ffiijtöMeziag.
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1941
OF 1-F.insCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Voorzichtig met het bewaren van aardappelen
Aardappelen nemen bij vrijwel alle Ne-
derlandsche gezinnen thans een overheer-
schende plaats in op het dagel'jksch me
nu. Het is daarom te begrijpen, dat meni
ge huisvrouw zich eenigszins bezorgd af
vraagt, hoe het in de komende winter
maanden met de aardappelvoorziening zal
gaan.
Men moet zich niet noodeloos ongerust
maken. Hoewel het verbruik van con
sumptie-aardappelen thans aanmerkelijk
grooter is dan in normale tijden, is er vol
doende voor iedereen.
De distribut'van aardappelen is noch-
thans in de wintermaanden verre van een
voudig, vooral in vorstperioden. Wij her
inneren ons de groote moeilijkheden, waar
mee men in den distributietijd 19141918
te kampen had. Toen was de aardappel
distributie een van de grootste problemen.
Onk r'i is het een heele opgave, te zorgen
dat overal in het land steeds voldoende re
serve-voorraden aanwezig zijn. In de
maanden, die achter ons liggen, dreigdp
het wel eens even te gaan spannen, als de
weersomstandigheden niet mee wilden
werken. Gevaarlijker dan het weer waren
echter de looze geruchten, waardoor een
deel van het publiek zich liet beïnvloeden.
Dat deze van allen grond ontbloot waren
kan ieder, die .raan geloofd heeft, achter-
ai zelf constateeren, door eens na te gaan,
hoe wij door den vorigen strengen winter
zijn heengekomen en hoe het op het oogen-
blik met de aardappelvoorziening gaat. Wij
hebbe» reeds meermalen betoogd, hoe dom
het is, meer vertrouwen te stellen in „wat
de menschen zeggen", dan in de officieele
mededeelingen van de overheid. Wij doen
dit thans weer, raar aanleiding van de
nieuwe regeling, die het mogelijk maakt,
een zekere hoeveelheid aardappelen voor
den winter op te doen.
De bedoeling van de regeling is, het ver-
voersapparaat, vooral gedurende de maan
den, dat het transport door vorst bemoei
lijkt kan worden, eenigszins te ontlasten,
met nadruk zij er echter op gewezen, dat
het zeer onverstandig is, wintervoorraad
op te slaan, indien men niet over een be
hoorlijken kelder beschikt en niet voldoen
de zekerheid heeft, dat men zijn aardap
pelen goed weet te bewaren. In den vori
gen winter zijn, vooral in de groote ste
den, aanzienlijke hoeveelheden aardappe
len bevroren en bedorven in ongeschikte
kelders en op zolders van particulieren.
Kostelijk voedsel, dat aan de distributie
onttrokken werd en aan bederf prijsgege
ven, zoodat niemand er iets aan had.
Dit zeer betreurenswaardig verschijnsel
mag zich niet herhalen. Laten zij, die in
normale tijden geen wintervoorraad opde
den, toch vooral zoo verstandig zijn, thans
geen risico te nemen, maar het liever aan
hun groentenhandelaar overlaten.
Men dient wel zeer goed te bedenken,
dat het gevaar van bederf of bevriezen
lang niet denkbeeldig is, en dat bij bederf
Of bevriezing in geen geval nieuwe bon
nen worden uitgereikt.
Het is dom en onverantwoordelijk, zelf
aardappelen te bewaren, als men daar niet
op ingericht is .Men kan zijn bonnen dan
beter zoolang bewaren, om ze later te be
steden. Van overheidswege wordt gezorgd
voor een voldoende reservepvoorraad, die
in elke plaats van eenige beteekenis wordt
opgeslagen. Dit is ook in den vorigen win
ter gebeurd en men weet, dat zich toen
geen storing in de aardappelvoorziening
heeft voorgedaan. Het risico, dat men door
transportmoeilijkheden of weersomstan
digheden eens een enkele week wat krap
komt te zitten, valt volkomen in het niet
bij het gevaar van bederf bij onoordeel
kundig bewaren. Wie het gewend is, kan
het gerust doen, maar het zij nogmaals ge
zegd: wat aardappelen betreft kan men
met gerustheid den winter tegemoet zien.
De Rijkslandbouwconsulent ir. H. de
Groot schrijft:
Wanneer aardappelen gedurende langen
tijd moeten worden bewaard, is het van
belang, dat ze gesorteerd zijn. Het kriel
erin geeft gemakkelijker aanleiding tot
broei en tot rotting. Bovendien is een
dergelijke sorteering in dien zin, dat zfeke
knollen worden verwijderd, in dit jaar, nu
de Phytophthora infestans zoo sterk is op
getreden, van zeer veel belang. Dat geldt
dan in het bijzonder voor de vatbare soor-
ten als Eigenheimers maar ook voor de wei
nig vatbare rassen, waar enkele zieke
knollen in voorkomen.
De groote hoeveelheden op de bedryven
worden doorgaans in kuilen bewaard. De
ze moeten daar worden gemaakt, waar er
geen grondwater is te vreezen en regen
water goed weg kan loopen. Dan kan men
wel tot 15 a 20 cm. in den grond gaan. De
kuil wordt bij voorkeur niet breed ge
maakt, daar een.breedere kuil een warme
re ligging geeft en meer kans op rot door
zieke knollen optreedt. Kuilen van 1.25
breed zijn in dat opzicht aan te bevelen,
hoewel iets breedere kuilen wat goedkoo-
per uitkomen De hoop wordt zoo hoog
mogelijk gemaakt, de kanten dus zoo steil
mogelijk afloopend. De kanten worden
eerst met een laag riet of stroo van 10 cm.
dikte afgedekt, nooit met aardappelloof,
dat de aardappelziekte in erge mate in
den kuil zou brengen.
Op de laag riet of stroo komt een laag
grond van b.v. 10 cm. Deze twee lagen
vormen het zomerdek en geven nog ven
tilatie, waardoor de aardappelen nog dro
gen kunnen bij goed weer. Want wel is
waar behooren de aardappelen alleen droog
en gesorteerd in den kuil te komen, maar
de omstandigheden lelden er wel eens toe,
dat dit niet het geval is.
Vertrouwt men de aardappelen niet met
het oog op het voorkomen van de aard
appelziekte, dan doet men goed ze nog
eens te controleeren, voordat het winter-
dek wordt aangebracht, en worden ze zoo
noodig nog eens gesorteerd. Het winterdek
moet zoo tijdig voor het invallen van een
vorstperiode worden aangebracht, dat het
zich goed kan zetten. Daartoe wordt het
be?te eerst weer een laag stroo van 10 rm,
dikte aangebracht en vervolgens een flin
ke laag grond. Het stroo, dat wordt ge
bruikt, moet nieuw versch stroo zijn, niet
geperst. Bij de eerste afdekking moet het
over de randen van den kuil worden ge
bogen, om het regenwater af te kunnen
laten loopen.
Ook in de schuren worden wel aardappe
len bewaard, waarbij gewoonlijk de moei
lijkheid is ze vorstvrij te houden. Aard
appelen moeten behoorlijk droog liggen,
maar een te droge ruimte is niet gewenscht,
dan treedt een te sterke indroging op. Dit
kan ook het geval zyn bij particulieren, die
kleine hoeveelheden op zolder e.d. be
waren. Kelders zijn meest beter. Aardap
pelen bevriezen niet zoo gauw, maar voor
dien worden ze al zoet. Het proces van
zoet worden treedt al op bij een tempera
tuur beneden 7 gr. C., als die langen tijd
aanhoudt; Aardapoelen, die beginnen zoet
te worden, kan men weer goed krijgen
door ze aan hoogere temperatuur bloot te
stellen. Is het proces echter ver voortge
schreden, dan treedt geen herstel meer in.
Een hulpmiddeltje, dat een particulier
kan toepassen bij opslag in een niet ge
heel vorstvrije ruimte, is het plaatsen van
emmers of bakken met water gedurende
vorstperioden. Dit water moet dan ge
regeld ververscht worden. Bij het bevrie
zen van het water komt namelijk warmte
vrij en doordat het water in de emmers of
bakken eerder bevriest dan de aardappelen
geeft dit een klein beetje beschutting. Mo
gelijk zou dit middel ook gunstig kunnen
werken, als de opslagruimte eigenlijk te
droog is. Gedurende vorstperioden kan
men de aardappelen daar in het algemeen
ook afdekken met zakken of papier. Men
doet goed ze vaak te inspecteeren.
Kuilen, waarin men spoedig spruiting of
rot verwacht, controleere men in het voor
jaar tijdig. Als er zich flinke spruiten
hebben gevormd, is het omzetten noodig.
Vroege en middelvroege rassen spruiten
gewoonlijk het vlugst.
WILT IJ IETS WETEN
Vraag: Hoe zijn de volgende boeken
in Boekenschouw beoordeeld voor Katho
lieken: Hollands Glorie van Jan den Her
tog. Uilenspiegel van Jan Eekhout. Erik
van Godfried Bomans. Snippers op de ri
vier van A. Marja. Rumeiland van S. Vest
dijk.
Antwoord: „Holland's Glorie" van
Jan den Hertog is besproken in Boeken
schouw van Nov. 1940 en wordt beoor
deeld als een boek voor rijpe en ervaren
lezers. „Uilenspiegel" van Eekhout wordt
goed beoordeeld, maar „is geen jongens
boek" (Boekenschouw Jan. '41). „Erik'
van Bomans is goed. „Snippers op de ri
vier" van Marja is nog niet beoordeeld.
„Rumeilami" van Vettdyk wordt a-mo
reel genoemd en alleep geschikt voor er
varen lezers. (Boekenschouw Jan. '41).
Vraag: 1. Zijn er Zondagsmidags ook
voorstellingen in Scala, Den Haag. Hoe
laat beginnen die?
2. Waar is de ingang van de Hortus te
Leiden. Is die Zondags ook geopend?
Antwoord: 1. In Scala wordt mo
menteel des avonds 7.30 uur een variété
gegeven. Of dit Zondagsmiddags ook ge
geven wordt is ons niet bekend. Waar
schijnlijk wel.
2. Op l.st Rapenburg. In de wintermaan
den is de Hortus Zondags gesloten.
WAT ANDERE BLADEN
SCHRIJVEN
EEN BRIEF VAN
MGR. VON GALEN.
Naar het A. N. P. dezer dagen uit Ber
lijn wist te melden, heeft de bekende bis
schop van Mühster, Mgr. Graf von Galen
m een herderlijk schrijven duidelijk zijn
standpunt uiteengezet tegenover het bols
jewisme. Helaas, heeft het A. N. P. niet
den volledigen letterlijken tekst van de
zen belangwekkenden brief gepubliceerd,
doch slechts een korte samenvatting ervan
gegeven. Volgens deze samenvatting roept
mgr. Graf von Galen de geloovigen op tot
den strijd tegen het bolsjewisme onder
aanhaling van de woorden der encycliek
van Paus Pius XI: „Het communisme is in
zijn diepste kern slecht. Wie de christelij
ke beschaving wil redden, mag op geen
er.kel gebied met het communisme samen
werken."
Naar aanleiding hiervan schrijft de
Nieuwe Dag:
„Dit Pauselijk woord is ook door de Ka
tholieken in ons land ernstig ter harte ge
nomen. Niet alleen vaardigde het Neder-
landsche episcopaat het voor alle Neder-
landsche Katholieken geldende voorbe-
houdlooze verbod van het lidmaatschap
van de communistische partij en commu
nistische organisaties en nevenorganisaties,
van het bezoeken van en deelnemen aan
communistische betoogingen en vergade
ringen en van het lezen van communisti
sche geschriften uit, maar ook in de voor-
corlogsche politiek lieten de Katholieken
zich nimmer verleiden tot eenigerlei vorm
van samenwerking met de communisten.
Tusschen de Katholieken en de communl"-
ten was zelfs geen gewapende vrede, doch
slechts strijd mogelijk. Van Katholieke zij
de werd dan ook warme en principieele
instemming betuigd met de Nederlandsche
houding, die weigerde de Sovjet-Unie offi
cieel te erkennen en ermee in verbinding
te treden, en werd er protest aangeteekend
teen de trawanten van Moskou te Genève
niet werden gedeballoteerd. Het bisschop
pelijk verbod werd elk jnar in de Katho
lieke kelken en kapellen op een vasten da
tum van den kansel voorgelezen om den
Katholieken in te scherpen, dat voor eiken
Katholiek, die prijs stelt op deelname aan
het sacramenteele genadeleven van Chris
tus' Kerk, geen samenwerking met het
communisme, onder we'kc schijngedaante
zich dit ook mocht voordoen, geoorloofd is.
De Katholieken hebben zich daaraan voor
beeldig en consequent gehouden en daar
door het communisme bestreden met de
middelen, welke hun ten dienste stonden.
Ook thans kan en mag er aan dit princi
pieele standnunt der Katholieken tegen
over het godlooze communisme niets ver
anderen. Het Moskousche bolsjewisme en
het Katholicisme zijn fundamenteel onver
zoenlijk".
*De liturgie der Kerk
ZONDAG 9 November. Wijdingsfeest van
do Aartsbasiliek v. d. Allerheiligsten Ver
losser. Drie en twintigste Zondag na Pink
steren. Mis: Terribilis. 2e gebed en laatste
Evangelie v. d. 23en Zondag na Pinksteren;
3e gebed (alleen in stille H.H. Missen) v-
d. H. Theodorus, Martelaar; 4e (3e) voor
den vrede. Prefatie v. d. Allerheiligste
Drieëenheid.
De kerk v. d. Allerheiligste Verlosser is
de eerste geweest, welke te Rome openbaar
mocht worden gebouwd en gewijd onder de
regeering van keizer Corstantijn de Groo
te. Zij is bekend onder den naam „St. Jan
van Lateranen" omdat zij oorspronkelijk
geweest is het Lateraansch paleis van Con-
stantijn.
MAANDAG 10 Nov. Mis v. d. H. Andreas
Avellinus, Belijder: Os Justi. 2e gebed v. h.
octaaf v. d. H. Willibrordus; 3e v. d. H.H.
Tryphon en Gezellen, Martelaren; 4e voor
den vrede.
Lancelot was rechtsgeleerde en priester.
Uit spijt en berouw over een hem in een
rede ontvallen leugen trekt hij zich terug
uit de rechtskundige praktijk en wijdde
zich geheel aan zuiver priesterlijke werk
zaamheden. Hij trad in de Orde der Thea-
tijnen en vroeg uit liefde voor het heilig
kruis den naam Andreas. Bij het begin van
zijn heilige Mis, bij de woorden: „Ik zal
opgaan tot het altaar Gods" werd- hij door
een beroerte getroffen en stierf hij kort
daarop. Zijn voorspraak wordt ingeroepen
om bevrijd te blijven van een onvoorziene
dood.
37e Week 915 November.
Evangelie van den H. Markus 6:14
7:37.
Door de zending der Apostelen werd de
faam van Christus overal verspreid: zoo
hoorde ook Herodes Antipas, viervorst van
Galilea, over Hem spreken. Aan het hof
werd gemompeld, dat Johannes de Dooper
van de dooden was opgestaan; den verre-
zene kende men gaarne wonderkracht toe.
Vreemd doet ons de houding der Joden in
Christus' dagen aan. Zonder eenig getui
genis wordt de mogelijkheid van een ver
rijzenis van den Boetgezant aanvaard, ter
wijl de Evangelist Johannes (10:41) uit
drukkelijk mededeelt, dat „Johannes geen
enkel teeken heeft verricht"; daartegen
over heeft Christus, „een Profeet, machtig
in werk en woord voor God en voor het
heele volk" (Luk. 24:19), slechts weinig
erkenning gevonden. Anderen spraken
over Elias, daar onder de Joden de mee
ning heerschte, dat deze profeet niet ge
storven was, maar als voorlooper van den
Messias zou wederkomen (2 Kon. 2:11).
Weer anderen: Hij is een gewoon profeet.
Zij durfden hun gedachten niet openbaren,
terwijl hun wel voor den geest zal ge
staan hebben de profetie: „Jahwe, uw God,
zal uit de kring van uw broeders een pro
feet opwekken, gelijk aan mij; naar hem
moet gij luisteren" (Deut. 18:15).
Het gemompel drong door tot Herodes,
die er zich van bewust was een rechtvaar
dige en heilige gedood te hebben (6:20).
Terwijl Lukas (9:9) nog spreekt van He-
rodes' twijfel, geeft Markus (6:16) waar
schijnlijk de conclusie, waarin de Vorst het
vermoeden van zijn hovelingen als zijn
eigen meening aangeeft. Van deze gelegen
heid maakt Markus gebruik om den moord
op den Voorlooper des Heeren te vermel
den. De houding van Herodes in het ge-
heele verloop is dubbelzinnig; hij vreest
het volk, dat Johannes hoogacht, maar de
boeteprediker hindert hem in zijn zondig
leven. Een schijnheilig beroep op een eed,
die nooit tot zonde kan verplichten, moet
de situatie redden. De ééne zonde brengt
tot de andere, zooals het boek der Open
baring aangeeft (22:11): „Wie onrein is,
laat hem zich verder bevlekken" (Zondag).
Na deze onderbreking (6:17—29) vervolgt
de Evangelist zijn verhaal. De Apostelen
deelen hun ervaringen mede. Na gedane
arbeid mogen zij rust nemen: hiervan
komt, zooals uit het vervolg blijkt, niet
veel terecht. De beide wonderen: de eerste
broodsvermenigvuldiging en het wandelen
over het meer, worden hier niet verklaard
in hun diepere beteekenis: deze leert ons
Johannes (hoofdstuk 6); hij is niet gewoon
wonderverhalen te geven, welke we in de
andere evangeliën aantreffen; in dit geval
is een uitzondering noodig, daar deze won
deren de inleiding vormen op de belofte
van de H. Eucharistie. Meermalen blijkt in
de evangeliën, dat Christus vóór belangrij
ke gebeurtenissen zich een tijd terugtrekt
om te bidden: zóó belicht Johannes' ver
haal tevens Markus 6:46. Het wonder van
de broodvermenigvuldiging had bü de
Apostelen nog geen geloof gewekt. Markus
deelt deze zwakheid van Jesus' leerlingen
herhaaldelijk mede. Eigenlyk hadden zij
zich niet voldoende rekenschap gegeven
van hetgeen plaats had en daarom werden
zij door het nieuwe wonder „heel en al
van streek". (Maandag en Dinsdag).
Het volgende hoofdstuk geeft ons weder
eenige staaltjes van „wetsverklaring" door
de Farizeën. Niet alleen voegden zij aan
de Wet allerlei voorschriften toe en maak
ten zij he onderhouden tot een ondragelij
ke last, maar in sommige gevallen kwa
men zij zelfs met de Wet in conflict. Wan
neer God een plicht oplegt, dan heeft deze
altijd de voorrang boven een vrijwillige
liefdedaad. Wat als vrije offergave aan
God was beloofd, moest worden terugge
nomen om de liefdeplicht tegenover zijn
ouders te volbrengen: zoo leert Christus
(7:9—13). Bovendien leert Hij, dat de on
reine spijzen deze benaming alleen te dan
ken hebben aan een wet, welke het ge
bruik van sommige spijzen verbood; op
zichzelf waren zij even rein als ieder an
der voedsel; dus al die voorschriften der
Farizeën over het reinigen van spijzen en
eetgerei waren overbodig. Het gaat om de
gesteldheid van het hart: het verlangen
naar onderwerping aan Gods Wil. By een
bezien van alléén uiterlijkheden verliest
men het voornaamste uit het oog. (1:8 en
17—23). (Woensdag en Donderdag).
Tegenover de houding der Farizeën, die
de afstamming van Abraham als het tee
ken der uitverkiezing aannamen, moest
duidelijk worden aangetoond, dat het Mes-
siaansche heil voor allen gold. Zoo volgen
hier twee wonderen, welke in het land der
heidenen geschiedden. Tyrus ligt bij de
kust in Fenicië. Misschien schrijft Markus
hier „Syrofenicische" om voor de Romei
nen het onderscheid aan te geven met de
Feniciërs van Carthago in Noord-Afrika.
We bewonderen de diepe nederigheid (on
misbare voorwaarde voor het geloof!) en
het groot vertrouwen van die moeder
(7:28). Waarschijnlijk eenigen tijd later
komt Jesus na een reis door Galilea aan
de overzijde van den Jordaan in het ge
bied der Dekapolis, anders gezegd: het ge
bied der tien steden- ook hier was de be
volking overwegend heidensch. Het be
hoeft geen betoog, dat de door Christus
aangewende middelen uit zichzelf geen ge
neeskracht bezaten. (Vrijdag en Zaterdag).
Bijbellezing
voor de volgende
week
Zondag
Markus 6:1429
Maandag
Markus 6:3044
Dinsdag
Markus 6:4556
Woensdag
Markus 7: 113
Donderdag
Markus 7:14—23
Vrijdag
Markus 7:2430
Zaterdag
Markus 7:31—37.
KERKNIEUWS
DE ST. ELISABETHSKERK TE
ROTTERDAM.
De St. Elisabethskerk te Rotterdam zal
thans definitief op Zaterdag 15 dezer weer
in gebruik worden genomen.
LIED VAN DEZEN TIJD
Loilled op mijn kolenman
'k Ben altijd je klant geweest
En je sleepte al je kolen
Door mijn voordeur 't was een feesl
Op je platte, zwarte zolen.
Kolenman ik ben je klant,
Dat geluk is mij beschoren,
Geef daarop je zwarte hand
En bedien mij naar behooren.
Kolenman, zoo zwart als roet
Die maar sjouwen moet en bukken,
'k Zou je desnoods, als het moet,
Aan mijn lichtste jasje drukken.
Was jouw vriendschap niet mijn doel,
't Zou mij nu wellicht berouwen,
Als je komt, krijg jij een stoel
En ik ga de kolen sjouwen.
Kolenman, je bent mijn vriend.
Door de warmte mij geschonken
En wy hebben wel verdiend,
Dat wy laatst een borrel dronken.
J' hebt het huis wel zwart gemaakt,
Als je kolen in kwam dragen,
'k Heb je daarom nooit gelaakt
En j' hebt mij nooit hooren klagen.
'k Reken, kolenman, op jou
Nu je klanten in moet schrijven,
Ook een pietsie op je vrouw,
'k Ben je klant en wil het blijven.
Schrijf mij op je lijst vooraan,
Stuur mij dertien formulieren,
'k Zal jouw vriendschap dan voortaan
Met veel ouwe klare vieren.
'k Ben het stamhoofd, kolenman,
Van hen, die ik moet verwarmen,
'k Kom straks met mijn stamkaart ên
En ik sluit je in mijn armen.
Kolenman, je bent mijn vriend,
Dit 's geen uiting van begeeren,
Ja, je hebt het wel verdiend,
Kom maar eens bij mij logeeren!
TROUBADOUR.
FEUILLETON
DE VLUCHTELING
VAN
CAYENNE
door
OTTO B1NNS,.
Geautoriseerde vertaling.
55)
Vlak bij de oude vindplaats van Lang
don, die reeds lang overwokeerd was door
kruipplanten, 'groeven de mannen een
kleinen kuil tot ze de bovenste aardlaag
geheel verwijderd hadden, en de diamant-
houdende klei- en grint-laag bloot kwam.
Deze werd uitgegraven en gestort in een
lange watergoot, welke uitliep op een
groote zeef, waarin de zwaardere deelen
van het zand gescheiden werden. Het
grint en de eventueele diamanten stoitte
men daarna uit de zeef in een bak. De in
houd werd dan nogmaals gewasschen en
snel rondgedraaid, opdat aanwezige dia
manten van het grint gescheiden zouden
worden. In het midden moesten de diaman
ten zichtbaar worden, terwijl alle overige
bestanddeelen door hun geringe zwaarte
bij de draaiing van het midden wegge
spoeld werden.
De eerste twee dagen waren geen dia-
manter te bespeuren waardoor het zoeken
evenwel niets van zyn opgewondenheid
verloor. Het ervaren oog van Sandy ont
dekte bij iedere wasch teekenen dat suc
ces nabij was.
Mimi hield voortdurend met gespannen
aandacht de wacht bij de „waschkuip",
evenals Adèle. En den derden dag toen
Mimi op haar verlangen ook 'n keer mee
mocht helpen bij het draaien, werd ein
delijk de eërste diamant ontdekt. Tus
schen kleine splinters grijs metaal, tus
schen kiezelsteentjes, veldspaat en in het
zonlicht fel schitterende kristallen viel on
middellijk het zwake glinsteren van den
konings-steen op. Toen het meisje den
glans merkte, zette ze terstond den rond-
draaienden bak stil, greep er met bevende
handen den kostbaren steen uit en al haar
vijandigheid vergetend, riep ze Adèle die
vlak bij haar stond, met opgewonden stem
toe:
„Och, kijk eens, kijk eens!"
„Ik zie het", antwoordde de vrouw met
een glimlach. „Je hebt geluk mijn kind. De
eerste steen is de jouwe en het is een
zeer mooie. Minstens vijf karaat."
Mimi riep Langdon en Sandy naderbij, en
de twee mannen snelden haastig toe.
„Verduiveld!" screeuwde Sandy. „Je
brengt ons geluk aan, meisje. Dat is een
prachtsteen; een bevroren dauwdruppel.
Vooruit, ga door met wasschen."
Hij wierp een nieuwe schop grint in den
bak en het meisje wilde weer beginnen te
draaien. Maar juist toen ze het handvat
greep, bedacht ze zich en riep naar Adèle
toe:
„Wilt u uw geluk niet ook eens beproe
ven."
j Een vurig rood trok deze onverwachte
I vraag over het gelaat van de vrouw, en er
verscheen een zacht licht in haar donkere
oogen. Haar stem trilde een weinig, toen
zy aarzelend antwoordde:
„Zooals je wilt mijn kind".
Het meisje duwde haar het handvat in
de handen en met hooge rubberlaarzen aan
stapte Adèle in het water en begon den
bak in draaiende beweging te brengen. Na
eenigen tijd bogen beide vrouwen nieuws
gierig voorover om het resultaat van het
werk te aanschouwen.
„Niets!" riep Mimi op teleurgestelden
toon uit, en voegde er aan toe: „U moet
het nog eens probeeren. Dudley, ander
grint."
De bak werd opnieuw gevuld, de vrouw
begon weer te draaien, en aan het einde
van de bewerking lagen twee kleine dia
mantjes van hoogstens een karaat op den
bodem van den bak. Mimi klapte verheugd
in haar handen.
„U heeft Ook geluk gehad; we komen
vooruit."
Sandy keek Langdon veelbeteekenend
aan.
„We komen verder, je slaat den spij
ker op den kop, meisje. Het is buitenge
woon". Een oogenblik later, toen hij naast
Langdon weer naar de uitgraving terug
liep. fluisterde hij vroolijk:
„Het ijs is eindelijk gebroken- Eer we een
week verder zijn, is alles tusschen hen
koek en ei, of ik ben een olifant."
Zijn voorspelling werd geheel bewaar
heid. Door de dagelijksche nabijheid van
Adèle, terwijl ze om beurten den bak
draaiden, telkens opnieuw opgewonden
van blijde verwachting, en af en toe be
loond door het vinden van een diamant,
vergat Mimi geleidelijk aan volkomen den
weerzin, dien de vrouw haar vroeger inge
boezemd had.
Na verloop van een week was de onder
linge verhouding volkomen veranderd. Een
opgewekte kameraadschappelijkheid was in
de plaats gekomen van de vroegere vijan
digheid. De kleine voorraad diamanten
werd geleidelijk grooter, en de blijde opge
wondenheid steeg ten top, toen op zekeren
dag niet minder dan negen diamanten ge
vonden werden, waaronder twee met een
teere rose kleur, die Langdon herinnerden
aan de steenen, waar hij en Pelham inder
tijd in Parijs van beroofd waren gewor
den. Hij vertelde dit de anderen.
„Dat zijn verbazend fijne steenen. Tot
nu toe zijn er alleen maar op deze plek
van die kleur gevonden. Ik heb er eens een
klein koffertje vol van gehad, een fortuin;
de diamanten, die die schurkachtige de
Faramond ons ontstal toen
Mimi uitte een zwakken kreet, en de
vrouw, begrijpend wat hiervan de oor
zaak was, plaatste zich haastig tusschen
haar witte gelaat en Langdon's verbaasde
oogen.
„Je bent niet erg goed, kleintje", sprak
ze snel. „De zon is ook veel te heet voor je.
Je moest maar een poosje in de hangmat
gain liggen. Kom maar mee".
„Mimi, wat...." begon Langdon haas
tig. terwijl hij op haar toeliep, maar Adèle
wenkte, dat hij weg moest blijven.
„Het is niets, monsieur Langdon. U kunt
haar gerust aan mij overlaten."
,.Met zachte hand leidde ze Mimi naar
haar hut. waar het meisje zich met doods
bleek gc'aat tot haar wendde.
„Hoorde u wat...." begon ze met tril
lende stem.
„Ik weet alles van deze geschiedenis af",
antwoordde Adèle.
Een hopelooze blik verscheen in Mimi's
oogen. „O, wat moet ik toch doen? Mijn va
der. En hij weet er niets van. Als hij de
waarheid vereneemt
Zij hield op en maakte een gebaar van
wanhoop, maar de vrouw sprak op troos-
tenden toon:
„Dan zal hij ]e nóg liefhebben, kind."
„Meent u dat? Gelooft u dat werkelijk?"
„Ik twijfel cr geen oogenblik aan. Denk
eens een oogenbjik na. Het is niet de doch
ter van Henri de Faramond, die hij be
mint, maar jou, Mimi, die hij niet eens bij
haar vollen naam kent."
„Maar u's hij dien verneemt...."
„Dan zul zijn liefde nog de overhand be
houden. Wees daar maar niet bang voor,
mijn kind. Niet jeder man is zooals je va
der, en monsieur Langdon zal weten hoe
hij zich te gedragen heeft."
„Maar.o, wat vrees ik het oogenblik,
dat hij hoort
„Twijfel je aan zijn liefde?"
„Neen".
„Wat is er aan nog te vreezen? Wees
dapper. Jouw Dudley is iemand, die weet
wat trouw beteekent."
„Ik dank u voor uw vriendelijke woor
den, madame,' sprak Mimi, en gaf zich op
dit 'oogenblik voi goed gewonnen aan de
vrouw, die zij vroeger zoo had gehaat.
(Wordt vervolgd).