Oiaötmale fadeven
WOENSDAG 24 DECEMBER 1941
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
GEZANG IN DEN KERSTNACHT
Er waren geen muisjes te krijgen, maar
toch zal het Kerstmis zijn. Ik weet niet, of
het in ieder huisgezin gebruik is, doch bij
ons thuis stonden als we uit den Kerst
nacht kwamen de beschuiten met muis
jes op tafel in het flakkerende schijnsel van
alle kaarsen rond het kribbetje. Het moes
ten „jongensmuisjes" zijn ter eere van
den pasgeboren Christus muisjes met
ribbeltjes, in onderscheid van de gladde,
die gepresenteerd worden bij de geboorte
van een meisje. Het is een aardig gebruik,
en ook als Pastoor heb ik eraan vastge
houden. dat in den Kerstnacht de beschui
ten met muisjes op tafel stonden.
Maar wij zullen het zonder muisjes moe
ten doen, en ook zonder gebraden kalkoe
nen of ganzen, wat voor de meesten onzer,
en ook voor mij, geen gemis is. omdat we
er nooit van geproefd hebben! Over het ge
heel genomen zal het een Kerstmis zijn,
waarbij Schraalhans keukenmeester is.
Ieder volk heeft zoo zijn eigen manier
om het Kerstfeest te vieren. In Nederland
is Kerstmis het hoogfeest der huiselijk
heid, met als middelpunt: het kribbetje
een feest van innige, hartelijke vreugde en
dankbaarheid over de geboorte van den
Zoon van God, gevierd in de kerk en in
de huiskamer. Geen drukte van caudeau-
tjes-geven (dal hebben we op Sinterklaas
avond gedaan), geen luidruchtige eetpar-
tijen van de Reveillon verstoren de heer
lijke, godsdienstige vrede van Kerstmis
het groote feest van het gezin en in het
gezin. Met geen volk ter wereld zouden
wij ons gemoedelijke Kribbetjes-feest wil
len ruilen, dat zoo goed aansluit bij de
kerkelijke viering.
Het klokgelui, waarmede in gelukkiger
laren in de schemering van den vooravond
het naderend Geboortefeest werd uitgeju
beld, is, evenals de muisjes, van het pro
gramma geschrapt, doch wat deert het ons,
wanneer in ons binnenste de stilte
heerscht, ,.de vrede van Christus, die alle
vrede te boven gaat"? Gedurende de Ad
vent is de spanning toegenomen, en dege
nen. die in den geest der Kerk reikhalzend
hebben uitgezien naar de komst des Hee-
ren, verkeeren in een blijde verwachting,
nu het groote oogenblik is aangebroken.
De Koning des vredes is verheerlijkt;
naar zijn aanschijn verlangt de geheele
aarde
zingt de Kerk in de eerste Vespers (dus op
den vooravond), en reeds in de Metten
(gedurende den nacht) roept zij ons op om
met de herders het Kind te komen aanbid
den:
Christus is voor ons geboren: Komt
laten wij Hem aanbidden.
In de dikke duisternis van den nacht
weerklinken stappen en stemmen. Het zijn
niet de herders, het zijn de volgelingen van
Christus, want zij weten, wat de Kerk ons
door Isaias' woord vertelt, dat het volk, dat
in de duisternis rondwandelde „een groot
licht zag". Ondertusschen worden in de
Metten de herders uitgehoord:
Wien hebt gij gezien, herders, zegt
en verkondigt ons, wie er op aarde is
verschenen.
Wij hebben een kind gezien pas ge
boren. en ook de korén der Engelen, die
God loofden.
om vervolgens de heilige paus Leo een
Kerstpreek te laten houden:
Laat ons dan, welbeminden, God den
Vader bedanken door zijn Zoon in den
Heiligen Geest, omdat Hij, in de gren-
zelooze liefde waarmede Hij ons heeft
bemind, zich over ons heeft ontfermd,
en ons. nadat wij door de zonde wa
ren gestorven, tot een nieuw leven in
Christus heeft opgewekt, wij in Hem
een nieuw schepsel zouden zijn.
Ontdoen wij ons dan van den ouden
mensch en zijn werken, en daar wij
deelachtig geworden zijn aan de ge
boorte van Christus, laat ons verza
ken aan de werken van het vleesch.
Erken, o Christen, uw waardigheid;
nu ge deelachtig geworden zijt aan de
goddelijke natuur, verlaag u niet meer
tot uw vroegeren toestand, door een'
onwaardigen levenswandel.
Gedenk van welk hoofd en lichaam
gij een lid zijt.
Gedenk, dat gij aan de macht der
duisternis zijt onttrokken en overge
bracht tot het licht en het rijk van
God.
Telkens en telkens weer worden in het
nachtelijk officie door de Kerk, wat wij
zouden willen noemen: eerbiedige compli
mentjes aan de H. Maagd ingevlochten,
waarvan er een moge volgen:
Heilige en onbevlekte maagdelijk
heid, ik kan u niet naar waarde loven.
Immers, dien de hemelen niet kunnen
bevatten, hebt gij in uw schoot gedra
gen. Gezegend zijt gij onder de
vrouwen en gezegend is de vrucht
uws lichaams.
Nadat in een keurgarve van juichende
psalmen de nieuw-geboren Heiland is be
groet, ons in lessen van den H. Ambrosius
en den H. Augustinus de diepe beteekenis
van het Kerstfeest is voorgehouden en het
dankende en lovende Te Deum is gezon
gen, acht de Kerk pas de tijd gekomen om
de Nachtmis te vieren, en deze te begin
nen met dien verheven intochts-zang:
De Heer zeide tot mij: Mijn Zoon zijt
Gij, heden heb Ik U verwekt,
Waarom woeden de heidenen en zin
nen de volken op ij delheid.
Na de Metten en de Nachtmis volgen in
de kloosters de Lauden, wederom een
reeks van feestelijke, jubelende psalmen,
hun hoogtepunt vindend in den lofzang:
Vanwaar de zon opgaat
Tot aan het uiteinde der aarde
Laat ons Christus den Koning
bezingen
Geboren uit de Maagd Maria.
Hij liet zich leggen op wat stroo,
Hij had geen afschuw van de kribbe:
Met wat melk werd hij gevoed
Door wien de vogel geen honger kent.
Het koor der hemelingen juicht
En de engelen zingen Gods lof;
En aan herders wordt bekend:
de Herder, Schepper van alles.
- Jezus, aan U zij eer,
Die uit de Maagd geboren zijt.
Met den Vader en den H. Geest
In de eeuwen der eeuwen. Amen.
Zalig zijn de Barmhartigen
„Potverdikkie wat is het koud. Je zoudt
haast gaan denken dat onze goede stad aan
de Noordpool lag in plaats van op 50 gra
den breedte hé".
Dr. Frits Werner, die deze woorden snel
en een beetje boos had gezegd, schudde
zich eens, knoopte zijn dikke overjas goed
dicht, wreef zich eens flink in de handen
en stak ze gauw in zijn zak. Vervolgens
snelde hij met rasche schreden heen naast
zijn vriend den hoogleeraar Rittershaus,
die een goede tien jaar ouder was. Het was
Kerstavond en de twee vrienden waren op
weg om het Kerstfeest te gaan vieren bij
den heer Rosel, een groothandelaar, die
zoowel door zijn rijkdom, als door zijn
vriendelijkheid alom bekend was.
Om aan zijn woning te komen, moesten
zij de Hoogstraat passeeren. Zij hadden nog
slechts een korten afstand in die straat
afgelegd, toen Rittershaus met zijn wan
delstok naar een woning wees en sprak:
„Kijk eens, Frits, dat arme kind daar.
Haalt het zich in die lichte kleeding niet
den dood op den hals bij zulke Siberische
koude?"
Dr. Werner keek in de aangeduide rich
ting. Wat hy daar zag, deed hem opnieuw
kippevel krijgen, maar nu was het niet
omdat hij het zoo koud had want hij was
juist warm geworden door zijn snelle loo-
pen maar uit medelijden met het arme
ongeveer tienjarige meisje, dat aan een
heerenhuis aanbelde. De kleeding van het
kind bestond uit een kort zomerjurkje vol
scheuren, dunne versleten kousen en door-
geloopen schoenen. En toch hij, die op de
zen avond door de kou moest, zou zeker
nog warmere kleeding dan gewoonlijk aan
trekken.
Terwijl dr. Werner toekeek, werd de
deur geopend en het meisje verdween in
huis. Nog een paar schreden liep hij ver
der, schurkte nog eens en sprak tot Rit
tershaus: „Zouden we niet even wachten,
om te zien, wat het arme kind gedaan
heeft?" Zijn medelijdende ziel immers
zag hier een gunstige gelegenheid om een
goed werk te doen. Hij kende immers het
huis waarin het meisje was binnengetre
den. Dr. Masst, een van zijn collega's woon
de daar. Het meisje wilde zeker den dok
ter bij een zieke roepen. „Arme kleine",
dacht Frits Werner, „by hem klopt ze ze
ker tevergeefs aan".
Dr. Masst was een van hen, die hun be
roep slechts of wille van het geld uitoefe
nen, en zijn hulpvaardigheid was verdwe
nen, als hij uit louter liefde moest werken.
Beide vrienden behoefden niet lang op
den terugkeer van het meisje te wachten,
want na slechts eenige minuten verscheen
zij weder. Dr. Werner wachtte tot het
meisje hen voorbijgirg en zeide toen tot
haar:
„Wat wilde je in dat huis, kleine?"
Het meisje schrok en zag met haar groo
te onschuldige oogen, naar den vrager. De
teedere deelnemende toon en zijn inne
mend gezicht schonk het kind vertrouwen.
„Ik wilde raar den dokter. Moeder is erg
ziek, maar de dokter wil zonder geld niet
komen. Hij bespotte mij en noemde ons
„borgers".
„Waar woont je moeder?" vroeg nu
Werner.
„In de Lodelstraat 29, op de derde ver
dieping".
Rittershaus had tot hiertoe gezwegen.
Daar hij echter zijn vriend kende, wist hij
wat hij met zijn vragen wilde en hij oor
deelde het daarom tijd nu handelend op te
treden.
„Maar Frits, we moeten toch naar Rcsel,
we komen zeker te laat als we ons nog lan
ger ophouden".
Dr. Werner scheen echter niets te hoo-
ren, maar vroeg rustig verder:
„Waar is je vader?"
„Die is reeds twee jaar dood".
„Hoeveel broers en zusjes heb je?"
„Vier, twee daarvan zijn ook ziek".
„En je moeder?"
„Die ligt reeds drie weken te bed. Van
avond werd ze plotseling zoo ernstig,
dat ik vreesde dat ze zou sterven. Ach,
misschien is ze reeds dood".
„Wat heb je vandaag gegeten?"
„Vanmorgen een stukje brood, anders
niets".
„Arme kleine, weet je wat? Ik ben ook
dokter. Wil je mij naar je moeder bren
gen?"
„Denk aan juffrouw Erna", vermaande
Rittershaus. „Wat zal ze zeggen als je niet
meekomt. Dr. Masst zal van je afwezigheid
gebruik maken, daar kun je zeker van
zijn".
Werners hart bonsde bij deze woorden.
Hij beminde Erna met alle liefde van zijn
oprechte ziel. Van dr. Masst kon men dit
zeker niet verwachten. Menige karakter
trek beviel aan Werner niet, terwijl hij
diens hardvochtigheid haatte. En daar ook
hij het hof maakte aan juffrouw Erna,
werkte dit er niet toe mee die twee meer
tot elkaar te brengen. Hij brandde bij de
gedachte, dat hij hedenavond een voor
sprong moest geven aan zijn medeminnaar,
maar van de andere zijde drong zich even
helder de gedachte bij hem op: daar ginds
in een akelig dakkamertje worstelt een
arme moeder met den dood, zonder uw
tusschenkomst is zij verloren en haar kin
deren weezen.
Werner was niet langer besluiteloos.
„Verontschuldig mij bij Rosel en vooral
Zoo blijft de Kerk, in alle volgende ge
tijden, den ganschen dag in een verheven
Kerststemming, en zij verwacht van ons,
dat wij hetzelfde zullen doen, door het zin
gen van Kerstliedjes voor de kribbe, door
een tweeden gang naar de kerk en door
een dankbaar gemoed, omdat:
Heden is ons een kleine zoon gebo
ren, en Hij zal genoemd worden God,
de Sterke. Alleluja, alleluja.
Er is geen beter midden om de echte,
godsdienstige Kerst-viering te bevorderen
dan het gezin en in dat gezin de eenvou
dige, kinderlijke kribbe. Ik wensch u allen
een zalig Kerstmis bij de kribbe!
PASTOOR.
Rectificatie
In den vorigen brief blijkt door een ver
schuiving in de' zetterij het gebed bij het
avondmaal onbegrijpelijk te zijn ge
worden. Men leze:
De Koning van de eeuwige heerlijk
heid geleide ons tot het Avondmaal
van het eeuwig leven. Amen.
KERSTNACHT.
O Kerstnacht, schooner dan de dagen,
Hoe kan Herodes 't licht verdragen.
Dat in uw duisternisse blinkt.
En wordt gevierd en aangebeden?
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinkt.
Hij poogt d'Onnooz'le te vernielen,
Door 't moorden van onnooz'le zielen.
En wekt een stad- en landgeschrei,
In Bethlehem en op den akker,
En maakt de geest van Rachel wakker,l)
Die waren gaat door beemd en wei.
Dan naar het Westen, dan naar 't
Oosten.
Wie zal die droeve moeder troosten.
Nu zij haar lieve kinders derft?
Nu zij die ziet in 't bloed versmoren,
Vergaan die nauwlijks zijn geboren.
En zoo veel zwaarden rood geverfd?
Zij ziet de melk op de tippen
Van die bestorve' en bleeke lippen,
Gerukt nog versch van moeders borst.
Zij ziet de teere traantjes hangen,
Als dauw, aan druppels op de wangen:
Zij ziet ze vuil van bloed bemorst.
De wenkbrauw dekt nu met zijn boogjes
Geloken en geen lachende oogjes,
Die straalden tot in 's moeders hart,
Als starren, die met haar gewemel
Het aanschijn schiepen tot een hemel.
Eer 't met een mist betrokken werd.
Wie kan d'ellende en jammer noemen,
En tellen zooveel jonge bloemen,
Die toen verwelkten, eer ze nog
Haar frissche bladeren ontloken,
En liefelijk voor ieder rooken,
En 's morgens dronken 't eerste zog? 2)
Zoo velt de zein 3) de korenaren.
Zoo schudt een bui de groene blaren.
Wanneer het stormt in 't wilde woud.
Wat kan de blinde staatzucht brouwen,
Wanneer ze raast uit misvertrouwen!
Wat luidt zoo schendig 4) dat haar
rouwt?
Bedrukte Rachel, schort dit waren: B)
Uw kinders sterven martelaren,
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeien.
En heerlijk tot Gods eer zal bloeien.
En door geen wreedheid en vergaat.
Dit Kerstlied, een der schoonste van
Vondels lyrische gedichten, is de bekende
rei der Nonnen-Clarissen uit het derde
bedrijf van Gysbrecht van Aemstel. Terwijl
de vijand Amsterdam binnentrekt, en de
roode gloed van de brand zichtbaar wordt
boven de oude stad, klagen de Clarissen
over de moord op de kinderen van Beth
lehem. Hoe prachtig verwerkt Vondel in
het slot-couplet de oude stelling: het bloed
der martelaren is het zaad der Christenen!
Rachel, de vrouw van den aartsvader
Jacob, die „haar kinderen beweende en
niet getroost wilde worden". Vondel neemt
hier een deel voor het geheel: Rachel, als
verpersoonlijking van alle Israëlieten-moe
ders, die weenden over haar kinderen.
2) Dauw. Vondel zet het beeld der zui
gelingen door tot bij de dauw, de drank
der bloemen.
3) Zeis.
4) Verfoeilijk, schandelijk.
5) Houdt op met dit rondwaren.
bij juffrouw Erna", sprak hij. „Ik moet
hier de stem van mijn geweten volgen. Als
ik kan, kom ik later nog".
Rittershaus schudde het hoofd. „Veront
schuldigen wil ik je wel, maar als Masst
het je heden afsnoept, dan is de schuld aan
je zelf. Tot heden toe waren je kansen
prachtig".
De laatste woorden hoorde Werner niet
meer, daar hij met zijn kleine gids reeds
een zijstraat had ingeslagen. Zeker lag de
Lodelstraat een flink eind verwijderd,
maar hij liep goed door. Onderweg stelde
De liturgie der Kerk
DONDERDAG 25 Dec. Kerstmis. Hoog
feest van de geboorte van Onzen Heer Jesus
Christus. Te vieren als Zondag.
De Nachtmis: Dominus.
De Dageraadsmis: Lux fulgebit. 2e gebed
v. d. H. Anastasia.
De Dagmis: Puer. Laatste Evangelie als
het Evangelie van Driekoningen.
Kleur: Wit.
Op dit Hoogfeest laat de H. Kerk haar
priesters drie heilige Missen opdragen ter
viering van de geboorte van Christus in de
stal van Bethlehem (Nachtmis), in de har
ten van de menschen (Dageraadsmis) en
van de geboorte van alle eeuwigheid van
den Zoon uit den Vader. (Dagmis).
Heden is de Zaligmaker geboren, die
Christus, de Heer is, in de stad van David
(Evangelie v. d. Nachtmis). Laten wij hier
op aarde ons verblijden met de Hemelingen
(Offertorium), maar ook: zien wij met de
oogen des geloofs in dat machtelooze, hulp
behoevende Kind den almachtigen en aller
heiligsten God. Aanbidden wij het met de
Engelen: „Eere zij aan God in den Hoge".
Aanbidden wij dat Kind in ons hart en
vragen wij de genade met het nieuwe Licht
van het menschgeworden Woord te mogen
worden verlicht eri dat het nieuwe Licht
moge uitstralen in ónze werken. (Gebed v.
d. Dageraadsmis). Want dan alleen is ons
Kerstfeest vruchtbaar, als het een veran
dering en bekeering van leven in ons te
weegbrengt. Immers f„de genade van God,
onzen Zaligmaker, is ons verschenen om
ons te leeren, dat: wij aan de goddeloos
heid en de begeerlijkheid van de wereld
moeten verzaken em godvruchtig in deze
wereld moeten leven':'. (Epistel v. d. Nacht
mis).
hij zich door korte vragen van den toe
stand der moeder op de hoogte. De uiter
lijke familieomstandigheden kende hij nu
reeds genoeg; hij stelde zich het ergste
voor doch ondanks dit, werd hij verre in
zijn verwachting overtroffen. De jonge
dokter was sprakeloos, toen hij de kamer
van den armen binnentrad. Waarlijk dit
was de uiterste grens der ellende, armer
te zijn was onmogelijk. In den eenen hoek
der kamer stond een smal bed, waarin
twee bleeke zieke kindertjes lagen, die on
der een paar lappen, waarmede zij toege
dekt waren, rilden van de koude. In een
anderen hoek lag een stroozak, waarop
een afgeleefde vrouw. Twee kinderen van
drie en vijf jaar deelden de legerstede der
moeder. Uit een stoel, een bank, en een
leeggebrande kachel bestond naast de
reeds gemelde voorwerpen de geheele
meubileering. Het was er vreeselijk koud,
want brandstoffen waren er niet meer.
Dr. Werner ging naar het bed der zieke
en onderzocht haar geheel en al. Meer en
meer helderde zijn gelaat op. Goddank, het
was geen eigenlijke ziekte, slechts gebrek
en zorg hadden de zieke zoover gebracht.
De dokter troostte haar; het ontbreekt u
aan niets anders dan aan krachtig voedsel
en goede verpleging en voor beide zal ik
zorgen. Toen ging hij naar het bed der kin
deren. Ook hier was het niet zoo erg, als
hij bij de eerste oogopslag gedacht had.
Als hun honger gestild was, zouden ze
weer spoedig opgeknapt zijn. Werner zeide
dit bemoedigend aan de moeder, daarop
wenkte hij aan het meisje, dat hem ge
leid had, te volgen.
Hij ging met haar in verscheidene win
kels om eetwaren te koopen: een flesch
wijn en twee zakken kolen. Dit laatste liet
hij door den leverancier thuis brengen.
Daarop ging het meisje met de pakjes naar
huis. Ze moesten zich aan den vooravond
te goed doen en na een half uur zou hij
nog eens terugkomen. Dan ging de edele
jonge man heen, hij snelde naar een schit
terend verlichte winkel om eenige kerst
geschenken voor de kinderen te koopen.
Hij liet ze inpakken met een warm klee-
dingstuk voor de moeder en bracht zelf het
pak naar de woning zijner beschermelin
gen. Toen hij binnentrad, klopte zijn hart
met sneller slagen. In de kachel brandde
een lustig vuur, en de kamer was reeds
behaaglijk verwarmd. De twee gezonde
kinderen zaten op de bank bij de warme
kachel en hapten flink in de lekkernijen,
welke hun zusje had meegebracht, de beide
anderen waren niet minder blij en zaten
nu rechtop in het bed.
En op de stroozak lag met schitterende
oogen en roode wangen de dankbare moe
der, die zich verheugde in het geluk harer
kinderen. Vreugdetranen rolden over haar
wangen. Zij had een teug wijn genomen
en een weinig gegeten en gevoelde zich
reeds veel beter. Deze wonderbare veran
dering had dr. Werner teweeg gebracht.
Maar vooral toen hij de geschenken uit
pakte, was het een gejubel, dat hij zelf er
van de trar.en in de oogen kreeg.
Het was reeds laat, toen dr. Werner het
huis der weduwe verliet, te laat om naar
Rosel te kunnen gaan. Hij ging naar huis,
begaf zich ter ruste, en droomde van de
gelukkige aandoeningen in den laatsten
avond. Den volgenden dag bezocht hij Ro
sel om zich wegens zijn wegblijven te ver
ontschuldigen. Zijn hart klopte een weinig,
toen hij de woning binnentrad. Een dienaar
wees hem dadelijk de kamer waarin juf
frouw Erna was. Zij ontving hem met een
glimlach. Vader en moeder waren een kort
bezoek gaan afleggen en het verwonderde
haar, dat zij nog niet terug waren. Zij gaf
hem de hand, dr. Werner greep die en hield
ze eenige oogenblikken in de zijne. Zij liet
het toe en sloeg de oogen blozend neer.
Dat gaf hem moed en hij maakte haar de
verlangens van zijn hart bekend en vroeg
of zij zijn bemir.de vrouw wilde worden.
Toen hief zij de oogen op, zag hem aan en
sprak: „Ja dat wil ik. Sedert heden weet
ik, dat mijn geluk bij u in goede handen is.
Indien u het mij gisteren gevraagd had,
wie weet of mijn antwoord anders geweest
ware. Niet dat ik den ander voorgetrokken
zou hebben, maar mijn moeder was zeer
voor hem ingenomen en wenschte dat ik
mij aan hem zou geven. Gisteravond heeft
hij mij gevraagd. Ik heb echter tien dagen
uitstel genomen".
„En wat heeft bij u zoo spoedig den
doorslag ten mijnen gunste gegeven?"
„Dat is eigenlijk een geheim", lachtte zy,
„maar omdat wij in de toekomst ook geen
geheimen meer voor elkaar zullen hebben,
mag er ook nu geen tusschen ons bestaan.
Uw vriend Rittershaus heeft de aanleiding
er toe gegeven. Toen hij u namelijk gister
avond verontschuldigde, noemde hij ook de
straat en het huisnummer uwer bescher-
VRIJDAG 26 Dec. Tweede Kerstdag.
Dag van devotie. Feestdag v. d. H. Stepha-
nus, eerste Martelaar. Mis: Sederunt. 2e ge
bed v. h. Kerstoctaaf (uit de Dagmis); 3e
voor den vrede. Kleur: Rood.
Gisteren beleed de H. Kerk voortdu
rend de Godheid van Jesus in de kribbe.
Vandaag viert zij het feest van den eer
sten Martetaar, die de Godheid van Chris
tus met Zijn bloed en leven zoo schitte
rend heeft betuigd. Om zijn prediking van
den Christus is de heilige Stephanus ge-
steenigd.
ZATERDAG 27 Dec. Feestdag v. d. H.
Joannes, Apostel en Evangelist. Mis: In me
dio. 2e gebed v. h. Kerstoctaaf; 3e voor den
vrede. Kleur: Wit.
In de vreugde van het heilig Kerstfeest
viert de H. Kerk ook het feest v. d. H.
Joannes, den meest beminden leerling des
Heeren. Na zijn uitverkiezing zien wij den
heiligen Apostel reeds in de innigste ge
meenschap met Christus. Hij stond ook on
der het Kruis, hij, die gerust had aan de
borst des Heeren bij het Laatste Avond
maal. Joannes stond aan het hoofd van de
Kerk in Klein-Azië, werd onder keizer
Diocletiaan gevangen genomen en gewor
pen in een ketel met ziedende olie, waar
hij echter ongedeerd uittrad. Als balling
op het eiland Patmos schreef hij zijn „Boek
der Openbaring", het laatste boek van de
H. Schrift. Van zijn hand hebben wij ook
een heilig Evangelie, nl. dat „volgens de
H. Joannes" en drie brieven. In zeer hoo-
gen ouderdom is de heilige Apostel over
leden te Ephese in Klein-Azië.
ZONDAG, 28 Dec. Feestdag v. d. H-H.
Onnoozele Kinderen. Mis: Ex ore. 2e gebed
v h. Kerstoctaaf (uit de DAGmis); 3e voor
de vrede. Niet de Tractus, maar het Alle
luja met vers wordt gebeden. Kleur: Rood.
Heden vieren wij den feestdag van de
GEBED BIJ DE KRIBBE.
O kindeke Jesu in den stal
Met ezel, os en herders al.
Die midden in den wintertijd
In koude daar is neergeleit,
Daar vingt g' Uw droeve weg en baan
Voor de eene, ware verlossing aan.
O Kindeke Jesu in den stal,
Vanuit Uw kribbe zaagt ge al
De menschen, die op aarde zijn.
Aan arm en rijk en groot en klein.
Hoogmoedigen en leugenaars,
Hebzuchtigen en woekeraars.
Al die tot boosheid zijn bereid
Tot laster, gramschap, haat en nijd.
En daarvan hebt Gij bovendien,
D' ellende als gevolg gezien:
Den oorlog, die op aarde woedt
En eischt zooveler menschen bloed.
Den honger en zooveler nood.
De haat, de rampspoed en de dood.
Wij zien U in de kribbe wèèr,
O lieve, kleine, zoete Heer
En weten tot onz' eigen pijn:
't Behoefde hier niet zoo te zijn.
Als ieder van 't begin af aan
Naar Uwe kribbe was gegaan
Zooals de herders in hun vreugd.
Zooals de koningen in hun deugd
Waar is dat al in dezen tijd?
Van ootmoed en van need'righeid.
Nu vragen vele menschen weer:
Och, keer terug tot ons, o Heer.
O. kindeke Jesu in den stal.
Ik weet wat ik U vragen zal.
Gij hebt gezegd in vroeger tijd:
,,Komt tot Mij die beladen zijt!"
En aan Uw kribbe zeg ik U:
„Hier, lieve Heer. daar ben ik nu!
U kent toch wel de harde pijn
Om zonen, die gevallen zijn.
En sterven als een hond. o Heer.
Wij noemen dat op 't veld van eer.
U kent de vlammen en de rook,
De moordende machines ook,
Die ronken boven dorp en stad.
Het duister rond ons op ons pad.
De smart om alles wat verging.
De rook, die om de steden hing.
De angst, het ergste nog van al.
Om wat dees strijd nóg brengen zal".
Wat zou ik anders vragen dan
Het eenigst wat ik vragen kan
Aan U. die leed van kou en dorst,
Die alle smarten heeft getorst.
Die 't menschdom nu, zoo lang het leeft,
Nog samen slechts te dragen heeft:
Och, zie mij aan de kribbe staan!
Wat zou ikr anders vragen gaan
Aan U, die daar is neergelegd,
En die óns eenmaal hebt gezegd:
„Gij, die bedrukt zijt* komt tot Mij!":
Och Kindeke heb medelij!
Fr. Schneiders.
melingen. Hedenmorgen was ik daar in de
nabijheid, en ik dacht dat het geen kwaad
zou doen als ik er ook eens heen ging, want
mijnheer Rittershaus had de armoede van
het meisje roerend afgebeeld. Ik kwam
echter te laat, want een edele jonge man
had reeds geluk en vrede in die woning
gebracht. De arme vrouw werd niet moede
mij alle bijzonderheden te vertellen. En
dit juist gaf den doorslag. Nu heb ik den
ander bij mij zelf reeds afgewezen, ook al
zoudt gij mij niet gevraagd hebben. Maar
van nu af laat gij het gebied der naasten
liefde aan mij over".
„Gij verzorgt de zieken en ik lenig den
nood".
„Van ganscher harte, lieveling".
Tien jaren zijn vervlogen. Werner heeft
zijn geluk aan de zijde van Erna gevon
den. Wat zij zich vroeger voorgenomen
hadden volbrengen zij getrouw en de ge
lukkigsten daarbij zijn zij zelf, want:
„Zalig zijn de Barmhartigen".
kinderen, die volgens het Evangeliever
haal door den allerwreedsten koning He
rodes zijn vermoord.
„Ziet, de aardsche vijand zou door eer
betuigingen de gelukkige kleinen nooit
zóóveel voordeel hebben kunnen brengen
als hij nu gedaan heeft door zijn haat."
(St. Augustinus).
MAANDAG, 29 Dec. Mis v. d. H. Tho
mas van Kantelberg, Bisschop en Marte
laar: Gaudeamus. 2e gebed v. h. Kerstoc
taaf; 3e voor den vrede. Kleeur: Rood.
Thomas Becket, kanselier van koning
Hendrik II van Engeland, tot Aartsbis
schop van Kantelberg verheven, was tot
groote teleurstelling van den koning, die
in hartstochtelijke heerschznucht de rech
ten van de Kerk aanrandde, een onver
schrokken verdediger van de rechten der
Kerk. Bedreigingen of vleierijen konden
hem niet doen wankelen. Tenslotte was
Thomas wel genoodzaakt te vluchten. Ja
renlang bleef hij onder bescherming van
Paus Alexander en den Franschen koning
.n Italië en Frankrijk als balling. Door de
bemoeiingen van den Paus kwam er een
einde aan de ballingschap. Maar spoedig
na zijn terugkeer werd Thomas wederom
het slachtoffer van allerlei lasterlijke be
schuldigingen, zoodat de koning in Thomas
'cleef zien een vijand van het rijk en hij
zich bij zijn hovelingen beklaagde, dat er
één priester was in zijn koninkrijk, met
wien hij geen vrede kon houden. Deze
woorden brachten de hovelingen op de ge
dachte dei koning van die ééne priester
tc bevrijden. Zeer goed begrijpend, dat de
koning Thomas bedoelde, hebben zij den
heiligen bisschop lafhartig vermoord tij
dens de Vespers in de Kathedraal van Kan
telberg den 29sten December 1170