGBLAD.
Voor Leiden, per 3 maanden1.95.
Franco per post2.80.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Van 1-6 regels f 0.75; iedere regel meer 0.126.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
1-4 regels f 0.90; iedere regel meer f 0.15.
De heer Thorbecke heeftnaar aanleiding van hetgeen
de minister Yon Bismarck op den Rijksdag van den Noord-
Duitschen bond gezegd heeftaan de Tweede Kamer ver
lof gevraagd om onzen minister van buitenlandsche zaken
te interpelleeren over de houding onzer regeering in de
Luxemburgsche quaestie. Dit verlof is gegeven en heden
had de interpellatie plaats.
Wij verheugen ons, dat een der leden van de Tweede
Kamer het stilzwijgen over deze netelige zaak heeft afge
broken. Te lang reeds had dit zwijgen geduurd. Het kwam
zeker voort uit het volkomen juiste begrip, dat Nederland
evenmin als eenig ander land zich te bemoeien heeft met
hetgeen de groothertog van Luxemburg goed vindt te doen.
Buitenslands heeft men vaak opzettelijk de belangen van
ons koninkrijk en die van het groothertogdom vermengd
en verwardten einde ons volk verantwoordelijk te stellen
voor hetgeen ten opzichte van Luxemburg zou geschieden.
Juist hierom was het raadzaam, dat onze volksvertegen
woordiging door haar zwijgen aantoondedat de zaken van
het groothertogdom buiten den kring van haar bemoeiin
gen lagen.
Maar thans loopen er geruchtenwaaromtrent men hoe
eer hoe liever tot zekerheid moet komen. Geruchten, die
de eer van onzen koningde eer van het huis van Oranje
betreffen. Langer zwijgen zou buitenaf allicht aan onver
schilligheid aan gemis van eergevoel worden toegeschreven.
Buitenlandsche couranten beweren niet minder dan dat dé
groothertog van Luxemburg de souvereiniteit van dit ge
west voor een som gelds aan Frankrijk zoo goed als ver
kocht heeft. Wij hechten aan die courant-berichten voor
alsnog weinig waarde. Wij hopen nog altijd, dat zoo er
werkelijk aan afstand van Luxemburg wordt gedacht, die
afstand niet om geld zal geschieden. Een prins van Oranje
verkoopt zijne rechten van landsheer niet voor geld. Yordert
het belang van zijn onderdanendat hij de regeering aan
een ander overdraagt, dan vervult hij die plicht om niet.
Den schijn aan te nemen alsof hij er toe bewogen wordt
door winzucht, is beneden zijne waardigheid.
Bovendien, waartoe zou de koning van Nederland zich
op zulk een wijs geld verschaften Kan hij niet overeen
komstig zijn rang leven van het inkomen, dat het Neder-
landsche volk hem heeft toegewezen, dat hij het verklare.
Het volk is bereid zooveel zijn vorst behoeft hem op te
brengen. Blijkt het werkelijkdat niet alle uitgavenwaar
toe de kroon verplichtuit de aangewezen som bestreden kun
nen worden, dan moet en zal die som worden verhoogd.
De meest behoeftigen onder ons zullen liever een beuzeling
meer belasting betalendan de schande belevendat onze
koning teert van hetgeen hem voor den afstand van Luxem
burg wordt betaald.
Om deze reden zien wij met gespannen verwachting naar
den uitslag der interpellatie uit. Wij vertrouwen, dat zij
niet alleen licht zal verspreiden over de plannen van den
groothertog en over de houding in deze zaak van onze re
geering, maar dat zij bovendien, en dat stellen wij op den
hoogsten prijs, aan het licht zal brengen, hoe ons volk
over het verkoopen van Luxemburg zou denken.
Yreemdelingen die geregeld kennis nemen van den in
houd der groote Fransche, Duitsche en Engelsche dagbladen,
moeten tegenwoordig allicht den indruk krijgenals zouden
in het kleine Nederland allerlei groote internationale quaes-
tiën aanhangig zijn. Overal, en niet het minst in de par
lementaire vergaderingen, komt ons anders zoo vergeten
rijkje telkenster sprake. Men zou wel dertig jaren in de
geschiedenis terug moeten gaan om een ander tijdvak te
vinden, waarin de naam van Nederland zoo algemeen op
de lippen was van buitenlandsche diplomaten, als tegen
woordig het geval is.
Deze algemeene belangstelling moge vleiend schijnenzij
is niettemin even ongewenscht als onverdiend. Zonderling
men spreekt van Nederland naar aanleiding van de onder
handelingen over Luxemburg, alsof dat groothertogdom
niet even vreemd was aan ons als aan eenigen anderen staat
van Europamen gewaagt van het verband tusschen Lim
burg en Noord-Duitschlandalsof de gebeurtenissen van
het afgeloopen jaar dat verband niet geheel verbroken en
deze Nederlandsche provincie even los en vrij van Duitsch-
land hadden gemaakt als Groningen of Drenthe. Maar de
Duitsche bladen, en meer bijzonder de //Köln. Zeitung,"
hebben een volkenrecht op hun eigen hand, dat men hen
vrij moet laten verkondigen. Zorgen wij slechts hunne
theorieën niet ernstig op te nemen en vooral zorgen wij
geen voedsel te geven aan het denkbeeld dat zulke theorieën
ons schrik kunnen aanjagen.
Als ware dit alles nog niet genoeg, meende België van
zijn kant geen pogingen te moeten verzuimen om de zoo
genaamde Schelde-quaestie voor de vierschaar van Europa
te dagen. Het plan scheen aanvankelijk vrij wel te sla
gen, maar sedert de heeren Lansberge, Yreede en Fok
ker de zaak in Fransche brochures duidelijk hebben toe
gelicht, kwam er verandering in de openbare meening.
Men begon er aan te twijfelen of het hier wel eigenlijk
eene quaestie gold, en werd in elk geval volkomen over
tuigd, dat, zoo er al eene quaestie bestaan mocht, Europa
daarmede voor het oogenblik niets te maken had.
Waarop komt eigenlijk die Schelde-zaak neer? Wij ant
woorden te liever omdat het antwoord in betrekkelijk wei
nig woorden kan worden samengetrokken.
De Wester-Schelde is voor Antwerpen de weg naar zee.
Wie dien weg afsluit vermoordt de eerste koopstad van
België. Dat wisten onze voorvadersen vandaar dat zij
vóór alles kooplui, in 1648 de afsluiting van de Schelde
als een der voorwaarden van den vrede met Spanje bedon
gen. Amsterdam] kon geen eenvoudiger middel uitdenken
om zich van een lastigen concurrent te ontslaan, en geen
wonder dat het in later tijd niets ontzag, zelfs niet het
gevaar voor een oorlog met Oostenrijk, om de eenmaal ver
kregen afsluiting te handhaven. De Fransche Republiek,
meesteresse van Belgiëmaakte zich het eersten dat zon
der eenigen omslagvan die oude diplomatieke quaestie af
zij noemde de afsluiting strijdig met het natuurrecht, en
daarmede was alles gezegd. De groote mogendheden.bif^- v
tigden in 1814 het vonnis van de Fransche Rëppbliek.v
Ingezonden.
Y