worden op de wijze, welke bij Art. 14 bepaald is." (Art. 5). Het bedoelde reglement heeft zijn wettelijk karakter niet verloren, ook toen bij Koninklijk besluit van 12 November 1819 een provinciaal reglement op de administratie der Kerkelijke fondsen en de kosten van de eeredienst bij de Hervormde Gemeenten in de provincie Holland, zuidelijk gedeelte, werd vastgesteld. Immers bij Art. 73 van dit reglement werd bepaald, dat het provinciaal collegie van toezigt provisio neel uitzondering of modificatiën kon toestaan: a indien in Nederduitsche gemeenten, waar de kerkelijke administratie tot nog toe in volledige orde beheerd en uit de gewone inkomsten in alle behoeften voorzien is geworden door Ker kenraden en Gemeente-Commissien of administra teurs der kerkelijke financiën, het behoud der thans bij dezelve plaats hebbende wijze van be heer of ook eenige wijzigingen ten aanzien van het bepaalde bij dit reglement verlangd wor den of wanneer andere gewigtige redenenbij voorbeeld de geringheid der gemeente, zulks vorderen. Wanneer echter deze uitzondering of modificatiën bij voortduringof voor meer dan één jaarmogten verlangd worden, is de auto risatie des Konings daartoe noodig. In allen ge valle zal worden gezorgd, dat van de administratie der kerkelijke goederen jaarlijks behoorlijk reke ning en verantwoording aan notabelen uit de Ge meente worde gedaan." Bij Koninklijk besluit van 8 Julij 1820 is die dispensatie verleend en tot op den huidigeu dag de wettelijke toestand der Gemeente-Commissie dezelfde gebleven zoo als die bij de Koninklijke beschikking was ge- sanctionneerdmet uitzondering evenwel dat de rekening wordt gedaan aan den Kerke- raad en niet aan de notabelen der Gemeente. Men zal na deze ware en getrouwe voorstel ling van den wettelijken grondslagdie beide collegiën tot elkander in betrekking stelt, zich beter een begrip kunnen vormenvan den aard van het geschildat we gaan mededeelen. BINNENLANDSCH NIEUWS. Per telegraaf ontvingen we gisteren kort na het afdrukken van dit blad, het berigt, dat de concessie tot den aanleg van den Spoorweg van Scheveningen over 's Gravenhage en Leiden naar Woerden den 26 April jl. is verleend en thans openbaar gemaakt. Die lijn is ook in ver band gebragt met een eventueel aan te leggen spoorweg naar het Nieuwe Diep. Bij slotartikel is bepaald, dat bijaldien het algemeene nut dezer onderneming met betrekking tot de onteige ning niet door de Staten-Generaal werd erkend, alsdan de concessie wordt beschouwd als niet te ,zyn Vfnlgend zonder dat daaruit door den conces- ■siönÖ.is ettfig recht op schavergoeding kan wor- -tléni. óptleërtü. J B§ koninklijk besluit van 20 April jl. zijn goedgekeurd der Statuten eener Vereenigiug te Botterdam gevestigddie zich tot doel stel de inwendige zending onder de in Nederland bijzonder te Botterdam, wonende of doortrekkend protestantsche Duitschers en protestanten va andere natiën, en wel iu deu geest van d inwendige zending der Evangelische Kerk i Duitschland. Het beginsel der Vereenigiug is even als dat der inwendige zending zelveht levendige door de liefde werkende geloof i: Jezus Christus den Zoon Gods en des mensche: Zoon. De Vereenigiug verzamelt de voor haa doel benoodigde gelden, deels door bijdrage ha rer medeleden, deels door vrijwillige giftec harer begunstigersalsmede door collecten bi de te houden godsdienstoefeningen, bijbellezin gen en zendings-bijeeukomsten. Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid- Holland, Gelet op de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 21 dezer n°. 127 (2de afd.), betreffende de vraagof de raadsbesluiten tot helling van schoolgeld voor lagere scholen, vóór de invoering der Wet oj het Lager onderwijs vastgesteld en goedgekeurd na het verstrijken van den termijn van art. 7( dier Wet als vervallen zijn te beschouwenheb ben den 24 April jl. beslotenaan Burgemees ters en Wethouders der gemeenten in deze pro vincie te kennen te geven dat, naar de meening van voormeldeu minister, aangezien bij art. 7, der wet van den 13den Augustus 1857 (S161 n°. 103) de plaatselijke verordeningen op he: lager onderwijs bij het in werking treden der wet op den Ist011 Jannarij 1858 afgeschaft wor den doch alleen met uitzondering der onder werpen in art. 70 bedoeld, voor welker regeling dit artikel nog een driejarigen termijn verleent en tot die onderwerpen onder anderen de kos ten van het onderwijs (art. 3135) behooren de vóór de uitvaardiging der wet genomen beslui ten van de gemeenteraden tot heffing van school gelden, bij het verstrijken van dien driejarige: termijn als vervallen moeten worden beschouwd vermits zoodanige besluitenals behoorende os der de voorschriften en beschikkingen van de: Baad, volgens art. 150 der Gemeentewet onde de algemeene benaming van «Plaatselijke Vei ordeningen" begrepen zijn wordende de Gemeen tebesturen uitgenoodigd hunne in dezen bedoeld vroegere besluitenzoo die nog niet door later: zijn vervangenzoo spoedig mogelijk te herzie: en aan Gedeput. Staten in te zenden om b: tijds aan de goedkeuring des Konings te kun nen worden onderworpen ten einde die heffing na den lsten Januarij 1S61 geene vertraging ondervinde. In de jaarlijksche algemeene Vergadering van de Nederl. Maatschappij tot bevordering van de afschaffing der slavernij II. Woensdag 1 's Hage gehouden is tot Voorzitter benoemd Mr G. Groen van Prinsterer, in plaats van Mi A. baron Mackay, die aftrad en niet herkieabaa

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1860 | | pagina 2