Buitenlandsch Nieuws.
waarin hij zich beklaagde over den toon van persiflage en
ironie, die in het pleidooi van zijn tegenpartij heerschte en
waarin hij de schuld van zich afwierpdat hij den loop
'der zaak had vertraagdbetoogde hijdat in art. 6 der
Staatsregeling van 1806 de scheiding van Kerk en Staat
was aangenomen; maar niet dadelijk toegepast, en eerst
bij decreet van ISO8 door Koning Lodewijk de vrijheid van
autonomie was erkend; dat die vrijheid niet was ontnomen
door de Koninklijke organisatie van 1816 en 1819, waartoe
de Koning onbevoegd was, ofschoon hij de verbindende kracht
van de reglementen van 1816 en 1819, en alleen dat van
1816 als statuut voor het zedelijk ligchaam aannam, maar
niet verbindende voor elke gemeente daar er verschil was
tusschen het kerkgenootschap en elke gemeenteten aan
zien der bezittingen enz. Vervolgens beweerde hij de wet
tigheid van het reglement van 1861, dat vastgesteld was
naar de regels die door gewoonte< gewettigd warendat
geen erkenning of toelating werd gevorderd, noch bij
de wet op het recht van vereeniging, noch bij de wet re
gelende het toezicht op de kerkgenootschappen daar de ge-
meeute waren onvrijeintegenoverstelling van de vrije zede
lijke ligchamen zoodat elke gemeente had het recht tot het
stellen van regels ten aanzien van het finautieel beheerhet
benoemen en ontslaan van bestuurders enz. Voorts wees hij
op de verdiensten van het reglement boven dat van 1809;
omdat het was een zelfstandig vastgesteld reglement, dat
het beginsel van coöptatie of zelfaanvulling van de beheer
ders en het toezicht der gemeente op het beheer had toege
past en door de gemeenteleden was goedgekeurdterwijl het
eindbesluit van den kerkeraad alles wat onregelmatig mogt
wezen dekte. Eindelijk sprak pleiter over het recht der
interveniënten en sloot met den ernstigen wensch tot bevorde
ring van eendracht en vrede in de gemeente.
Mr. G. M. van der Linden bekwam nu het woordna
mens de gedaagden en verdedigde zich tegen het verwijt
van personaliteiten bij zijn vorig pleidooi door te wijzen op
zijn beoordeeling van handelingendie vielen onder de cri-
tiek en door hem scherp worden afgekeurdzonder daarin
eenige persoonlijkheid te mengen. Hij noemde de stelling
totaal valschdie van de zijde der eischeresse was bepleit
rustende op een theorie- en op eeu verklaring der rechten
van den menschdat het recht van finantieele autonomie
was bij de gemeente. Hierop volgde een zeer geleidelijke en
aaneengeschakelde Staatsrechterlijke ontwikkeling van de be
voegdheid van het Staatsgezagtot het stellen van regels
voor de kerkgenootschappen, op grond van art. 12 der
Staatsregeling van 1801 en volgende, van de decreten van
Koning Lodewijk, Keizer Napoleon en van Koning Willem I,
waardoor de verbindbaarheid der organieke reglementen,
die ook niet door de eischeresse werd betwist, ten volle
werd gestaafdzooals dat voor de Hervormde kerk bij be
sluit van 7 Januarij 1816, dat voor de Waalsche kerken
bij besluit van 10 Augustus 1817, dat voor de Evangeli
sche Luthersche kerk van 6 Februarij 1818, dat van 7
Augustus 1835 voor de Herstelde Luthersche kerk (dat van
30 December 1809 voor de R. C. kerkbesturen, dat van 12
Junij 1814 voor het Israëlitisch kerkgenootschap en die voor
de parochiale R. C. kerkbesturen van 31 Mei, 30 Julij en 31
Dec. 18 54). Pleiter betoogde verder dat volgens artt. 90 en 92
van het algemeen regiem., dat de grondwet was voor deNederd.
Herv. kerk het Staatsgezag, het beheer der stoffelijke be
langen nader geregeld had bij het reglement van 1819 en
in art. 73 alleen uitzondering te vinden was voor die ge
meente, wier wijze van beheer werd bestendigd, terwijl het
Synodaal reglement van 1851 en de reserves N°. 2 en 9
dat stelsel handhaaft. Het reglement van 1809 was voor
de Nederd. Herv. gemeente de eenige wettige regel van be
heer; in het slotartikel werd geregeld de wijze van veran
dering en de kerkeraad door eigendunkelijk en willekeurig
dat voorschrift ter zijde te stellen, handelde subversief, illi-
beraaloproerig, extrarevolutionair. De benoeming der com
missie tot het ontwerpen van een nieuw reglement lag in
het duister, de stemming over dat reglement was buiten
eenigen regel of wet en ook niet overeenkomstig de gewoonte
want minderjarige en vrouwelijke lidmaten waren uitgeslo
ten ofschoon deze vroeger binnen Leiden aan de stemming
deelnamen. De wijze van stemming was onder den invloed
van den kerkeraad geschied en zulk een stemming, waarvan
de strekking was een nieuwe organisatiekon niet beslissend
zijn en elk oogenblik door een nieuwe stemming op voor
stel van een lid der gemeente worden vervangen door een
ander reglement. Dat nieuwe reglement was in verschillende
opzichten niet liberaalook niet modernzeer ouderwetsch
want de stembriefjes moesten geteekend zijnde verkiezing
was een getraptehet toezigt der gemeente op het beheer
onbeduidend. Pleiter antwoordde op de aantijging dat hij was
conservatief en niet liberaalmet de plegtige verklaring
dat hij was en bleef liberaalzoodat hij eerbied had en
handhaafde de wet en wat verbindend wasen alleen ver
andering wilde langs den wettelijken weg; maar niet zoo
als de kerkeraad die in de weigering om Mr. J. T. E. N.
als lid der commissie voortestellenen om verder het re
glement van 1809 optevolgen, was onverdraagzaam en willekeu
rig. Hij verdedigde den titel van //commissie van in- en
door" met de verklaring, dat hij gedurende zijn 2 8jarige
practijk zulk eeu qualificatie nooit had gehoord of gelezen.
Pleiter eindigde zijn hoogstbelangrijke pleitrede die door een
talrijk gehoor met de meeste aandacht was gevolgd en blijk
baar indruk maaktemet het zamentrekken van een reeks
vanstellingen die in logische orde de verdediging van de
gedaagden tegen den ingestelden eisch wedergaf.
De arr.-rechtbank stelde daarop de stukken in handen van
den heer officier, die in deze zaak na de vacantie zal con
clusie nemen.
Reeds zijn door sommige ingezetenen aanbiedingen
gedaan, ten gevolge waarvan aan meer dan 100 oude strij
ders die niet op 's Rijks kosten verlangden te worden ge
huisvest, een behoorlijk nachtverblijf zal worden verleend
waaronder ook 3 door regenten van het Luthersch Wees- en
Oudeliedenhuis.
Voor de oude strijders van 18131815, die niet op
's rijks kosten nachtverblyf verlangden, zijn, behalve de inge
zetenen die zich aangeboden hebben om voor hun rekening
huisvesting te verleenennog een aantal burgers uit den
minderen stand, die gelegenheid zullen geven tot nachtverblijf
tegen een geringe toelage, waarvoor zy ook op het Raadhuis
aangifte hebben gedaan.
-— Uit een goede bron wordt ons medegedeeld dat Z. M.
den Koning geen andere eerbewijzingen bij zijn bezoek van
de St. Pieterskerk verlangt dan het geleide van de eerewacht,
bestaande uit 24 leden van het Studentencorpsonder bevel
van den achtingswaardigen kleinzoon van den edelen Graaf
Gijsbert Karei van Hogendorp.
Naar wij van goederhand vernemen zullen op Diugs-
dag 27 Junij op het exercitieveld buiten de Rijnsburgsche
poort, des namiddags ten half vijf uren volksvermakelijkhe
den worden gegeventerwijl 's avonds op het water aan de
Beestenmarkt en aan de Oude Heerengracht muziekuitvoerin
gen plaats hebben. Reeds worden ook op verschillende plaat
sen van stadswege illuminatietoestellen voor het feest gereed
gemaakt.
De Leidsche Gemeenteraad heeft in de zitting van
heden tot bestuurders van het Werkhuis op nieuw benoemd
de HH. D. A. Schretlen en J. van Heukelomen in plaats
van den heer H. Zaalberg, den heer A. C. Leembruggen,
en vervolgens behoudens wijziging vastgesteld de plans en
voorwaarden tot het bouwen van lokalen voor de hoogere
burgerschool.
De Thermometer van Fahrenheit teekende alhier Woens
dag des namiddags te 5 uur 6 7°, des avonds te 8 uur 62°,
te 10 uur 57°. Donderdag morgen te 5 uur 53°, te 8 uur
61°, 's middags te 12 uur 71°, 's namiddags te 4 uur 71°.
Het herinneringsfeest aan den veldslag bij Belle Alli
ance - zoo als men in Duitschland het tooneel van de
overwinning op 18 Junij 1815 noemt, terwijl het in Enge
land, Nederland en Frankrijk meer onder den naam vau
Waterloo bekend staat, - is te Berlijn zeer stil gevierd en heeft
op verre na die deelneming niet ondervonden, welke onge
veer twee jaren geleden aan het jubelfeest van den veldslag
bij Leipzig te beurt viel.
In Brunswijk ging het herinneringsfeest gepaaid met
een rouwfeest ter nagedachtenis van Hertog Frederik Willem
die in 1815 bij Quatre-Bras sneuvelde. De dom was voor