N°. 2178.
Maandag
A0. 1
18 Maart.
Prijs dezer Courant.
Deze Courant 'wordt dagelijksmet uit
zondering van Zon- en Feestdagen,
uitgegeven.
Prijs der Advertentiën.
Spoortreinen van Leiden naar 's-GravenhageDelft, Schiedam en Rotterdam: te 7 u. 55 m.; 10 u. 1 m.; 12 u. 41 m.; 3 u. 37 m.;
6 u. 6 m.; 9 u. 5 m.; naar Haarlem en Amsterdam: te 8 u. 43 m.; 11 u. 43 m.; 2 u. 42 m.; 4 u. 45 ra.; 9 u.
Stoomboot van Leiden (Ligplaats Haven) naar Amsterdam, Maandag ochtend te 4 u., de overige dagen te 5 u.; van Amsterdam Ligplaats
(Binnen-Amstel) naar Leiden, Maandag Dam. te 2% u., de overige dagen n/m. te 3 u. Des Zondags buiten dienst.
Postbuslichtingen aan de Lakenhal, Katoenfabriek en op de Nieuwstraat: 's morg. te 7 u. 50 m. en te 10 u. 50 m.; 's namidd. te 3 u.
35 m.; 's avonds te 7 u. 55 m. en op de Zondagen alleen te 10 u. 50 m. en 3 u. 35 m. 'snamiddags. Oost-Indische Landpost. Over
Southampton, 1 en 17over Marseille, 9, 16 en 25 van elke maand. "West-Indische den 14den en voorlaatsten van elke maand.
Rijkstelegraaf. Dagelijks geopend van 8 uren 'sm. tot 9 uren 'sav. Spoorwegtelegraaf dagelijks van 8 u. 'sm. tot 10 u. 30 m. 'sav.
Zittingen van het Gemeentebestuur. Gemeenteraad op onbepaalde tijden. Burgemeester en WethoudersMaandag en Donder
dag te 11 uren. Commissie van Fabricage, Woensdag te 12 uren. BurgemeesterDinsdag, Woensdag, Vrijdag en Zaterdag te 11 uren.
President der Commissie van Fabricage des Zaterdags van 111 uren. Bureau der Plaatselijke Secretarieopen dagelijks van 10—4 uren.
Thesaurie, alle werkdagen, behalve Zaterdag, van 9—2 nren; Zaterdag van 912 uren. De Gemeente-architect is te spreken op het Raad
huis, eiken werkdag 's morgens van 121 uren.
Kantoor der In- en Uitgaande Hechten ?.en Accijnzen ([dagelijks van 9—1 uren en van 46 uren; van 's Rijks
Directe Belastingen, Maandag, Dinsdag, Woensdag en Donderdag van 9—2 uren; van Zegel'en[Registratie dagelijks van 84
urenvan de Hypotheken en het Kadaster van 9—4 uren.
De dagen zijn voorbijwaarin het koloniaal beheer eene
ondoorgrondelijke verborgenheid was. In plaats van ge
heimzinnigheid is thans openbaarheid de leuze. //De sluiers
zijn weggerukt, en het Nederlandsche volk heeft door zijne
vertegenwoordiging aandeel gekregen in het beheer van
Indië. Maar dat volk vergete niet, dat het nu ook ver
antwoordelijk is voor hetgeen op Java gebeurt, dat het
niet genoeg is om de Indische begrooting vast te stellen
bij de wet en daardoor te weten hoe de millioenen opge
bracht, hoe ze besteed worden en wat er van overschiet
voor onze schatkistmaar dat in de eerste plaats de vraag
moet gelden: of Nederland tegenover de millioenen het
nut, aan__.de Javanen door welvaart en beschaving bewe
zen, in de schaal leggen kan."
"Wij ontleenen deze regels aan een artikel in den Spec
tator geschreven naar aanleiding van de oprichting eener
Maatschappij//Tot nut van den Javaan." Op deze Maat
schappij hopen wij eerlang terug te komen.
LEIBSCH
BAGBLA
Voor Leiden, per 3 maanden1.95.
Franco per post2.80.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Van 1-6 regels 0.75; iedere regel meer 0.12s.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van
1-4 regels 0.90; iedere regel meer f 0.15.
STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER.
Woensdag den 6den dezer namen de discussiën over hoofdstuk V der
staatsbegrooting, depart, van binnenl. zaken, een aanvang. De ons be
kende afgev. van Appingadam was het eerst, aan 't woord. Na de herin
nering van den voorzitter, om de bijzonderheden van deze begrooting niet
te bespreken vóór men gekomen zou zijn aan de beraadslaging over de
verschillende artikelen, had niemand zeker verwacht dat de discussiën zou
den aanvangen aan de uiterste noordwestgrens van ons land. Maar de
heer Zylker moest eenige ophelderingen hebben omtrent den spoorweg Win
schoten. De min. gaf ze hem, en daarmede was dit praeludium afge
speeld. De heer Van Kerkwijk meende een ander onderwerp te moeten
bespreken. Hij had ernstige bezwaren tegen de bestaande kieswet. De ta
bel van 1850 vereischtte noodzakelijk eene herziening. De bepaling van
den census mocht billijk zijn voor het plattelandmaar was 't niet voor
de steden. De afgev. van Zierikzee voerde een aantal voorbeelden aan,
waarbij het den vorigen spreker minder aangenaam waste moeten hooren,
dat er in het kiesdistrict, hetwelk hem tot volksvertegenwoordiger had ge
roepen, zoo weinig politiek leven was. Intusschen was de spr. op dit
punt zeer wanhopig gestemdwant hij hield zich overtuigd dat zijn aan
drang om art. 76 van de grondwet te herzien vruchteloos zou zijn ter
wijl van veranderingen in de tabel ook wel niets zou inkomen. Het was
hem zeker eene aangename geruststelling van den min., die terstond ant
woordde, te mogen vernemen, dat ook bij met de bestaande kieswet geen
vrede bad; hij achtte de zaak echter te teeder om zonder rijpe overwe
ging in 's lands vergadering te brengen. Verder sprak de heer Van Kerk
wijk ook nog over de grensscheidingen tusschen de provinciën Zuid-Hol
land en Zeeland, en Zeeland en Noord-Brabant. Men zou zich vergissen,
indien men meende dat sprs. rede, althans over die eerste grensscheiding,
droog moet geweest zijn. Om niet te spreken van de moeilijkheid waarin
men geraken kan, wanneer men bezuiden Goeree en Overflakkee gaat vis-
schenverhaalde spreker gehoord te hebben van een schipdat op een
der Zeeuwsche stroomen ten anker lag.
De manschappen kwamen tegen den kapitein in verzet. De kapitein gaat
naar den burgemeester en vraagt (aan dezen, als hoofd der politie, om
hulp. Deze zegt echter: ik kan u niet helpen, het water waarin uw schip
ligt is buiten mijne gemeente. Maar zij willen mij doodslaan, antwoordt
de kapitein. Ik kan er niets aan doen, repliceert de burgemeester; gij
moet trachten u met uwe manschappen te verstaan, want niemand weet
iot welke gemeente het water behoort waar uw schip ligt, en een com
missaris van politie of officier van justitie is hier eenige uren van daan.
.Zoo vertelde de heer Van Kerkwijk. En de min. verklaarde dat ook hij
eene betere regeling der zaak noodig achtte, alsmede dat hij attent zou
zijn op de tegenwoordige en toekomende aan- en opwassen, vooral in de
Ooster-Schelde, waarmede de zeker niet over belangrijke algemeene be
raadslagingen waven afgeloopen.
Thans begonnen de beraadslagingen over de afdeelingen. Afd. I, kosten
van het dept., werd zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd. Met afd. II, kosten van het bestuur der provinciën, ging het
niet zoo gemakkelijk. Mr. Van Delden, afgevaardigde van Deventer, stelde
zich aanstonds in de bres voor de verhooging van de bezoldigingen der
leden van de Ged. Staten, die niet in de hoofdstad der provincie wonen.
Hij was tegen het denkbeeld van den min. om dezen eene hoogere be
zoldiging in plaats van reis- en verblijfkosten toe te kennen, op grond
van art. 62 der provinciale wet. Ook achtte hij 't billijk dat het maxi
mum der jaarwedden van de ambtenaren aan alle provinciale griffiën ge
lijk zou staan met dat van hunne ambtgenooten in Noord- en Zuid-
Holland. De afgevaardigde van Nijmegen, Jhr. Van Nispen van Seve-
naersloeg op hetzelfde aambeeld. De heer Fokker, afgevaardigde aan
Middelburg, lichtte heide punten nog nader toe. De min. bleef bij
zijne zienswijze, dat de inwilliging van het eerste verlangen der vorige
sprekers niet geschieden kon zonder wijziging van de provinciale wet, en
dat het ook niet wenschelijk was De verbetering van het lot der com
miezen op de provinciale griffiën zou hij nog eens overwegen. Nu was
de afgevaardigde van Amsterdam, Mr. Godefroiaan het woord. Hij ver
langde hervorming in het doen van uitspraak over administratieve geschil-
lan. De heer Van Nispen kwam daarna eerst weer op de bezoldigin
gen van zoo even terug. De min. beantwoordde beide sprekers. En
nadat de heer Godefroi den heer Van Nispen had doen opmerken, dat hij
omtrent zijne bedoeling in eene dwaling verkeerde, en de laatste zich
weder verdedigd hadwerd het debat gesloten en deze afdeeling aan
genomen.
Volgden de beraadslagingen over afd. III, nationale militie en schut
terijen. Dit was het terrein voor andere sprekers. Al aanstonds beweerde
de heer De Roo van Alderwereld, dat wij geene nationale militie hadden
zooals de grondwet verlangde in art. 180en dat de heer Bosscha zoo u
groot ongelijk niet had, toen hij onze militie «een samenraapsel uit de
heffe des volks" noemde. De vrijwilligers en plaatsvervangers moesten ver
wijderd en tot een staandleger vereenigd worden, dan ware er van de
miliciens eene nationale militie te maken. De afgevaardigde van Leeuwar
den verlangde dat men niet het Pruisisch systeem zou toepassen. De re
geering wilde eene wijziging brengen in de militiewet, maar hij teekende
protest aan tegen elke wijziging, die niet op den voorgrond stelde: af
scheiding van de soldaten van het staand leger van die der militie, en
samenstelling van de nationale militie in de eerste plaats uit vrijwilligers.
De afgevaardigde van Zwolle, de heer Stieltjes, was niet tevreden over de
traagheid van dit ministerie in zulk een gevaarlijk oogcnblik. Waarom