Binnenlandsch Nieuws.
Door S. S. Douma en 91 anderen van Leeuwarden
is aan Z. M. den Koning een adres gericht, houdende ver
zoek, dat het aangenomen stelsel ter bestrijding van de vee
pest moge worden verlaten en een wet worde voorgedragen
waarin als beginsel wordt opgenomenafmaking van al het
aangetaste en verdachte vee enz,, onder schadeloosstelling van
wege het Rijk, of inenting van alle in de verdachte of la
ter verdacht wordende stallen of kringen begrepen runde
ren eveneens onder gelijke schadevergoeding.
De Gemeenteraad van Kampen heeft bij adres aan
Z. M. zijn adhaesie betuigd aan een adres van den Gemeen
teraad van Stad Almelo aan Z. M., houdende verzoek, dat
een wet worde in het leven geroepenwaarbij het arbeiden
van kinderen beneden een te bepalen leeftijd verboden en
tevens de duur van den arbeid in verhouding tot den leef
tijd beperkt wordt.
Dinsdag is in het Paleis van Volksvlijt te Amsterdam
over de heerschende veeziekte een vergadering gehouden
die door Dr. Sarphati werd voorgezeten.
Achtereenvolgens werden behandeld de volgende vraag
punten: 1°. Hoe moet de lijn van afsluiting der besmette
streek zijn ingericht, om haar volkomen aan het doel te doen
beantwoorden?
Hierover werd het woord gevoerd door den heer de Bock,
cand.-not. te Rotterdamdie o. a. beweertdat zulk een lijn
nooit zoodanig kan worden ingericht, dat zij volkomen aan
het doel beantwoordt. Door den heer Breebaart, landbou
wer te Winkel, wordt overgelegd een aan den Koning ge
richt adres van de afdeeling Waard en Groet der Holland-
sche Maaatschappij van landbouw, houdende mededeeling, dat
haars inziens de wettelijke maatregelentot wering der vee
ziekte genomen, niet voldoende zijn. Dr. L. Ali Cohen
betoogde insgelijks, dat een volkomene lijn van afsluiting on-
mooglijk is1°. omdat ons leger niet sterk genoeg i3 om
de grenzen naar eisch te bewaken2°. omdat de belang
hebbenden niet mede, maar veeleer tegenwerken; 3°. om
dat de aard van ons land, vooral in de besmette streken,
een beletsel er tegen oplevert. De heer van Wickevoort
Crommelin sprak in gelijken geest en betreurde mede den
onwil der belanghebbenden, om mede te werkenhij bepleitte
inzonderheid het opheffen van alle afsluitingsmaatregelenen
het geven van tegemoetkoming van Staatswege, zoo noodig
door een leening te vinden. De heer Pabst van Utrecht,
deelde mede, dal de lijn van afsluiting, een wel is waar
onvolkomenmaar toch niet slechte maatregelin de pro
vincie Utrecht goed werkt. De HH. van HoornSnellen
en Hengeveld verdedigden de lijn van afsluiting, wenschten
hare handhavingdoch drongen met nadruk op verbetering
aan. Inzonderheid werd door den eerstgenoemde het advies
dei heeren Ali Cohen bestreden. De landman Salentijn van
den Haarlemmerweg verklaarde zich krachtig tegen de be
staande lijn van afsluiting en gaf de voorkeur aan partiëele
afsluiting van elke woning. De heer Cordes beweerde dat,
als de ziekte epidemisch isde lijn van afsluiting volstrekt
niet helpen zaltenzij zij door een min bevolkte streek
traks een niet, een ilijkspat, nu de spiegel der scheppingmaar
neen, we gaan niet voort, 't is niet weer te geven de prachtige be
schrijving van het oog, zooals we die uit den mond des dichters hoor
denzonder het beeld, zoo hemelsch geteekend, te verminken op eene
wijze, waardoor het aantrekkelijke en wegslepende wanstaltig en wal
gelijk dreigt te worden.
De Zonneschijf is nog verborgen, en eeuwen zullen nog vergaan
eer de starren worden gezien. Ds«r ruischt een stem, een lied dat al
voller en voller in hemelsche accoorden zich ontwikkelt. Dat lied wordt
meêgedeeld als door Mozes gehoord en bevat een heerlijke beschouwing
van de almacht, grootheid en wijsheid Gods in de Schepping der aarde
en eindigt met den schoonen regel:
Maak Uwer Almacht jongstgeboren tot
Uwer goedheids meesterstuk."
De 2de dag. Nog immer 't zelfde golfgeklots. Andermaal weer
klinkt 't Scheppingswoord langs de wateren. Op het woord der Al
macht scheiden zij zich, en vormen zich om den wereldkloot een damp
kring als uit glas gesponnen" die haar ophangt aan een niet. Nu volgt
weer eene beschouwing der wolken, zoo stout en verheven dat ons
woord slechts de flauwe echo kan zijn die in de verste verte die
krachtvol aangeslagen accoorden nabauwt. Die wolken, zij zullen beur
telings de vrees of de bewondering van den nog ongeboren menschen-
zoon uitmaken; die wolken boven hem uitgespannen, zij zullen hem
als toeroepenAlle ziele komt van bovenen naar boven wil zjj
weêr!"
Boven de wolken zal hij zich zijn Godendom of zijn Godheid, zjjn
Paradijs of zijn Walhalla denken! Die wolken bergen in haren schoot
de wervelwinden en broeden op orkanen! Straks, als na 't verloop der
tijden de houten romp de golven zal klieven, zullen de stormen door
haar voortgebracht gansche vloten vernielen! En toch.... geen gril
zal ze drijven, want.... 't zijn dienaren Gods, 't zijn boden des
hemels! Uit die wolken zal zich 't onweer doen hooren en de blik
semschicht 't aanzijn ontvangen! Uit die wolken zich de hagelbui ont
lasten die nu nog spartelend met het water te zamen smelt, maar
later.... maar, later.... zal ze de hoop van den landman in rook
doen vergaan! De sneeuw zal die wolken tot oorsprong hebbendie
gepluimde kristallen, volmaakt als ze de hand des Scheppers verlaten,
vermengen zich ook smeltend met de watermassa, maar later....
maar later »is zij 's winters de sprei voor de wei"is zij, maar
neen, dat sneeuwtafereeltjewij geven 't niet weder, de reinheid er
van zou door ons slechts kunnen bezoedeld worden en het die maag
delijke frischheid doen verliezen, die hoe dikwijls ook door anderen
bezongen, hier weer met nieuwen glans u tegenschittert. Evenmin
zullen wij trachten weer te geven hoe de dichter den regen, die ook
de wolk tot moeder heeft, beschrijft. De "hemelsche fontein" gaf hem
een vloed van woorden en gedachten, die niet bij te houden waren.
Een enkele druppel uit dien stortbui vingen we op, die ons toefluis
terde:
"Maar later.... Maar later....
Dan tikt zij de botten de windselen uit."
Ook dit gedeelte werd met een lofzang besloten die voor de eerste
in kracht en heerlijkheid niet onderdeed.
3de tafereel. Weer klinkt de Godstem en gebiedt dat de wateren zich
vergaderen en het droge zichtbaar zij. Treffend schoon is de be
schrijving die nu volgt. Wij poogden er enkele gedachten van te ont
houden.
Vuur en water in oorlog; iedere spleet wordt gevuld; iedere porie
doordrongenen daar waar in 't hart der aarde de watermassa met de
nog in smeltenden toestand zich bevindende stof in aanraking komt,
loeien de vulkanen en wordt de korst der wereld in fragmenten ge
deeld. De zee wordt archipel waar de eilanden in zwemmenkolom
men van berggevaarten stijgen uit den schoot der aarde op, zich het
water van de breede schouderen schuddendede golven vlieden en
springen woedend van de hooge rotsen eindelijk is er geen water
meer op 't droge dan 't kabbelende beekje of de statige landstroom.
Alweder de stem des Eeuwigen die de aarde tot vruchtbaarheid riep,
en daar ontspruit het groene gras, het welige kruid. De bergen luiste
ren, de dalen hooren, daar wuiven de eerste bladen. Wat vollen plan
tengroei! woud landschap, moeras, 't is als met een too verslag ontstaan.
Dompig echter en treurig is de atmospheer, 't is of we in een trek
kas zijn. Maar 't zijn ook wouden, wouden, altijd wouden. Een reu
zen-doolhof van reusachtige boomen alsof 1000 eiken eene onmogelijke
eenheid zochten. En toch nog eeuwen zullen verloopen eer eik en
linde en pijn hier tieren zullen, nu is voor hen te midden dier litauen
geen plaats. Het is het schaduwbeeld echter van een wordend para
dijs. Die krachtige stengels en reusachtige varensdat boschpark
zinnebeeld der buigende ernst vol groene hoop. Zou de stichter van
het Alhambra dien 3den dag soms hebben aanschouwd
En toch bij dat alles eenzaamheid, onverbreekbre eenzaamheid, waar
van padde en schorpioen de zwijgende getuigen zijn. Geen vooglen-
coor bezielt de takken; geen wit en rood van leliën en rozen; de
vlinder zou geen plekje om te koozen, het bietje geen blaadje waar
'tzich in verschuilen zou, vinden, 't Zijn slechts wouden, wouden
met eentonig groen. Maarwat huivering doorvaart het ge
beente der aard? Ziet de golvende bodem scheurt; 't gebergte ver
schuift; de boschreuzen waggelen, dwarrelen en verzinken, en nu ver
dwijnt als een droom dat ontzaglijk rijk en ruilt zijn groen voor
't scherpste zwart. Schijnbaar nutteloos worden door die beroeringen
die reusachtige wouden onder klei en zand opeen gestapeld en be
graven. Vorming van den Steenkool!
«Zwart diamant der mijnen
Van beschavingstempel zult gij hoofd en hoeksteen zijn."
Nu slaat de Ziener weer een blik in de toekomstde mijn wordt
ontgonnen en met spelonken en gangen doorsneden; hare straten en
pleinen zullen echter alleen door 't lampje worden verlicht, waarbij
arbeider en paard, terwijl boven hen de schepen op de golven dan
sen hun zwaren arbeid zullen doen. Door 't vuur wordt het me
taal gesmolten en wordt de klok, die de gemeente naar Gods heiligdom
roept, en het zwaard dat de have en 't goed van den burger verdedigt,
geboren. Hoor de fluitende stoomketel; zie, daar dobbert de boot,
door geen zeilen, maar raderen bewogen als een zwaan op de baren,
terwijl ieder poot een scheprad is. Daar ratelt de trein met den men
ner op zijn rug, en rent op twee rijen van ijzer de stroomen over en
de rotswanden door, en brengt koning en knecht langs een en den
zelfden weg.
Nogmaals, arm en schraal is die opsomming, ontdaan van den gloed
der poëzie, en terwijl hier de taak des dichtersdie ook nu weder
met een lofzang even heerlijk en schoon als de vorige werd besloten,
voor dezen avond geëindigd was, nemen wij, dankbaar voor't genot,
een hartelijk afscheid van hem tot over 14 dagen. W.