N°. 449. Woensdag 14 Augustus. A". Absolutisme of Revolutie. EL l si N LEIDSCH DAGBLAD. Deie Courant verschijnt eiken dag, be halve Zon- en Feestdagen, en kost voor Leiden ƒ1.95, en franco per post ƒ2.80 in de drie maanden. De prijs der Advertentiën is voor elkeu regel Zes Cents, behalve 35 Cents zegel-- recht, voor elke plaatsing. Afzonderlijke Nommers Vijf Cents. Spoortreinen van Leiden naar 's Gravenhage, Delft, Schiedam en Rotterdam te 9 u. 42 m.; 12 u. 5 m.; 3 u. 9 m.; 6 u. 9 m.; 9 u. 9 m. NTaar Haarlem en Amsterdam te 8 u. 26 m.; 10 u. 58 m.; 1 u. 8 m.; 4 u. 58 m.; 9 u. 13 m. Stoomboot van Leiden (Ligplaats Haven) naar Amsterdam, Maandag ochtends 3 u., de overige werkdagen 5 u.; van Amsterdam (Beerebijt) naar Leiden Maandag 's middags 2J u. Overige dagen 3 u. Postbusligtingen aan de Lakenhal, Katoenfabriek en op de Nieuwstraat: 's morgens te 7 u. 30 m.,'smiddags te 12 u.,'s namiddags te 3 u. 45 m,. '«avonds te 8 u. 15 m.Oost-Indische Landpost. Over Southampton, 1; over Triëst, 6; over Marseille, 9 van elke maand. Riiks-Telegraaf. Werkdagen van 9—12 en van 27 uur. Zondag van 2—7 uur. Spoorweg-Telegraaf dagelijks van sra. 7 u. 30 ra.—10 u. av. Zittingen van het Gemeentebestuur. Gemeenteraad op onbepaalde tijden. - Burgemeester en Wethouders, Maandag en Donderdag te 11 uur. Commissie van Fabricage, Dingsdag te 12 uur. - Burgemeester, dagelijks te 10 uur. - Bureau der Plaatselijke Secretarie is open dagelijks van 104 uur. - Thesauriedagelijks van 102 uur. Be Gemeente-Architect is te spreken te zijnen huize op den Ouden Singel, 'smorgens van 910 uur. Kantoor der Plaatselijke Accijnsen, dagelijks van 8—1 uur en van 3—6 uur; der In- en Uitgaande Rechten en Accijnsen dagelijks van 91 uur en van 36 uur; van 'sRijks Directe Belastingen, Maandag, Dingsdag, Woensdag en Donderdag van 9t uar; van Zegel, Registratie dagelijks van 8—4, van de Hypotheken en het Kadaster, van 9—4 uur. II. Op het vorig artikel is het volgend antwoord ingekomen Wei-Edele Heer! In het hoofdartikel van het Leidsche Dagblad van Woensdag wordt door u lof toegekend aan het nieuw Reglement op het beheer der Kerkelijke goederen enz. en verklaard dat het boven het thans bestaande verre de voorkeur verdient. Met dien, lof paart zich evenwel eene niet malsche berisping: «de maatregel" namelijk vastgesteld" in Art. 1 der overgangsbe palingen wordt //despotiek of ondoordacht, altyd onbeschaamd en in strekking hoogst gevaarlijk" alsmede «revolutionnair" genoemd en de schuld daarvan aan den Kerkeraad gegeven. Vergun mij daaromtrent eenige opmerkingen te maken. Reeds het laatstgenoemde is niet juist. De Kerkeraad heeft op uit- noodiging der Commissie van 5 ledenhet Reglement aan de stemming der gemeente onderworpenmaar het is met de overgangsbepalingen niet zijn werk, maar dat der gezegde Commissie, welke alleen daarvoor verantwoordelijk is In plaats van den vastgestelden maatregel had Art. I dier bepalingen naar uw oordeel moeten behelzen, «dat het Reglement zou vervallen, wanneer de Koning, met intrekking van het besluit van 8 Julij 1820, het nieuwe Reglement zou hebben erkend, volgens het bepaalde bij art. 73 van het Provinciaal reglement voor Zuid-Holland van den 12 Nov. 1819." Er is geen twijfel aan of de Commissie van 5 ledenindien zij dit voor den wettigen weg gehouden had, zou dien zijn ingeslagen en voorzeker heeft zij niet «opzettelijk averechts" willen handelen. Zij heeft gemeend dat de Gemeentecommissie haar mandaat niet van de Regering, maar van de gemeente ontvangen had en deze laatste dus ook alleen de bevoegdheid bezat dat intetrekken of te wijzigen2). En voor die meening bestaat goeden grond. Het 1) De Kerkeraad moet wetenwat hij der gemeente ter goedkeuring voorlegteen verantwoordelijkheid van de 5 leden was denkbaarals zij het stembureau hadden uitgemaakt. (Red.) De Gemeentercommissie .bestaat alleen nog ten gevolge Leidsche Reglement is noch van de Regering uitgegaan noch van haar goedgekeurd. Bij het besluit van 8 Julij 1820 wordt aan de Leidsche gemeente (gelijk aan vele andere) toegestaan wat Art. 73 van het Provinciaal Reglement vergunde te vra gen «het behoud der thans bij dezelve plaats hebbende wijze van beheer" wat blijkbaar niets anders beteeker.t dan dat het Prov. Regl. op haar niet van toepassing zal zijn. Geene an dere verpligting wordt daarbij opgelegddan die dat rekening en verantwoording worde gedaan aan Notabelen uit de gemeente. Door uechter wordt dat besluit opgevat als een vaststelling van het bestaande ReglementMaar dit wordt reeds daardoor wederlegd dat de Regering van die Reglementen geen keunis genomen heeftzij kan toch haar zegel niet hebben gehecht aan schrifturen van wier inhoud zij onkundig was. Zij kan aan zich zelve niet zoo ongelijk zijn gewordendatterwijl zij de Prov. Reglementen eerst na langdurig overleg en na den Raad van State geraadpleegd te hebben, vaststelde, zij de stedelijke Reglementen ongezien en zonder iemand te raadplegen voor wet zou hebben verklaardwat voldoende zou zijn die kracht van wet te doen missen. Sommige dier Reglementen bevatten, zoo als Art. 20 van het nieuwe Leidsche, de bepaling door wie en op welke wijze ze kunnen veranderd worden. Wordt nu door het besluit van 8 Julij 1820 aan de gemeenten het recht daartoe benomendan ware de vaststelling van die Re glementen zoo als die door u aangenomen wordtdeels ook het tegengestelde daarvan en bleven die niet «in hun geheel." Intrekking van het besluit van 8 Julij 1820 ware dus niets anders dan te vragen dat men aan het Prov. Regl. mogt wor- van het Koninklijk besluit van 8 Julij 1820. Wordt dat be sluit ingetrokken, dan treedt het Prov. Reglement in wer king en een collegie van kerkvoogden vervangt de Gemeente commissie. (Red.) Het besluit van 1820 bestendigt den toestand zooals di; volgens het Reglement van 1809 bestond, gewijzigd door de voorwaardelijke dispensatie. Elke wijziging van het Reglement die strekte om den toestand te veranderenhoeveel te meer een nieuw Reglement, dat op andere grondslagen rust, bleef afhankelijk van de medewerking des Konings. (Red.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1861 | | pagina 1