Oiaötmale fadeven WOENSDAG 24 DECEMBER 1941 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 GEZANG IN DEN KERSTNACHT Er waren geen muisjes te krijgen, maar toch zal het Kerstmis zijn. Ik weet niet, of het in ieder huisgezin gebruik is, doch bij ons thuis stonden als we uit den Kerst nacht kwamen de beschuiten met muis jes op tafel in het flakkerende schijnsel van alle kaarsen rond het kribbetje. Het moes ten „jongensmuisjes" zijn ter eere van den pasgeboren Christus muisjes met ribbeltjes, in onderscheid van de gladde, die gepresenteerd worden bij de geboorte van een meisje. Het is een aardig gebruik, en ook als Pastoor heb ik eraan vastge houden. dat in den Kerstnacht de beschui ten met muisjes op tafel stonden. Maar wij zullen het zonder muisjes moe ten doen, en ook zonder gebraden kalkoe nen of ganzen, wat voor de meesten onzer, en ook voor mij, geen gemis is. omdat we er nooit van geproefd hebben! Over het ge heel genomen zal het een Kerstmis zijn, waarbij Schraalhans keukenmeester is. Ieder volk heeft zoo zijn eigen manier om het Kerstfeest te vieren. In Nederland is Kerstmis het hoogfeest der huiselijk heid, met als middelpunt: het kribbetje een feest van innige, hartelijke vreugde en dankbaarheid over de geboorte van den Zoon van God, gevierd in de kerk en in de huiskamer. Geen drukte van caudeau- tjes-geven (dal hebben we op Sinterklaas avond gedaan), geen luidruchtige eetpar- tijen van de Reveillon verstoren de heer lijke, godsdienstige vrede van Kerstmis het groote feest van het gezin en in het gezin. Met geen volk ter wereld zouden wij ons gemoedelijke Kribbetjes-feest wil len ruilen, dat zoo goed aansluit bij de kerkelijke viering. Het klokgelui, waarmede in gelukkiger laren in de schemering van den vooravond het naderend Geboortefeest werd uitgeju beld, is, evenals de muisjes, van het pro gramma geschrapt, doch wat deert het ons, wanneer in ons binnenste de stilte heerscht, ,.de vrede van Christus, die alle vrede te boven gaat"? Gedurende de Ad vent is de spanning toegenomen, en dege nen. die in den geest der Kerk reikhalzend hebben uitgezien naar de komst des Hee- ren, verkeeren in een blijde verwachting, nu het groote oogenblik is aangebroken. De Koning des vredes is verheerlijkt; naar zijn aanschijn verlangt de geheele aarde zingt de Kerk in de eerste Vespers (dus op den vooravond), en reeds in de Metten (gedurende den nacht) roept zij ons op om met de herders het Kind te komen aanbid den: Christus is voor ons geboren: Komt laten wij Hem aanbidden. In de dikke duisternis van den nacht weerklinken stappen en stemmen. Het zijn niet de herders, het zijn de volgelingen van Christus, want zij weten, wat de Kerk ons door Isaias' woord vertelt, dat het volk, dat in de duisternis rondwandelde „een groot licht zag". Ondertusschen worden in de Metten de herders uitgehoord: Wien hebt gij gezien, herders, zegt en verkondigt ons, wie er op aarde is verschenen. Wij hebben een kind gezien pas ge boren. en ook de korén der Engelen, die God loofden. om vervolgens de heilige paus Leo een Kerstpreek te laten houden: Laat ons dan, welbeminden, God den Vader bedanken door zijn Zoon in den Heiligen Geest, omdat Hij, in de gren- zelooze liefde waarmede Hij ons heeft bemind, zich over ons heeft ontfermd, en ons. nadat wij door de zonde wa ren gestorven, tot een nieuw leven in Christus heeft opgewekt, wij in Hem een nieuw schepsel zouden zijn. Ontdoen wij ons dan van den ouden mensch en zijn werken, en daar wij deelachtig geworden zijn aan de ge boorte van Christus, laat ons verza ken aan de werken van het vleesch. Erken, o Christen, uw waardigheid; nu ge deelachtig geworden zijt aan de goddelijke natuur, verlaag u niet meer tot uw vroegeren toestand, door een' onwaardigen levenswandel. Gedenk van welk hoofd en lichaam gij een lid zijt. Gedenk, dat gij aan de macht der duisternis zijt onttrokken en overge bracht tot het licht en het rijk van God. Telkens en telkens weer worden in het nachtelijk officie door de Kerk, wat wij zouden willen noemen: eerbiedige compli mentjes aan de H. Maagd ingevlochten, waarvan er een moge volgen: Heilige en onbevlekte maagdelijk heid, ik kan u niet naar waarde loven. Immers, dien de hemelen niet kunnen bevatten, hebt gij in uw schoot gedra gen. Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams. Nadat in een keurgarve van juichende psalmen de nieuw-geboren Heiland is be groet, ons in lessen van den H. Ambrosius en den H. Augustinus de diepe beteekenis van het Kerstfeest is voorgehouden en het dankende en lovende Te Deum is gezon gen, acht de Kerk pas de tijd gekomen om de Nachtmis te vieren, en deze te begin nen met dien verheven intochts-zang: De Heer zeide tot mij: Mijn Zoon zijt Gij, heden heb Ik U verwekt, Waarom woeden de heidenen en zin nen de volken op ij delheid. Na de Metten en de Nachtmis volgen in de kloosters de Lauden, wederom een reeks van feestelijke, jubelende psalmen, hun hoogtepunt vindend in den lofzang: Vanwaar de zon opgaat Tot aan het uiteinde der aarde Laat ons Christus den Koning bezingen Geboren uit de Maagd Maria. Hij liet zich leggen op wat stroo, Hij had geen afschuw van de kribbe: Met wat melk werd hij gevoed Door wien de vogel geen honger kent. Het koor der hemelingen juicht En de engelen zingen Gods lof; En aan herders wordt bekend: de Herder, Schepper van alles. - Jezus, aan U zij eer, Die uit de Maagd geboren zijt. Met den Vader en den H. Geest In de eeuwen der eeuwen. Amen. Zalig zijn de Barmhartigen „Potverdikkie wat is het koud. Je zoudt haast gaan denken dat onze goede stad aan de Noordpool lag in plaats van op 50 gra den breedte hé". Dr. Frits Werner, die deze woorden snel en een beetje boos had gezegd, schudde zich eens, knoopte zijn dikke overjas goed dicht, wreef zich eens flink in de handen en stak ze gauw in zijn zak. Vervolgens snelde hij met rasche schreden heen naast zijn vriend den hoogleeraar Rittershaus, die een goede tien jaar ouder was. Het was Kerstavond en de twee vrienden waren op weg om het Kerstfeest te gaan vieren bij den heer Rosel, een groothandelaar, die zoowel door zijn rijkdom, als door zijn vriendelijkheid alom bekend was. Om aan zijn woning te komen, moesten zij de Hoogstraat passeeren. Zij hadden nog slechts een korten afstand in die straat afgelegd, toen Rittershaus met zijn wan delstok naar een woning wees en sprak: „Kijk eens, Frits, dat arme kind daar. Haalt het zich in die lichte kleeding niet den dood op den hals bij zulke Siberische koude?" Dr. Werner keek in de aangeduide rich ting. Wat hy daar zag, deed hem opnieuw kippevel krijgen, maar nu was het niet omdat hij het zoo koud had want hij was juist warm geworden door zijn snelle loo- pen maar uit medelijden met het arme ongeveer tienjarige meisje, dat aan een heerenhuis aanbelde. De kleeding van het kind bestond uit een kort zomerjurkje vol scheuren, dunne versleten kousen en door- geloopen schoenen. En toch hij, die op de zen avond door de kou moest, zou zeker nog warmere kleeding dan gewoonlijk aan trekken. Terwijl dr. Werner toekeek, werd de deur geopend en het meisje verdween in huis. Nog een paar schreden liep hij ver der, schurkte nog eens en sprak tot Rit tershaus: „Zouden we niet even wachten, om te zien, wat het arme kind gedaan heeft?" Zijn medelijdende ziel immers zag hier een gunstige gelegenheid om een goed werk te doen. Hij kende immers het huis waarin het meisje was binnengetre den. Dr. Masst, een van zijn collega's woon de daar. Het meisje wilde zeker den dok ter bij een zieke roepen. „Arme kleine", dacht Frits Werner, „by hem klopt ze ze ker tevergeefs aan". Dr. Masst was een van hen, die hun be roep slechts of wille van het geld uitoefe nen, en zijn hulpvaardigheid was verdwe nen, als hij uit louter liefde moest werken. Beide vrienden behoefden niet lang op den terugkeer van het meisje te wachten, want na slechts eenige minuten verscheen zij weder. Dr. Werner wachtte tot het meisje hen voorbijgirg en zeide toen tot haar: „Wat wilde je in dat huis, kleine?" Het meisje schrok en zag met haar groo te onschuldige oogen, naar den vrager. De teedere deelnemende toon en zijn inne mend gezicht schonk het kind vertrouwen. „Ik wilde raar den dokter. Moeder is erg ziek, maar de dokter wil zonder geld niet komen. Hij bespotte mij en noemde ons „borgers". „Waar woont je moeder?" vroeg nu Werner. „In de Lodelstraat 29, op de derde ver dieping". Rittershaus had tot hiertoe gezwegen. Daar hij echter zijn vriend kende, wist hij wat hij met zijn vragen wilde en hij oor deelde het daarom tijd nu handelend op te treden. „Maar Frits, we moeten toch naar Rcsel, we komen zeker te laat als we ons nog lan ger ophouden". Dr. Werner scheen echter niets te hoo- ren, maar vroeg rustig verder: „Waar is je vader?" „Die is reeds twee jaar dood". „Hoeveel broers en zusjes heb je?" „Vier, twee daarvan zijn ook ziek". „En je moeder?" „Die ligt reeds drie weken te bed. Van avond werd ze plotseling zoo ernstig, dat ik vreesde dat ze zou sterven. Ach, misschien is ze reeds dood". „Wat heb je vandaag gegeten?" „Vanmorgen een stukje brood, anders niets". „Arme kleine, weet je wat? Ik ben ook dokter. Wil je mij naar je moeder bren gen?" „Denk aan juffrouw Erna", vermaande Rittershaus. „Wat zal ze zeggen als je niet meekomt. Dr. Masst zal van je afwezigheid gebruik maken, daar kun je zeker van zijn". Werners hart bonsde bij deze woorden. Hij beminde Erna met alle liefde van zijn oprechte ziel. Van dr. Masst kon men dit zeker niet verwachten. Menige karakter trek beviel aan Werner niet, terwijl hij diens hardvochtigheid haatte. En daar ook hij het hof maakte aan juffrouw Erna, werkte dit er niet toe mee die twee meer tot elkaar te brengen. Hij brandde bij de gedachte, dat hij hedenavond een voor sprong moest geven aan zijn medeminnaar, maar van de andere zijde drong zich even helder de gedachte bij hem op: daar ginds in een akelig dakkamertje worstelt een arme moeder met den dood, zonder uw tusschenkomst is zij verloren en haar kin deren weezen. Werner was niet langer besluiteloos. „Verontschuldig mij bij Rosel en vooral Zoo blijft de Kerk, in alle volgende ge tijden, den ganschen dag in een verheven Kerststemming, en zij verwacht van ons, dat wij hetzelfde zullen doen, door het zin gen van Kerstliedjes voor de kribbe, door een tweeden gang naar de kerk en door een dankbaar gemoed, omdat: Heden is ons een kleine zoon gebo ren, en Hij zal genoemd worden God, de Sterke. Alleluja, alleluja. Er is geen beter midden om de echte, godsdienstige Kerst-viering te bevorderen dan het gezin en in dat gezin de eenvou dige, kinderlijke kribbe. Ik wensch u allen een zalig Kerstmis bij de kribbe! PASTOOR. Rectificatie In den vorigen brief blijkt door een ver schuiving in de' zetterij het gebed bij het avondmaal onbegrijpelijk te zijn ge worden. Men leze: De Koning van de eeuwige heerlijk heid geleide ons tot het Avondmaal van het eeuwig leven. Amen. KERSTNACHT. O Kerstnacht, schooner dan de dagen, Hoe kan Herodes 't licht verdragen. Dat in uw duisternisse blinkt. En wordt gevierd en aangebeden? Zijn hoogmoed luistert naar geen reden, Hoe schel die in zijn ooren klinkt. Hij poogt d'Onnooz'le te vernielen, Door 't moorden van onnooz'le zielen. En wekt een stad- en landgeschrei, In Bethlehem en op den akker, En maakt de geest van Rachel wakker,l) Die waren gaat door beemd en wei. Dan naar het Westen, dan naar 't Oosten. Wie zal die droeve moeder troosten. Nu zij haar lieve kinders derft? Nu zij die ziet in 't bloed versmoren, Vergaan die nauwlijks zijn geboren. En zoo veel zwaarden rood geverfd? Zij ziet de melk op de tippen Van die bestorve' en bleeke lippen, Gerukt nog versch van moeders borst. Zij ziet de teere traantjes hangen, Als dauw, aan druppels op de wangen: Zij ziet ze vuil van bloed bemorst. De wenkbrauw dekt nu met zijn boogjes Geloken en geen lachende oogjes, Die straalden tot in 's moeders hart, Als starren, die met haar gewemel Het aanschijn schiepen tot een hemel. Eer 't met een mist betrokken werd. Wie kan d'ellende en jammer noemen, En tellen zooveel jonge bloemen, Die toen verwelkten, eer ze nog Haar frissche bladeren ontloken, En liefelijk voor ieder rooken, En 's morgens dronken 't eerste zog? 2) Zoo velt de zein 3) de korenaren. Zoo schudt een bui de groene blaren. Wanneer het stormt in 't wilde woud. Wat kan de blinde staatzucht brouwen, Wanneer ze raast uit misvertrouwen! Wat luidt zoo schendig 4) dat haar rouwt? Bedrukte Rachel, schort dit waren: B) Uw kinders sterven martelaren, En eerstelingen van het zaad, Dat uit uw bloed begint te groeien. En heerlijk tot Gods eer zal bloeien. En door geen wreedheid en vergaat. Dit Kerstlied, een der schoonste van Vondels lyrische gedichten, is de bekende rei der Nonnen-Clarissen uit het derde bedrijf van Gysbrecht van Aemstel. Terwijl de vijand Amsterdam binnentrekt, en de roode gloed van de brand zichtbaar wordt boven de oude stad, klagen de Clarissen over de moord op de kinderen van Beth lehem. Hoe prachtig verwerkt Vondel in het slot-couplet de oude stelling: het bloed der martelaren is het zaad der Christenen! Rachel, de vrouw van den aartsvader Jacob, die „haar kinderen beweende en niet getroost wilde worden". Vondel neemt hier een deel voor het geheel: Rachel, als verpersoonlijking van alle Israëlieten-moe ders, die weenden over haar kinderen. 2) Dauw. Vondel zet het beeld der zui gelingen door tot bij de dauw, de drank der bloemen. 3) Zeis. 4) Verfoeilijk, schandelijk. 5) Houdt op met dit rondwaren. bij juffrouw Erna", sprak hij. „Ik moet hier de stem van mijn geweten volgen. Als ik kan, kom ik later nog". Rittershaus schudde het hoofd. „Veront schuldigen wil ik je wel, maar als Masst het je heden afsnoept, dan is de schuld aan je zelf. Tot heden toe waren je kansen prachtig". De laatste woorden hoorde Werner niet meer, daar hij met zijn kleine gids reeds een zijstraat had ingeslagen. Zeker lag de Lodelstraat een flink eind verwijderd, maar hij liep goed door. Onderweg stelde De liturgie der Kerk DONDERDAG 25 Dec. Kerstmis. Hoog feest van de geboorte van Onzen Heer Jesus Christus. Te vieren als Zondag. De Nachtmis: Dominus. De Dageraadsmis: Lux fulgebit. 2e gebed v. d. H. Anastasia. De Dagmis: Puer. Laatste Evangelie als het Evangelie van Driekoningen. Kleur: Wit. Op dit Hoogfeest laat de H. Kerk haar priesters drie heilige Missen opdragen ter viering van de geboorte van Christus in de stal van Bethlehem (Nachtmis), in de har ten van de menschen (Dageraadsmis) en van de geboorte van alle eeuwigheid van den Zoon uit den Vader. (Dagmis). Heden is de Zaligmaker geboren, die Christus, de Heer is, in de stad van David (Evangelie v. d. Nachtmis). Laten wij hier op aarde ons verblijden met de Hemelingen (Offertorium), maar ook: zien wij met de oogen des geloofs in dat machtelooze, hulp behoevende Kind den almachtigen en aller heiligsten God. Aanbidden wij het met de Engelen: „Eere zij aan God in den Hoge". Aanbidden wij dat Kind in ons hart en vragen wij de genade met het nieuwe Licht van het menschgeworden Woord te mogen worden verlicht eri dat het nieuwe Licht moge uitstralen in ónze werken. (Gebed v. d. Dageraadsmis). Want dan alleen is ons Kerstfeest vruchtbaar, als het een veran dering en bekeering van leven in ons te weegbrengt. Immers f„de genade van God, onzen Zaligmaker, is ons verschenen om ons te leeren, dat: wij aan de goddeloos heid en de begeerlijkheid van de wereld moeten verzaken em godvruchtig in deze wereld moeten leven':'. (Epistel v. d. Nacht mis). hij zich door korte vragen van den toe stand der moeder op de hoogte. De uiter lijke familieomstandigheden kende hij nu reeds genoeg; hij stelde zich het ergste voor doch ondanks dit, werd hij verre in zijn verwachting overtroffen. De jonge dokter was sprakeloos, toen hij de kamer van den armen binnentrad. Waarlijk dit was de uiterste grens der ellende, armer te zijn was onmogelijk. In den eenen hoek der kamer stond een smal bed, waarin twee bleeke zieke kindertjes lagen, die on der een paar lappen, waarmede zij toege dekt waren, rilden van de koude. In een anderen hoek lag een stroozak, waarop een afgeleefde vrouw. Twee kinderen van drie en vijf jaar deelden de legerstede der moeder. Uit een stoel, een bank, en een leeggebrande kachel bestond naast de reeds gemelde voorwerpen de geheele meubileering. Het was er vreeselijk koud, want brandstoffen waren er niet meer. Dr. Werner ging naar het bed der zieke en onderzocht haar geheel en al. Meer en meer helderde zijn gelaat op. Goddank, het was geen eigenlijke ziekte, slechts gebrek en zorg hadden de zieke zoover gebracht. De dokter troostte haar; het ontbreekt u aan niets anders dan aan krachtig voedsel en goede verpleging en voor beide zal ik zorgen. Toen ging hij naar het bed der kin deren. Ook hier was het niet zoo erg, als hij bij de eerste oogopslag gedacht had. Als hun honger gestild was, zouden ze weer spoedig opgeknapt zijn. Werner zeide dit bemoedigend aan de moeder, daarop wenkte hij aan het meisje, dat hem ge leid had, te volgen. Hij ging met haar in verscheidene win kels om eetwaren te koopen: een flesch wijn en twee zakken kolen. Dit laatste liet hij door den leverancier thuis brengen. Daarop ging het meisje met de pakjes naar huis. Ze moesten zich aan den vooravond te goed doen en na een half uur zou hij nog eens terugkomen. Dan ging de edele jonge man heen, hij snelde naar een schit terend verlichte winkel om eenige kerst geschenken voor de kinderen te koopen. Hij liet ze inpakken met een warm klee- dingstuk voor de moeder en bracht zelf het pak naar de woning zijner beschermelin gen. Toen hij binnentrad, klopte zijn hart met sneller slagen. In de kachel brandde een lustig vuur, en de kamer was reeds behaaglijk verwarmd. De twee gezonde kinderen zaten op de bank bij de warme kachel en hapten flink in de lekkernijen, welke hun zusje had meegebracht, de beide anderen waren niet minder blij en zaten nu rechtop in het bed. En op de stroozak lag met schitterende oogen en roode wangen de dankbare moe der, die zich verheugde in het geluk harer kinderen. Vreugdetranen rolden over haar wangen. Zij had een teug wijn genomen en een weinig gegeten en gevoelde zich reeds veel beter. Deze wonderbare veran dering had dr. Werner teweeg gebracht. Maar vooral toen hij de geschenken uit pakte, was het een gejubel, dat hij zelf er van de trar.en in de oogen kreeg. Het was reeds laat, toen dr. Werner het huis der weduwe verliet, te laat om naar Rosel te kunnen gaan. Hij ging naar huis, begaf zich ter ruste, en droomde van de gelukkige aandoeningen in den laatsten avond. Den volgenden dag bezocht hij Ro sel om zich wegens zijn wegblijven te ver ontschuldigen. Zijn hart klopte een weinig, toen hij de woning binnentrad. Een dienaar wees hem dadelijk de kamer waarin juf frouw Erna was. Zij ontving hem met een glimlach. Vader en moeder waren een kort bezoek gaan afleggen en het verwonderde haar, dat zij nog niet terug waren. Zij gaf hem de hand, dr. Werner greep die en hield ze eenige oogenblikken in de zijne. Zij liet het toe en sloeg de oogen blozend neer. Dat gaf hem moed en hij maakte haar de verlangens van zijn hart bekend en vroeg of zij zijn bemir.de vrouw wilde worden. Toen hief zij de oogen op, zag hem aan en sprak: „Ja dat wil ik. Sedert heden weet ik, dat mijn geluk bij u in goede handen is. Indien u het mij gisteren gevraagd had, wie weet of mijn antwoord anders geweest ware. Niet dat ik den ander voorgetrokken zou hebben, maar mijn moeder was zeer voor hem ingenomen en wenschte dat ik mij aan hem zou geven. Gisteravond heeft hij mij gevraagd. Ik heb echter tien dagen uitstel genomen". „En wat heeft bij u zoo spoedig den doorslag ten mijnen gunste gegeven?" „Dat is eigenlijk een geheim", lachtte zy, „maar omdat wij in de toekomst ook geen geheimen meer voor elkaar zullen hebben, mag er ook nu geen tusschen ons bestaan. Uw vriend Rittershaus heeft de aanleiding er toe gegeven. Toen hij u namelijk gister avond verontschuldigde, noemde hij ook de straat en het huisnummer uwer bescher- VRIJDAG 26 Dec. Tweede Kerstdag. Dag van devotie. Feestdag v. d. H. Stepha- nus, eerste Martelaar. Mis: Sederunt. 2e ge bed v. h. Kerstoctaaf (uit de Dagmis); 3e voor den vrede. Kleur: Rood. Gisteren beleed de H. Kerk voortdu rend de Godheid van Jesus in de kribbe. Vandaag viert zij het feest van den eer sten Martetaar, die de Godheid van Chris tus met Zijn bloed en leven zoo schitte rend heeft betuigd. Om zijn prediking van den Christus is de heilige Stephanus ge- steenigd. ZATERDAG 27 Dec. Feestdag v. d. H. Joannes, Apostel en Evangelist. Mis: In me dio. 2e gebed v. h. Kerstoctaaf; 3e voor den vrede. Kleur: Wit. In de vreugde van het heilig Kerstfeest viert de H. Kerk ook het feest v. d. H. Joannes, den meest beminden leerling des Heeren. Na zijn uitverkiezing zien wij den heiligen Apostel reeds in de innigste ge meenschap met Christus. Hij stond ook on der het Kruis, hij, die gerust had aan de borst des Heeren bij het Laatste Avond maal. Joannes stond aan het hoofd van de Kerk in Klein-Azië, werd onder keizer Diocletiaan gevangen genomen en gewor pen in een ketel met ziedende olie, waar hij echter ongedeerd uittrad. Als balling op het eiland Patmos schreef hij zijn „Boek der Openbaring", het laatste boek van de H. Schrift. Van zijn hand hebben wij ook een heilig Evangelie, nl. dat „volgens de H. Joannes" en drie brieven. In zeer hoo- gen ouderdom is de heilige Apostel over leden te Ephese in Klein-Azië. ZONDAG, 28 Dec. Feestdag v. d. H-H. Onnoozele Kinderen. Mis: Ex ore. 2e gebed v h. Kerstoctaaf (uit de DAGmis); 3e voor de vrede. Niet de Tractus, maar het Alle luja met vers wordt gebeden. Kleur: Rood. Heden vieren wij den feestdag van de GEBED BIJ DE KRIBBE. O kindeke Jesu in den stal Met ezel, os en herders al. Die midden in den wintertijd In koude daar is neergeleit, Daar vingt g' Uw droeve weg en baan Voor de eene, ware verlossing aan. O Kindeke Jesu in den stal, Vanuit Uw kribbe zaagt ge al De menschen, die op aarde zijn. Aan arm en rijk en groot en klein. Hoogmoedigen en leugenaars, Hebzuchtigen en woekeraars. Al die tot boosheid zijn bereid Tot laster, gramschap, haat en nijd. En daarvan hebt Gij bovendien, D' ellende als gevolg gezien: Den oorlog, die op aarde woedt En eischt zooveler menschen bloed. Den honger en zooveler nood. De haat, de rampspoed en de dood. Wij zien U in de kribbe wèèr, O lieve, kleine, zoete Heer En weten tot onz' eigen pijn: 't Behoefde hier niet zoo te zijn. Als ieder van 't begin af aan Naar Uwe kribbe was gegaan Zooals de herders in hun vreugd. Zooals de koningen in hun deugd Waar is dat al in dezen tijd? Van ootmoed en van need'righeid. Nu vragen vele menschen weer: Och, keer terug tot ons, o Heer. O. kindeke Jesu in den stal. Ik weet wat ik U vragen zal. Gij hebt gezegd in vroeger tijd: ,,Komt tot Mij die beladen zijt!" En aan Uw kribbe zeg ik U: „Hier, lieve Heer. daar ben ik nu! U kent toch wel de harde pijn Om zonen, die gevallen zijn. En sterven als een hond. o Heer. Wij noemen dat op 't veld van eer. U kent de vlammen en de rook, De moordende machines ook, Die ronken boven dorp en stad. Het duister rond ons op ons pad. De smart om alles wat verging. De rook, die om de steden hing. De angst, het ergste nog van al. Om wat dees strijd nóg brengen zal". Wat zou ik anders vragen dan Het eenigst wat ik vragen kan Aan U. die leed van kou en dorst, Die alle smarten heeft getorst. Die 't menschdom nu, zoo lang het leeft, Nog samen slechts te dragen heeft: Och, zie mij aan de kribbe staan! Wat zou ikr anders vragen gaan Aan U, die daar is neergelegd, En die óns eenmaal hebt gezegd: „Gij, die bedrukt zijt* komt tot Mij!": Och Kindeke heb medelij! Fr. Schneiders. melingen. Hedenmorgen was ik daar in de nabijheid, en ik dacht dat het geen kwaad zou doen als ik er ook eens heen ging, want mijnheer Rittershaus had de armoede van het meisje roerend afgebeeld. Ik kwam echter te laat, want een edele jonge man had reeds geluk en vrede in die woning gebracht. De arme vrouw werd niet moede mij alle bijzonderheden te vertellen. En dit juist gaf den doorslag. Nu heb ik den ander bij mij zelf reeds afgewezen, ook al zoudt gij mij niet gevraagd hebben. Maar van nu af laat gij het gebied der naasten liefde aan mij over". „Gij verzorgt de zieken en ik lenig den nood". „Van ganscher harte, lieveling". Tien jaren zijn vervlogen. Werner heeft zijn geluk aan de zijde van Erna gevon den. Wat zij zich vroeger voorgenomen hadden volbrengen zij getrouw en de ge lukkigsten daarbij zijn zij zelf, want: „Zalig zijn de Barmhartigen". kinderen, die volgens het Evangeliever haal door den allerwreedsten koning He rodes zijn vermoord. „Ziet, de aardsche vijand zou door eer betuigingen de gelukkige kleinen nooit zóóveel voordeel hebben kunnen brengen als hij nu gedaan heeft door zijn haat." (St. Augustinus). MAANDAG, 29 Dec. Mis v. d. H. Tho mas van Kantelberg, Bisschop en Marte laar: Gaudeamus. 2e gebed v. h. Kerstoc taaf; 3e voor den vrede. Kleeur: Rood. Thomas Becket, kanselier van koning Hendrik II van Engeland, tot Aartsbis schop van Kantelberg verheven, was tot groote teleurstelling van den koning, die in hartstochtelijke heerschznucht de rech ten van de Kerk aanrandde, een onver schrokken verdediger van de rechten der Kerk. Bedreigingen of vleierijen konden hem niet doen wankelen. Tenslotte was Thomas wel genoodzaakt te vluchten. Ja renlang bleef hij onder bescherming van Paus Alexander en den Franschen koning .n Italië en Frankrijk als balling. Door de bemoeiingen van den Paus kwam er een einde aan de ballingschap. Maar spoedig na zijn terugkeer werd Thomas wederom het slachtoffer van allerlei lasterlijke be schuldigingen, zoodat de koning in Thomas 'cleef zien een vijand van het rijk en hij zich bij zijn hovelingen beklaagde, dat er één priester was in zijn koninkrijk, met wien hij geen vrede kon houden. Deze woorden brachten de hovelingen op de ge dachte dei koning van die ééne priester tc bevrijden. Zeer goed begrijpend, dat de koning Thomas bedoelde, hebben zij den heiligen bisschop lafhartig vermoord tij dens de Vespers in de Kathedraal van Kan telberg den 29sten December 1170

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 5