N°. 681.
Woensdag 14 Mei.
Aü. 1862.
LEIDSGH DAGBLA
Deze Courant verschijnt eiken dag, be
halve Zon- en Feestdagen, en kost voor
Leiden 1.9B, en franco per post 2.80
in de drie maanden. Afzonderlijke Nom-
niers Vijf Cents.
Prijs der Advertentiën 1-6 regels 0,75.
Iedere regel meer 12}. Cts. Geboorte-, hu.
welijks- en doodberigten van 1-4 regels ƒ0.90.
Iedere regel meer 15 Cts. Bekendmakingen vau
genootschappen 5 Ct9. Zegelrecht 35 Cts.
Spoortreinen van Leiden naar 's GravenhageDelft, Schiedam en Rotterdam te 8 u. 36 m.; 10 u. 17 m.; 1 u. 16 m.; 3 u. 47 m.; 6 u. 9 m.;
9 u. 24 m. Naar Haarlem en Amsterdam te 8 u. 31 m.; 10 u. 20 m.; 12 u. 4 m.; 2 u. 55 m.; 4 u. 53 m.; 9 u. 29 m. en op de
Zondagen 's avonds 10 u. 40 m. uit 's Hage naar Leiden en 11 u. 30 m. terug naar 's Hage.
Stoomboot van Leiden (Ligplaats Haven) naar Amsterdam, Maandag ochtends 3 de overige dagen uitgezonderd de Zondag 5 u.; van
Amsterdam (Beerebijt) naar Leiden dagelijks 's middags 2} u., de overige dagen uitgezonderd de Zondag 3 u.
Postbusligtingen aan de Lakenhal, Katoenfabriek en op de Nieuwstraat: 's morgens te 7 u. 40 m.; 'smiddags te 11 u. 15 m., 'snamiddags
te 3 u. 45 m. 'savonds te 8 u. 40 m. Oost-Indische Landpost. Over Southampton, 1 en 17; over Triëst, 7 en 23; over Marseille,
9 en 25 van elke maand.
Rijks-Telegraaf. Werkdagen van 912 en van 27 uur. Zondag van 89 en van 25 uur. Spoorweg-Telegraaf dagelijks van
m. 8—9 u. 30 m. av.
Zittingen van het Gemeentebestuur. Gemeenteraad op onbepaalde tijden. - Burgemeester en WethoudersMaandag en Donderdag te 11 uur.
Commissie van FabricageWoensdag te 12 uur. - Burgemeesterdagelijks te 10 uur. - President der Commissie van Fabricage des Zaturdags vau
111 uur. Bureau der Plaatselijke Secretarie is open dagelijks van 104 uur. - Thesauriedagelijks van 102 uur. De Gemeente- Architect is te
spreken te zijnen huize op den Ouden Singel, 'smorgen9 van 910 uur.
Kantoor der Plaatselijke Accijnsen, dagelijks van 81 uur en van 36 uur; der In- en Uitgaande Rechten en Acoijnsen
dagelijks van 91 uur en van 3—6 uur; van 's Rijks Directe Belastingen, Maandag, Dingsdag, Woensdagen Donderdag van 9 2
uur. van Zegel, Registratie dagelijks van 84, van de Hypotheken en het Kadaster, van 94 uur.
tte Interpellation van het Nieuwe Ministerie.
II.
Zij, die uit innige overtuiging de beginselen der grondwets
herziening van 1848 aankleven en huldigen, en zich trots
smaad en miskenning sluiten aan een partij, die zich opdien
grond de constitutionnele noemt, moeten zich vooral uiterst
naauwgezet betoonen in de stipte naleving der grondwettelijke
voorschriften, ook zelfs dan wanneer het de vormen geldt. On
verschilligheid omtrent hetgeen men bijzaken noemt, daar
gelaten de rekbaarheid der uitdrukking, moet leiden tot een
ongunstig oordeel over trouw aan de letter en den geest der
grondwet en een blaam leggen op de partij, die zich de con
stitutionnele noemt, maar willekeurige waarde hecht aan de
verschillende bepalingen der Grondwet. Men is het trouwens
algemeen eens, dat art. 73 der grondwet eene diepe beteeke-
nis heeft, en niet straffeloos kan worden geschonden. De ver
antwoordelijkheid van de hoofden der ministerieele departe
menten wordt geregeld door de wet. Alle Koninklijke besluiten
en beschikkingen worden door een der hoofden van de minis
terieele departementen mede onderteekend. Hoe is het nu met
het Koninklijk besluit van 31 Januarij 1862, dat de onder -
teekening draagt van den heer Thorbecke, die eerst op 1
Februarij was Minister van Binnenlandsche Zaken? Wij heb
ben de verdediging gelezen; zij heeft ons niet bevredigd,
want die als Minister een Koninklijk besluit mede ondertee
kent, moet werkelijk Minister zijn en dit was de heer T. niet
op het oogenblik, dat hij zijn naam plaatste op het Koninklijk
besluit, dat een nieuw ministerie, met al wat daartoe betrek
king had, regelde. Zoo het Koninklijk besluit, waarbij de
heer T. werd benoemd, zijn dadelijke aanvaarding van de op
gedragen taak niet had belemmerd door de uitdrukkelijke be
paling van de vervanging op 1°. Februarij was hij bevoegd
geweest als Minister van Binnenlandsche Zaken een besluit
gedagteekend 31 Januarij medeteonderteekenen. Toen was de
heer van Heemstra Minister en het aangevallen besluit bevat
dus geen onderteekening, want die het onderteekende was
daartoe evenmin bevoegd danwie ook.
Waarom uiet dadelijk het gebrek verholpen, toen men er
op werd gewezen? Dwaze eigenliefde, alsof men zich volmaakt
waande en tot mistasting of overijling onbekwaam! De ver
dediging op het ingebragt bezwaar druischt in tegen het ge
zond verstand; want die zich met zekere verantwoordelijkheid
belast, moet ook in staat zijn die verantwoordelijkheid te dra
gen of liever, als de kracht van een koninklijk besluit af hangt
van de onderteekening, moet de titel niet met grond kunnen
worden betwist. De medeonderteekening van een Minister heeft
voor de rechten, die het besluit geeft, alleen wettelijke kracht.
De Grondwet draagt aan de hoofden der Ministeriele depar
tementen de zorg op voor uitvoering van alle wetten, maar
nergens staat geschreven dat die met de uitvoering van een
koninklijk besluit is belastdat moet hebben medeonderteekend.
Diezelfde aanmerking betreft ook het Koninklijk besluit van
12 Maart betrekkelijk de Delftsche Academie. In art 72 dei-
Grondwet wordt de overweging bij den Raad van State ge
vorderd van alle maatregelen van inwendig bestuur van den
Staat en van zijn koloniën en bezittingen in alle werelddeelen.
Dat op het Koninklijk besluit van 1842 den Raad van State
niet is gehoord, kan wel tot staving strekken der vroegere
klagten over de gebrekkige handhaving en inachtneming der
voorschriften van de Grondwetmaar niet tot verdediging van
een verzuim in 1862 gepleegd. En 't is een verzuim, omdat
op het besluit van 1859, dat bij het aangehaald besluit van
12 Maart werd gewijzigd, de Raad van State is gehoord. Maar
al was dit niet zooeen constitutioneel Minister moest dat
besluit in zijn aard en strekking zooveel waarde hebben^ toe
gekend dat het die formaliteit niet mogt ontgaan, omdat-
het middelbaar onderwijs aan de Delftsche academie behoort
een voorwerp van de aanhoudende zorg der redering te zijn
volgens art. 194 der Grondwet en omdat de regels tot be
noeming van ambtenaren voor de O. I. koloniën behooren