dig in den grond gevaren de aak//Niets zonder Gods ze gen;" de bemanning is gelukkig gered, maar de schade beloopt f 2000. Men schrijft nader uit Ter Neuzen dd. 15 Junij Heden ochtend is het lijk opgevischt van een sedert acht dagen vermisten militien van het 1ste bat. 6de reg. inf. Twee zijner kamaraden, waarmede hij uit was geweest, zijn bereids in hechtenis genomen, beschuldigd van moord, daar men op het lijk een gapende wonde aan het hoofd heeft ontdekt, blijkbaar met een mes toegebragt. Yijf Groningsche heeren hebben een toer te paard ge maakt door Drenthe, Overijssel, Gelderland en Utrecht; 14 dagen besteedden zij daartoe; zij hadden één wagen als am bulance met bediende bij zich. Zij hebben zoo het land veel beter leeren kennen dan gewone diligence- en spoorreizigers. In de Nederlandsche Spectator treft meD een korte kritiek aan van den gecostumeerden optogt, den 6 Junij binnen Leiden gehouden. Aan het slot leest men het volgende: //Toch rouwde 't mij niet te zijn opgegaan. Leidens breede grachten, zijn schilderachtige ophaalbruggen en de met vlaggen overdekte beurtschepen waren mooi gestoffeerd, de middag zon scheen geestig door het loof der boomen aan den wa terkant en de jongens van de kweekschool voor de zeevaart roeiden jolig in hun groote sloepen over de wijde vlakte. 's Avonds was de Breedstraat prachtig. De gaslantaarns waren vervangen door bollendie schitterende edelgesteenten vormden in de snoeren van gewone lampions, aan weerszijden langs de huizen gehangen. Een kolossale chineesche tempel, van boven tot beneden verlicht, prijkte op de brug bij de Yrouwensteeg. Winddie vijand van illuminatiënwas er niet, maar toen 't tijd werd om naar bed te gaan werden door een ferme regenbui de lichtjes uitgedoofd en de men- schen naar huis gejaagd." Maandag werd voor de arrondissements-rechtbank al hier de zaak bepleit betreffende het beheer der kerkelijke bezittingen van de Nederduitsche Hervormde gemeente te Leiden. Mr. H. A. Neeb trad voor de eischers opdie van de oude gemeente-commissie vorderde rekening en verantwoording, mitsgaders ovèrdragt van haar beheerin tegenwoordigheid van het collegie van notabelenaan de nieuwe gemeente commissie. In een overzicht van den loop en stand der zaak stipte hij aan den oorsprong van het geschilgelegen in de benoeming van den heer Bodel Nijenhuis en de weigering van den kerkeraadom hem van den kansel aan de gemeente voortestellenwaarop gevolgd is de poging tot herziening van het reglement van 1809 en de weigering der gemeente commissie om tot die herziening de hand te reiken. Pleiter onthield zich zorgvuldig van alles, wat betrekking had tot de hartstogtelijkheid van het geschil, maar merkte op, dat de weigering van den kerkeraad om Mr. J. T. B. N. voor testellen niet rustte op gemis van de vereischten in art. 2 van het reglement omschreven. Hij behandelde de hoofdvraag omtrent het recht der gemeente van autonomie ten aanzien van het beheer der kerkelijke goederen en beschouwde de kerkeraad en de gemeente-commissie als twee oligarchische ligchamenwaarvan de eerste de geestelijke en de tweede de stoffelijke belangen der gemeente behartigde. Uit kracht van de gewoonte bij het zedelijk ligchaam heerschende bad de kerkeraad zijn tusschenkomst verleend tot het ontwerpen en vaststellen van het reglement van 1861, dat met 146 vóór en 38 stemmen tegen was aangenomen. Achtereenvol gend behandelde hij de volgende stellingen, als: 1°. de Herv. gemeente heeft het recht van antonomie; 2°. het reglement van 1861 is op behoorlijke wijze tot stand gekomen 3°. zoowel de notabelen als de nieuwe gemeente-commissie zijn op wettige wijze verkozen 4°. de eischer competeerde tegen de gedaagden de actie; 5°. de conclusie der interveniërende partij is ongegrond. In den loop van die pleitrede werd o. a. ontwikkeld het wezen eener kerkelijke gemeenteals zedelijk ligchaam alle rechten bezittende tot het stellen van regels op het bestuur, tot het wijzigen en veranderen der reglementen tot het ont slaan van bestuurders en lasthebbers. De Hervormde gemeente te Leiden ontleent die vrijheid en onafhankelijkheid uit de Staatsregeling van 179 8 en het decreet van 2 Augustus 180 8. Zjj is haar nooit ontnomen noch bij de grondwet, noch bij de wet. De Koning was onbevoegd tot de organi satie van het»Nederl. Hervormde kerkgenootschap en der halve tot vaststelling van het algemeen reglement op het bestuur der kerk en van dat op het beheer der kerkelijke fondsen van 1819; tot bekrachtiging van het algemeen reg lement van 185 2 en het maken van reserves. Die reglemen ten kunnen echter als statuut van het zedelijk ligchaam door de aanname welligt verhinderd worden beschouwd. Elke ge meente aan wie de uitzondering van het prov.-recht is ver leend heeft het recht zich te organiserenelk lid der ge meente daartoe initiatief te nemen. Zie een arrest van den Hoogen Baad van 2 Januarij 1846, Prof. Thorbecke in zijn beschouwing vinden, in de Gids van 1846, de oud- Minister Jolles enz. Bij gemis van regels voor de verkiezingen van de ge meenteleden waren de vormen in acht genomendie door gewoonte en het karakter van het zedelijk ligchaam zich daartoe eigenden. Door het optreden van het collegie van notabelen en de benoeming van een andere commissie was het reglement van 1809 vervallen en de oude gemeente commissie krachtens de overgangsbepalingen van het nieuwe reglement ontslagen. Mr. G. M. van der Linden stelde namens de gedaagden op den voorgrond de vreemdsoortige eischom de gemeente commissie die haar lastbrief had van de gemeentenog be stond nog leefde en beheerdete beschouwen als dood en te vragen af- en overgifte van een beheerdie zij niet mogt overdragen aan een collegie, die zich ook noemde lasthebbers der gemeentemaar zonder bewijs, dat gelijk in de dagvaarding was uitgedrukt, de Hervormde gemeente in en door de commis sie zich liet vertegenwoordigen en de actie had doen instellen. Pleiter verdedigde zich op het verwijt, dat de oude gemeente commissie den loop der zaak vertraagde en op de lange baan schoof, door aanhaling van feiten, waaruit bleek dat meer dan eens een termijn van zes maanden door de eischeresse was noodig gekeurdom zich te beraden. Hij erkende even wel dat aan zijne zijde geen belang bestond met bespoe diging want dat alles geregeld werd beheerdde kosters en verdere kerkelijke beambten betaald, ja alles werd ver- rigt, terwijl de commissie van in- en door niets te beheeren had en verrigtte. De hoofdzaak van de pleitrede was ver dediging van de wettelijke en staatsrechterlijke kracht van het algemeen reglement op het bestuur der Hervormde kerk vastgesteld bij Koninklijk besluit van 7 Januarij 1816, zoo wel op grond van den toestand der kerk en betrekking tot den Staat tijdens de Bepubliek als van de daartoe betrekke lijke bepalingen der latere staatsregelingende Provinciale Synoden zaamgetrokken tot eene algemeene Synodehet be heer der kerkelijke goederen sedert het placcaat van keizer Karei van 15 75 tot op den huidigen dag geregeld door het Staatsgezag. De Hervormde kerk was een zedelijk ligchaam in staatsrechterlijken zindie de organisatie had aangenomen en van overheidswege was erkend. Pleiter wees verder aan uit de thans vigerende kerkelijke reglementendat de ker keraad onbevoegd was, om zich te bemoeijen met het beheer der kerkelijke goederen en enkel, zoo hij misbruiken op merkte daarvan kennis geven moest aan het klassikaal be stuur. Het laatste deel van de pleitrede was gewijd aan het on derzoek van de wettigheid der commissie van in en door maar we onthouden ons daarvan eenig verslag te geven om dat al wat de geachte pleiter uit de overgelegde officieele stukken aanhaalde niet strekte, om de achting, de eerbied en het vertrouwen jegens den Leidschen kerkeraad te steunen. De vlugtige trekken van die teekening waren naar waarheid gegevende vergelijking van verschillende handelingen met die in de tijden van de Fransche revolutie scherphet ver wijt van oproerigheidwillekeur en wat meer van dien aard de verwikkelingen hadden doen ontstaan en voortdurenniet ongegrond en de indruk op de hoorders te weeg gebragt was zeker die van schaamte of verontwaardigingdat' de kerke raad om zijn doel te bereiken in de Galgstraat en in de Bouwelouwesteeg zich een aanhang bij eenvoudige en onnoozele gemeenteleden had weten te verwerven tot het verkrijgen van een meerderheid van stemmendie opwoog tegen de krachtige protesten van enkelen, Hoe is het mogelijkdat verstandige mannen zich tot blinde werktuigen laten gebruiken tot bevrediging van de eer- en heerschzucht van enkelen, en eenige waarde kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1865 | | pagina 2