het te vermeerderen, de andere om liet te verminderen maar dat beiden daarbij de krachten wegdenken die hun in de uitoefe ning van die macht weerstand zullen bieden. Zijdie de vast stelling der begrooting bij de wet als eenig heilaanbrengend middel beschouwen, de eene tot opheffing, de andere tot be houd van het batig slot, gaan beiden uit van dezelfde dwa ling een en dezelfde macht voor zich begeerendeook zij mis kennen z. i. beiden de betrekking tusschen Nederland en Indië; de roeping en plichten die Nederland tegenover Indië te ver vullen heeft; de lasten die Indië te dragen heeft om de wel daden te genieten die van een vervulling dier roeping en plich ten het gevolg zullen zijn. - Die dwaling, die miskenning, be- heerscht z. i. onze geheele staatkunde met betrekking tot de koloniën zij heeft zich in de laatste jaren niet minder krachtig dan vroeger doen gelden door de meerdere openbaarheid van ons koloniaal beheer, door de meerdere gedachtendie zich daarover uitsprekenis zij echter in den laatsten tijd meer aan het licht getreden, en Spr. durft de voorspelling wagen, dat zij ook meer en meer hare rampzalige gevolgen voor Nederland en Indië ontwikkelen zal; dat hare verderfelijkheid door bei den zal worden ingezien wanneer het te laat is. - De Neder- landsche Staat heeft tot hiertoe de vraag overtollig, misschien bespottelijk of de vrucht van krankzinnigheid geacht: met welk doel hoogere wijsheid wel zoude hebben toegelatendat een klein volk, weinig meer dan 3,000,000 zielen sterk, heer schappij voerde over zoo vele en zoover afgelegene volken en landen; over volken in beschaving kennis en godsdienst verre achterstaande bij het overheerschende volkover landenals sieraden van Gods schepping, als getuigenissen van Zijne Ma jesteit, Almacht en Grootheid in de natuur, oneindig ver het overheerschende land overtreffende. Het antwoord op zulk eene vraag ware onder zulke omstan digheden niet ver te zoeken. Het kan niet anders luiden dan: hoogere wijsheid heeft gewild dat beide landen elkander van hunnen verschillenden rijkdom zouden mededeelen tot voorzie ning in beider gebrek, tot beider welzijn en ontwikkeling en tot verheerlijking des Allerhoogsten, - De Nederiandsche Staat echter heeft alleen op het geschapene in de verre gewesten acht gegeven, maar den Schepper zeiven vergeten; hij heeft den rijkdom des bodems zich ten nutte gemaakt, maar zich om de volken, die op dien bodem leefden, niet verder bekommerd, dan voor zooverre zij tot de vermeerdering van dien rijkdom konden dienen, of eene, door de begeerlijkheid van andere volken opgewekte concurrentie kon worden tegengegaan. - De Nederiandsche Staatzijne door God aangewezen roeping, met betrekking tot Indië, ontkennende, heeft alleen de roeping van Indië, om hem met zijne schatten te gemoet te komen, doen gelden. Hij heeft er zich aan gewendzich te beschouwen als een land, enkel gebruikt voor exploitatie. Ook onze koloniale geschiedenis der laatste jaren staaft op vruchtbare wijs de juist heid der stellingwij vermogen niets tegen de waarheid. Wan neer nagenoeg 40 jaren lang die leer is toegepast: Indië moet geëxploiteerd worden, en men zich eindelijk, in zijne blindheid of in zijnen overmoed verstout die leer, als een wel overlegd stelsel van regeering, uit te spreken, dan mag het niet verwonderen dat de waarheid eindelijk hare stem verheft en zij te gemoet voertIndië zal niet geëxploiteerd worden. Het is noch uw recht noch zijne bestemming. Wanneer wij der waarheid te kort doen, haar verminken of haar verwerpen, wordt zijook tot ons eigen welzijn door onze tegenpartij her innerd. De conservatieve partij heeft zich door de partijdie haar tegenover stond, omtrent hare afdwalingen moeten zien opmerkzaam maken. Beiden vragen vaststelling der begrooting bij de wet; de eenen om het stelsel van exploitatie te kunnen voortzettende anderen om hetvoor zoo veel het althans van Regeeringswege geschiedt, te vernietigen. Maar beiden bedrie gen zichde eene scheen niet te letten op Indiëdat zich op den duur niet wil laten exploiteeren en ter bereiking van dien wensch in de liberale partij een steun vindt; de andere scheen niet te letten op Nederland, dat eindelijk, van zijne roe ping bewust, zich ook van die roeping zal willen kwijten, in plaats van den band, die Indië en Nederland vereenigt, te ver scheuren en Indië aan zich zelf over te laten. Indië moet een bezitting van Nederland blijven om het batig slot, zegt de eene, en hij vraagt daarom de macht, om dit batig slot te regelen. Of ook al Indië eene bezitting blijve van Nederland, het batig slot moet verdwijnen, zegt de andere, en hij vraagt daarom de macht om het van lieverlede te verminderen. - Maar spr. be weert: het zoude Indië niet wel en Nederland tot schande zijn, indien het geene bezitting bleef van Nederland en tot vervulling der plichten die Nederland tegenover Indië te vervullen heeft, acht hij een batig slot volstrekt noodignuttig en voor Indië in de eerste plaats begeerlijkmaar daarom betreurt hij het ookdat hier 7 2 mannen geroepen worden om hunne verschil lende tegen elkander indruischende inzichten en in onbekend heid met hetgeen het belang van Indië vordert, de hoegroot heid van dat batig slot te bepalen. Spr. beschouwt de vaststelling der Indische begrooting bij de wet als een ramp voor Indië en Nederland, doodelijk voor het batig slot, schadelijk voor de ontwikkeling van Indië en den band tusschen Nederland en Indië verscheurenddaar zij de Indische Maatschappij tegen het Moederland ophitst en haar beurtelings onder bedrieglijk gevlei en onverdiende ver guizing tot slachtoffer maakt van een onzaligen partijstrijd. Spr. gelooft, dat hoe meer men van het recht om over de onderdeden te spreken gebruik maakthoe meer dat nadeel getemperd worden zal. Z. i. kan met de bedoelde vaststelling geen kwaad worden voorkomen geen nuttelooze uitgave zelfs worden tegengegaan maar wel veel kwaad worden gesticht en onbekrompenheid in het doen van uitgaven worden aangemoe digd. Hij licht dat gevoelen nader toe, meent dat men het Ko ninklijk opperbestuur niet beperken moet, en de ontwikkeling van Indië, het behoud van een batig slot de versterking der onderlinge banden te zoeken zijn in eeD Gouv.-Gen. en in een Minister van Koloniëndie de bekwaamheid heeft en den moedomzonder naar het telkens wisselende oordeel der meerderheid van deze Kamerder dagbladpers, der openbare meening, die beginselen in toepassing te brengen, waarvan al leen ontwikkeling verwacht kan worden en waarop alleen de zegen van Boven rusten kan. Met betrekking tot de binnenlandsche politiek zijn aan de christelyk-historische partij door dit Ministerie niet veel illu- siën overgelaten met betrekking tot de koloniale politiekge looft hij, dat het zich illusion schept, die niet zullen worden verwezenlijkt, tot groote teleurstelling der Nederl. Natie, tot groot nadeel voor Indië. De vorige Minister van Koloniën wildekrachtige bevorde ring der particuliere nijverheid, met handhaving echter van de op hoog gezag ingevoerde cultures. Van daar dat de eenige verdediger der door hem ingediende cultuurwet, een oud vriend ook van de Ministers van Koloniën BaudPahudMijer en Rochussen, zijn geestverwanten toeriep: //myne oud conserva tieve vrienden, neemt toch de cultuurwet aan wij behouden de koffie-cultuur." Volgens het door den tegenwoordigen Minister van Kolo niën, in zijne redevoering van 4 Mei 1.1. uitgesproken pro gramma, waarvan de zin langzamerhand meer en meer is toe gelicht door zijne redevoeringen in de Eerste Kamer, maar vooral door zijne Memorie van Beantwoording betreffende de Indische begrooting, wil deze Staatsman: //krachtige handha ving der op hoog gezag ingevoerde cultures, met bevordering der particuliere nijverheid." Het zij men het eene wil met het andereof het andere met het eene, in beide gevallen streeft men naar twee elkander vernietigende of uitsluitende doeleinden. Even als de Minister Fransen v. d. Putte, hinkt ook z. i.- het zij met eerbied gezegd- de Minister Mijer op twee ge dachten. Te recht heeft men tegen de cultuurwet des eersten de be denking doen gelden, dat, in weerwil van zijn wenschenen verzoekingen voor het tegendeel, de op hoog gezag ingevoerde cultures, bij de door hem voorgestelde krachtige bevordering der particuliere nijverheid zouden //te niet gaan." Tegenover den heer Mijer durft spr. bewerendat bij krach tige handhaving der op hoog gezag ingevoerde cultures, ook van de bevordering der particuliere nijverheid niet veel komen kan. De Minister schept zich eene illusie, wanneer hij, die beiden wenschende te doen samen gaanze nog bovendien door Evangelie-prediking en oprichting van scholen verlangt in de hand te werken. Alleen door op de ondervinding der sedert de invoering van het Reg. regl. verloopene jaren geen acht te ge ven en den tegenwoordigen maatschappelijken toestand van Java voorbij te zien zegt spr., kan men zich nog met de uitvoer baarheid van zulk een programma vleien. Wanneer een Regeering Evangelie-prediking wil, moet zij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1866 | | pagina 2