BINNENLAND. gang te doen vinden, dat Nederland gevaar loopt van Pruisen. Heeft ooit eenig Pruisisch staatsman er aan ge dacht den Hollanders hun eigendom te benijden of het te verkorten? Ik kan toch niet onderstellen, dat de Neder- landsche regeering zelve er belaug bij hebben zouwellicht om de afgevaardigden gemakkelijker te doen heenstappen over de begrooting van oorlog. (Gelach.) Dit althans kan ik verzekerendat deze geruchten geheel uit de lucht zijn gegrependat daartoe door geen enkele letter de geringste aanleiding is verschaft; geen haarbreed ruimte is er, waarop deze verzinsels voet kunnen vatten. Wel is waar zijn voor het begin van den oorlog tusschen Nederland en óns verklaringen gewisseld over Luxemburg. Wij waren het eens hieroverdat wij juridiek met elkander in oorlog waren (gelach)dat geen van beiden er belang bij had oor log met elkander te voeren (gelach)en wij geloofden elk ander dus op ons woord, dat wij niet op elkaar zouden schieten (gelach). Dat hierin eene bedreiging jegens Neder land ligt, zal men toch wel niet onderstellen. Gelijk men weet wenscht de koninklijk Neder!andsche regeering de verbintenis van Limburg met Duitschland te ontknoopen. Wij zijn er van overtuigd, dat wij Neder land aanleiding geven zouden tot bezorgdheidindien wij verlangden dat Limburg toetrad tot den Bonddaarvan toch zou voor Nederland eene vei'breking van de eenheid van den staat het gevolg zijn. Wij hebben dit verlangen niet geuit. Uit Luxemburg is een verlangen om tot den Bond toe te treden nog niet kenbaar gemaakt. Men zou, indien men zich geheel aan de letter hieldkunnen aan nemen, dat ook met Nedeidand nog vrede moet worden ge. lotennaar analogie van de gevallen met Reusz en Meinin- gen. Men dient echter ook in het oog te houdendat de ingewikkelde oorlogsverklaring van Nederland geene ver dere gevolgen heeft gehad. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Maandag 11. werd, na het sluiten der algem. beraadslagingenovergegaan tot de behandeling der onderdeelen. De heer Fransen v. d. Putte be streed de creatie van eene nieuwe betrekking namelijk een directeur van het materieel. Hij stelde als amendement voor den post met 2200 te verminde ren. De min. achtte zulk een persoon volstrekt noodzakelijk. Aan eene woordenwisseling hierover namen de HH. De Casembroot, Fransen v. d. Putte en Storm van 's Gravesande deel. Het amendement werd daarna met 38 tegen 27 stemmen verworpen terwijl de verdere artikelen van afd. I werden aangenomen. Over afd. IIhet loodswezen, voerde de heer Viruly, afgev. van Rotterdam, het woord. Hij achtte het personeel van den loodsdienst voor vereenvoudiging vatbaar. Het materieel liet veel te wen- schen over. Het getal kotters moest worden uitgebreid. Ook was een vuur-_ schip op den Banjert noodzakelijk. De heer Van Kerkwijk, afgev. van Zierikzee, toonde bet belang van goede zeekaarten aan. De min. beant woordde de vorige sprekers. Het deed hem leed dat de heer Viruly zijne bedenkingen niet vroeger had uitgesproken. Nadat de HH. Fransen v. d. Putte, Viruly en De Casembroot nog kort het woord hadden gevoerdwerd de vergadering gesloten. De discussie was gevorderd tot art. 17. Dinsdag was afd. III, het materieel, aan de orde. De heer Fransen v. d. Putte geloofde nog altijd dat de actieve zeemacht ëen ander doel had dan verdediging. Hij wederlegde de stellingen van den min. tegen de regeling van het materieel bij de wet. Ook besprak hij de koloniale ma rine. Over dit laatste punt ontwikkelde de heer Rochussenafgev. van Amsterdam zijne gedachten, terwijl de heer Storm van 's Gravesande niet goed oordeelde dat, zoo er minder forten of torens werden gebouwd tot vergoeding daarvan meer geschut door de stormramschepen zou worden gevoerd. De HH. De Casembroot, Storm van 's Gravesande en Stiel tjes ondersteunden den min., waarna de beraadslagingen hierover gesloten werden. Hierna lichtte de heer De Roo van Alderwerelt zijn voorstel toe, om art. 19 dus te wijzigen: a. laatste termijn voor het te Birken head in aanbouw zijnde ramtorenschip ƒ425,000, 6. voor den aanbouw van 6 monitors 4,500,000, c. voor den aanbouw van 1 ramschip ƒ1,100,000, totaal ƒ6,025,000. Aan eene langdurige discussie hierover namen de HH. De Casembroot, Fokker, afgev. van Middelburg; Stieltjes, Fransen v. d. Putte, De Roo van Alderwerelt; Jonckbloet, afgev. van Winschoten; Storm van 's Gravesande en de min. deel. De laatste hield vol dat er nu reeds 3 ramschepen noodig waren. Was in den zeeslag van Lissa, volgens bet oordeel van den Engelschen admiraal Parry, het nutvan een ramschip niet gebleken hij stelde hier tegenover het getuigenis van den Franschen admiraal Ferragoux. Zulk een schip was ook alleen voor kustverdediging bestemd. Het amendement werd hierop met 38 tegen 29 stemmen ver worpen. Artt. 19 en 20 werden daarop goedgekeurd. In de zitting van gisteren antwoordde de min. op de aanmerking van den heer De Roo van Alderwerelt op art. 20a. (zie ons telegram), dat hij het bouwen van alle gepantserde schepen in Engeland volstrekt niet als beginsel had aangenomen maar bij particulieren ontbrak eene behoorlijke pantseriurichting. Na een incident tusschen de HH. Fransen v. d. Putte en eenige opmerkingen van de HH. De Roo van Alderwerelt, Van Eek, afgev. van Middelburg, en Insinger, afgev. van Amsterdam, werd dit art. aangenomen met 68 tegen 2 stemmen. Ook artt. 2129 wer den goedgekeurd. Nadat de min. een amendement van den heer Fransen v. d. Putte, om dit art. met ƒ1600 te verhoogen had aangenomenwerd ook art. 30 goedgekeurd evenals art. 31. Bij art. 32 drong de heer Storm van 's Gravesande aan op de uitbreiding van het korps mariniers vooral met het oog op O.-en W.-Indië. De HH. Fransen v. d. Putt# en Van Nispen van Seveuaer ondersteunden hem. De min. wees echter op zwarigheden. Artt. 3349 werden goedgekeurd, na de inlichtingen die de minister over afdeeling V gegeven had aan den heer Fransen v. d. Putte. Het hoofdstuk in zijn geheel in stemming gebracht zijnde, werd met 44 tegen 26 stemmen aangenomen. V óór de HH. De Casem broot, Kien, Van 's Gravesande Taets, De Raadt, De Roo, Verheijen, Keuchenius, Rochussen, VanRappard, Van den HeüvelW. van Goltstein Haffmans, Van Zuylen, Hoekwater, Pijpers, Bots, Mensonidcs, Heyden- ryck, Pijnappel, Van Foreest, Van Heiden Reinestein, Van LijndenDe Bieberstein, Godefroi, De Brauw, Begram, Van Naamen, Van Was- senaer, Bergman, J. K. van Goltstein, Hoffman, Luyben 's Jacob, De Lom de Berg, Van Nispen, Bichon, Insinger, Stieltjes, Saaymans Va der, Van der Hucht, Harden broek, Wintgens en de voorzitter. LEIDEN, 20 Maart. Wij deelen thans het volgende mede, omtrent de be langrijke procedure, waarvan wij gisteren gewag maakten. De heer Mr. Neeb', van Leidenals raadsman voor de ap pellante optredendebetoogde dat de hoofdvraag die dit geding beheerschte zeer belangrijk was. Het geldt nl. of deNederd. Herv. 'gem. te Leiden het recht van autonomie bezit ten aanzien van het bestuur harer goederenmet andere woor den of die gemeente gerechtigd is een huishoudelijk regle ment vast te stellen op het beheer van die gemeentegoe deren. Hij trad daarna in eene korte schets van de ge schiedkundige feiten dezer zaak en daaruit voortgesprotene en gevoerde procedure; hetgeen voornamelijk hierop neder kwamdat (ten gevolge van voortdurende oneenigheid tus schen den kerkeraad der] gemeente Leiden, belast met de geestelijke belangen, en de ontslagen gemeente-commissie, belast met de zorg der stoffelijke belangen van de ge meente, om het bestaande reglement van 1809, in 1821 gewijzigd, andermaal te wijzigen) in 1860 door den kerke raad werd besloten om al wat volgens het regl. van 1809 aan den kerkeraad was opgedragen, in den schoot der gem. neder te leggenwaarna eene commissie tot herziening van het bewuste regl. benoemd werd, welke een nieuw regle ment ontwierp, hetwelk den 20sten Juli 1861 met 146 te gen 38 stemmen door de gemeente werd aangenomen. Terwijl het nieuwe reglement door de gemeente werd aan genomen, verviel natuurlijk het oude van 1809 (1821) en werd tevens de bestaande gemeente-commissie ontslagen en eene nieuwe benoemd. Die nieuwe commissie vorderde eerst in der minne, en later in rechten, dat de ontsla gen commissie rekening en verantwoording van haar beheer zou doen, hetwelk deze weigerde op de vier navolgende gronden 1°. De Herv. gemeente te Leiden mist de bevoegdheid om reglementaire bepalingen over het beheer van kerke lijke goederen te maken en om de bestaande reglementen te wijzigen en af te schaffen en om kerkelijke bestuurders te ontslaan 2°. Al bezat die gemeente die bevoegdheid, het reglement van het jaar 1861, krachtens welke de eischeresse ageert, is niet op wettige wijze behoorlijk tot stand gebracht; 3°. Al ware dit wel het geval, dan zijn noch de notabe len, noch de nieuwe gemeente-commissie wettig gekozen noch bevoegd om in rechten op te treden in de qualiteit die ze zich toeschrijven en 4°. De eischeresse is bovendien in hare actie niet- ontvankelijk, omdat het reglement van 1809, de vorm van rekenplichtigheid bepaalt en tevens vaststelt, dat in een geschil, bij arbitrage geprocedeerd moet worden, en de gedaagde alzoo geen anderen vorm van rekenplichtig heid, noch voor arbitrage, eene beslissing van den rechter mag inroepen. Na de conclusiën van antwoord intervenieerde de presi dent en secretaris der oude gemeente-commissie in het geding. De rechtbank te Leiden wees ten slotte, in strijd met de conclusie van het O. M.vonnis en verklaarde de eische resse (thans appellante) niet-ontvankelijkin hare vordering,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1867 | | pagina 2