ffiijtöMeziag. ZATERDAG 8 NOVEMBER 1941 OF 1-F.insCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 Voorzichtig met het bewaren van aardappelen Aardappelen nemen bij vrijwel alle Ne- derlandsche gezinnen thans een overheer- schende plaats in op het dagel'jksch me nu. Het is daarom te begrijpen, dat meni ge huisvrouw zich eenigszins bezorgd af vraagt, hoe het in de komende winter maanden met de aardappelvoorziening zal gaan. Men moet zich niet noodeloos ongerust maken. Hoewel het verbruik van con sumptie-aardappelen thans aanmerkelijk grooter is dan in normale tijden, is er vol doende voor iedereen. De distribut'van aardappelen is noch- thans in de wintermaanden verre van een voudig, vooral in vorstperioden. Wij her inneren ons de groote moeilijkheden, waar mee men in den distributietijd 19141918 te kampen had. Toen was de aardappel distributie een van de grootste problemen. Onk r'i is het een heele opgave, te zorgen dat overal in het land steeds voldoende re serve-voorraden aanwezig zijn. In de maanden, die achter ons liggen, dreigdp het wel eens even te gaan spannen, als de weersomstandigheden niet mee wilden werken. Gevaarlijker dan het weer waren echter de looze geruchten, waardoor een deel van het publiek zich liet beïnvloeden. Dat deze van allen grond ontbloot waren kan ieder, die .raan geloofd heeft, achter- ai zelf constateeren, door eens na te gaan, hoe wij door den vorigen strengen winter zijn heengekomen en hoe het op het oogen- blik met de aardappelvoorziening gaat. Wij hebbe» reeds meermalen betoogd, hoe dom het is, meer vertrouwen te stellen in „wat de menschen zeggen", dan in de officieele mededeelingen van de overheid. Wij doen dit thans weer, raar aanleiding van de nieuwe regeling, die het mogelijk maakt, een zekere hoeveelheid aardappelen voor den winter op te doen. De bedoeling van de regeling is, het ver- voersapparaat, vooral gedurende de maan den, dat het transport door vorst bemoei lijkt kan worden, eenigszins te ontlasten, met nadruk zij er echter op gewezen, dat het zeer onverstandig is, wintervoorraad op te slaan, indien men niet over een be hoorlijken kelder beschikt en niet voldoen de zekerheid heeft, dat men zijn aardap pelen goed weet te bewaren. In den vori gen winter zijn, vooral in de groote ste den, aanzienlijke hoeveelheden aardappe len bevroren en bedorven in ongeschikte kelders en op zolders van particulieren. Kostelijk voedsel, dat aan de distributie onttrokken werd en aan bederf prijsgege ven, zoodat niemand er iets aan had. Dit zeer betreurenswaardig verschijnsel mag zich niet herhalen. Laten zij, die in normale tijden geen wintervoorraad opde den, toch vooral zoo verstandig zijn, thans geen risico te nemen, maar het liever aan hun groentenhandelaar overlaten. Men dient wel zeer goed te bedenken, dat het gevaar van bederf of bevriezen lang niet denkbeeldig is, en dat bij bederf Of bevriezing in geen geval nieuwe bon nen worden uitgereikt. Het is dom en onverantwoordelijk, zelf aardappelen te bewaren, als men daar niet op ingericht is .Men kan zijn bonnen dan beter zoolang bewaren, om ze later te be steden. Van overheidswege wordt gezorgd voor een voldoende reservepvoorraad, die in elke plaats van eenige beteekenis wordt opgeslagen. Dit is ook in den vorigen win ter gebeurd en men weet, dat zich toen geen storing in de aardappelvoorziening heeft voorgedaan. Het risico, dat men door transportmoeilijkheden of weersomstan digheden eens een enkele week wat krap komt te zitten, valt volkomen in het niet bij het gevaar van bederf bij onoordeel kundig bewaren. Wie het gewend is, kan het gerust doen, maar het zij nogmaals ge zegd: wat aardappelen betreft kan men met gerustheid den winter tegemoet zien. De Rijkslandbouwconsulent ir. H. de Groot schrijft: Wanneer aardappelen gedurende langen tijd moeten worden bewaard, is het van belang, dat ze gesorteerd zijn. Het kriel erin geeft gemakkelijker aanleiding tot broei en tot rotting. Bovendien is een dergelijke sorteering in dien zin, dat zfeke knollen worden verwijderd, in dit jaar, nu de Phytophthora infestans zoo sterk is op getreden, van zeer veel belang. Dat geldt dan in het bijzonder voor de vatbare soor- ten als Eigenheimers maar ook voor de wei nig vatbare rassen, waar enkele zieke knollen in voorkomen. De groote hoeveelheden op de bedryven worden doorgaans in kuilen bewaard. De ze moeten daar worden gemaakt, waar er geen grondwater is te vreezen en regen water goed weg kan loopen. Dan kan men wel tot 15 a 20 cm. in den grond gaan. De kuil wordt bij voorkeur niet breed ge maakt, daar een.breedere kuil een warme re ligging geeft en meer kans op rot door zieke knollen optreedt. Kuilen van 1.25 breed zijn in dat opzicht aan te bevelen, hoewel iets breedere kuilen wat goedkoo- per uitkomen De hoop wordt zoo hoog mogelijk gemaakt, de kanten dus zoo steil mogelijk afloopend. De kanten worden eerst met een laag riet of stroo van 10 cm. dikte afgedekt, nooit met aardappelloof, dat de aardappelziekte in erge mate in den kuil zou brengen. Op de laag riet of stroo komt een laag grond van b.v. 10 cm. Deze twee lagen vormen het zomerdek en geven nog ven tilatie, waardoor de aardappelen nog dro gen kunnen bij goed weer. Want wel is waar behooren de aardappelen alleen droog en gesorteerd in den kuil te komen, maar de omstandigheden lelden er wel eens toe, dat dit niet het geval is. Vertrouwt men de aardappelen niet met het oog op het voorkomen van de aard appelziekte, dan doet men goed ze nog eens te controleeren, voordat het winter- dek wordt aangebracht, en worden ze zoo noodig nog eens gesorteerd. Het winterdek moet zoo tijdig voor het invallen van een vorstperiode worden aangebracht, dat het zich goed kan zetten. Daartoe wordt het be?te eerst weer een laag stroo van 10 rm, dikte aangebracht en vervolgens een flin ke laag grond. Het stroo, dat wordt ge bruikt, moet nieuw versch stroo zijn, niet geperst. Bij de eerste afdekking moet het over de randen van den kuil worden ge bogen, om het regenwater af te kunnen laten loopen. Ook in de schuren worden wel aardappe len bewaard, waarbij gewoonlijk de moei lijkheid is ze vorstvrij te houden. Aard appelen moeten behoorlijk droog liggen, maar een te droge ruimte is niet gewenscht, dan treedt een te sterke indroging op. Dit kan ook het geval zyn bij particulieren, die kleine hoeveelheden op zolder e.d. be waren. Kelders zijn meest beter. Aardap pelen bevriezen niet zoo gauw, maar voor dien worden ze al zoet. Het proces van zoet worden treedt al op bij een tempera tuur beneden 7 gr. C., als die langen tijd aanhoudt; Aardapoelen, die beginnen zoet te worden, kan men weer goed krijgen door ze aan hoogere temperatuur bloot te stellen. Is het proces echter ver voortge schreden, dan treedt geen herstel meer in. Een hulpmiddeltje, dat een particulier kan toepassen bij opslag in een niet ge heel vorstvrije ruimte, is het plaatsen van emmers of bakken met water gedurende vorstperioden. Dit water moet dan ge regeld ververscht worden. Bij het bevrie zen van het water komt namelijk warmte vrij en doordat het water in de emmers of bakken eerder bevriest dan de aardappelen geeft dit een klein beetje beschutting. Mo gelijk zou dit middel ook gunstig kunnen werken, als de opslagruimte eigenlijk te droog is. Gedurende vorstperioden kan men de aardappelen daar in het algemeen ook afdekken met zakken of papier. Men doet goed ze vaak te inspecteeren. Kuilen, waarin men spoedig spruiting of rot verwacht, controleere men in het voor jaar tijdig. Als er zich flinke spruiten hebben gevormd, is het omzetten noodig. Vroege en middelvroege rassen spruiten gewoonlijk het vlugst. WILT IJ IETS WETEN Vraag: Hoe zijn de volgende boeken in Boekenschouw beoordeeld voor Katho lieken: Hollands Glorie van Jan den Her tog. Uilenspiegel van Jan Eekhout. Erik van Godfried Bomans. Snippers op de ri vier van A. Marja. Rumeiland van S. Vest dijk. Antwoord: „Holland's Glorie" van Jan den Hertog is besproken in Boeken schouw van Nov. 1940 en wordt beoor deeld als een boek voor rijpe en ervaren lezers. „Uilenspiegel" van Eekhout wordt goed beoordeeld, maar „is geen jongens boek" (Boekenschouw Jan. '41). „Erik' van Bomans is goed. „Snippers op de ri vier" van Marja is nog niet beoordeeld. „Rumeilami" van Vettdyk wordt a-mo reel genoemd en alleep geschikt voor er varen lezers. (Boekenschouw Jan. '41). Vraag: 1. Zijn er Zondagsmidags ook voorstellingen in Scala, Den Haag. Hoe laat beginnen die? 2. Waar is de ingang van de Hortus te Leiden. Is die Zondags ook geopend? Antwoord: 1. In Scala wordt mo menteel des avonds 7.30 uur een variété gegeven. Of dit Zondagsmiddags ook ge geven wordt is ons niet bekend. Waar schijnlijk wel. 2. Op l.st Rapenburg. In de wintermaan den is de Hortus Zondags gesloten. WAT ANDERE BLADEN SCHRIJVEN EEN BRIEF VAN MGR. VON GALEN. Naar het A. N. P. dezer dagen uit Ber lijn wist te melden, heeft de bekende bis schop van Mühster, Mgr. Graf von Galen m een herderlijk schrijven duidelijk zijn standpunt uiteengezet tegenover het bols jewisme. Helaas, heeft het A. N. P. niet den volledigen letterlijken tekst van de zen belangwekkenden brief gepubliceerd, doch slechts een korte samenvatting ervan gegeven. Volgens deze samenvatting roept mgr. Graf von Galen de geloovigen op tot den strijd tegen het bolsjewisme onder aanhaling van de woorden der encycliek van Paus Pius XI: „Het communisme is in zijn diepste kern slecht. Wie de christelij ke beschaving wil redden, mag op geen er.kel gebied met het communisme samen werken." Naar aanleiding hiervan schrijft de Nieuwe Dag: „Dit Pauselijk woord is ook door de Ka tholieken in ons land ernstig ter harte ge nomen. Niet alleen vaardigde het Neder- landsche episcopaat het voor alle Neder- landsche Katholieken geldende voorbe- houdlooze verbod van het lidmaatschap van de communistische partij en commu nistische organisaties en nevenorganisaties, van het bezoeken van en deelnemen aan communistische betoogingen en vergade ringen en van het lezen van communisti sche geschriften uit, maar ook in de voor- corlogsche politiek lieten de Katholieken zich nimmer verleiden tot eenigerlei vorm van samenwerking met de communisten. Tusschen de Katholieken en de communl"- ten was zelfs geen gewapende vrede, doch slechts strijd mogelijk. Van Katholieke zij de werd dan ook warme en principieele instemming betuigd met de Nederlandsche houding, die weigerde de Sovjet-Unie offi cieel te erkennen en ermee in verbinding te treden, en werd er protest aangeteekend teen de trawanten van Moskou te Genève niet werden gedeballoteerd. Het bisschop pelijk verbod werd elk jnar in de Katho lieke kelken en kapellen op een vasten da tum van den kansel voorgelezen om den Katholieken in te scherpen, dat voor eiken Katholiek, die prijs stelt op deelname aan het sacramenteele genadeleven van Chris tus' Kerk, geen samenwerking met het communisme, onder we'kc schijngedaante zich dit ook mocht voordoen, geoorloofd is. De Katholieken hebben zich daaraan voor beeldig en consequent gehouden en daar door het communisme bestreden met de middelen, welke hun ten dienste stonden. Ook thans kan en mag er aan dit princi pieele standnunt der Katholieken tegen over het godlooze communisme niets ver anderen. Het Moskousche bolsjewisme en het Katholicisme zijn fundamenteel onver zoenlijk". *De liturgie der Kerk ZONDAG 9 November. Wijdingsfeest van do Aartsbasiliek v. d. Allerheiligsten Ver losser. Drie en twintigste Zondag na Pink steren. Mis: Terribilis. 2e gebed en laatste Evangelie v. d. 23en Zondag na Pinksteren; 3e gebed (alleen in stille H.H. Missen) v- d. H. Theodorus, Martelaar; 4e (3e) voor den vrede. Prefatie v. d. Allerheiligste Drieëenheid. De kerk v. d. Allerheiligste Verlosser is de eerste geweest, welke te Rome openbaar mocht worden gebouwd en gewijd onder de regeering van keizer Corstantijn de Groo te. Zij is bekend onder den naam „St. Jan van Lateranen" omdat zij oorspronkelijk geweest is het Lateraansch paleis van Con- stantijn. MAANDAG 10 Nov. Mis v. d. H. Andreas Avellinus, Belijder: Os Justi. 2e gebed v. h. octaaf v. d. H. Willibrordus; 3e v. d. H.H. Tryphon en Gezellen, Martelaren; 4e voor den vrede. Lancelot was rechtsgeleerde en priester. Uit spijt en berouw over een hem in een rede ontvallen leugen trekt hij zich terug uit de rechtskundige praktijk en wijdde zich geheel aan zuiver priesterlijke werk zaamheden. Hij trad in de Orde der Thea- tijnen en vroeg uit liefde voor het heilig kruis den naam Andreas. Bij het begin van zijn heilige Mis, bij de woorden: „Ik zal opgaan tot het altaar Gods" werd- hij door een beroerte getroffen en stierf hij kort daarop. Zijn voorspraak wordt ingeroepen om bevrijd te blijven van een onvoorziene dood. 37e Week 915 November. Evangelie van den H. Markus 6:14 7:37. Door de zending der Apostelen werd de faam van Christus overal verspreid: zoo hoorde ook Herodes Antipas, viervorst van Galilea, over Hem spreken. Aan het hof werd gemompeld, dat Johannes de Dooper van de dooden was opgestaan; den verre- zene kende men gaarne wonderkracht toe. Vreemd doet ons de houding der Joden in Christus' dagen aan. Zonder eenig getui genis wordt de mogelijkheid van een ver rijzenis van den Boetgezant aanvaard, ter wijl de Evangelist Johannes (10:41) uit drukkelijk mededeelt, dat „Johannes geen enkel teeken heeft verricht"; daartegen over heeft Christus, „een Profeet, machtig in werk en woord voor God en voor het heele volk" (Luk. 24:19), slechts weinig erkenning gevonden. Anderen spraken over Elias, daar onder de Joden de mee ning heerschte, dat deze profeet niet ge storven was, maar als voorlooper van den Messias zou wederkomen (2 Kon. 2:11). Weer anderen: Hij is een gewoon profeet. Zij durfden hun gedachten niet openbaren, terwijl hun wel voor den geest zal ge staan hebben de profetie: „Jahwe, uw God, zal uit de kring van uw broeders een pro feet opwekken, gelijk aan mij; naar hem moet gij luisteren" (Deut. 18:15). Het gemompel drong door tot Herodes, die er zich van bewust was een rechtvaar dige en heilige gedood te hebben (6:20). Terwijl Lukas (9:9) nog spreekt van He- rodes' twijfel, geeft Markus (6:16) waar schijnlijk de conclusie, waarin de Vorst het vermoeden van zijn hovelingen als zijn eigen meening aangeeft. Van deze gelegen heid maakt Markus gebruik om den moord op den Voorlooper des Heeren te vermel den. De houding van Herodes in het ge- heele verloop is dubbelzinnig; hij vreest het volk, dat Johannes hoogacht, maar de boeteprediker hindert hem in zijn zondig leven. Een schijnheilig beroep op een eed, die nooit tot zonde kan verplichten, moet de situatie redden. De ééne zonde brengt tot de andere, zooals het boek der Open baring aangeeft (22:11): „Wie onrein is, laat hem zich verder bevlekken" (Zondag). Na deze onderbreking (6:17—29) vervolgt de Evangelist zijn verhaal. De Apostelen deelen hun ervaringen mede. Na gedane arbeid mogen zij rust nemen: hiervan komt, zooals uit het vervolg blijkt, niet veel terecht. De beide wonderen: de eerste broodsvermenigvuldiging en het wandelen over het meer, worden hier niet verklaard in hun diepere beteekenis: deze leert ons Johannes (hoofdstuk 6); hij is niet gewoon wonderverhalen te geven, welke we in de andere evangeliën aantreffen; in dit geval is een uitzondering noodig, daar deze won deren de inleiding vormen op de belofte van de H. Eucharistie. Meermalen blijkt in de evangeliën, dat Christus vóór belangrij ke gebeurtenissen zich een tijd terugtrekt om te bidden: zóó belicht Johannes' ver haal tevens Markus 6:46. Het wonder van de broodvermenigvuldiging had bü de Apostelen nog geen geloof gewekt. Markus deelt deze zwakheid van Jesus' leerlingen herhaaldelijk mede. Eigenlyk hadden zij zich niet voldoende rekenschap gegeven van hetgeen plaats had en daarom werden zij door het nieuwe wonder „heel en al van streek". (Maandag en Dinsdag). Het volgende hoofdstuk geeft ons weder eenige staaltjes van „wetsverklaring" door de Farizeën. Niet alleen voegden zij aan de Wet allerlei voorschriften toe en maak ten zij he onderhouden tot een ondragelij ke last, maar in sommige gevallen kwa men zij zelfs met de Wet in conflict. Wan neer God een plicht oplegt, dan heeft deze altijd de voorrang boven een vrijwillige liefdedaad. Wat als vrije offergave aan God was beloofd, moest worden terugge nomen om de liefdeplicht tegenover zijn ouders te volbrengen: zoo leert Christus (7:9—13). Bovendien leert Hij, dat de on reine spijzen deze benaming alleen te dan ken hebben aan een wet, welke het ge bruik van sommige spijzen verbood; op zichzelf waren zij even rein als ieder an der voedsel; dus al die voorschriften der Farizeën over het reinigen van spijzen en eetgerei waren overbodig. Het gaat om de gesteldheid van het hart: het verlangen naar onderwerping aan Gods Wil. By een bezien van alléén uiterlijkheden verliest men het voornaamste uit het oog. (1:8 en 17—23). (Woensdag en Donderdag). Tegenover de houding der Farizeën, die de afstamming van Abraham als het tee ken der uitverkiezing aannamen, moest duidelijk worden aangetoond, dat het Mes- siaansche heil voor allen gold. Zoo volgen hier twee wonderen, welke in het land der heidenen geschiedden. Tyrus ligt bij de kust in Fenicië. Misschien schrijft Markus hier „Syrofenicische" om voor de Romei nen het onderscheid aan te geven met de Feniciërs van Carthago in Noord-Afrika. We bewonderen de diepe nederigheid (on misbare voorwaarde voor het geloof!) en het groot vertrouwen van die moeder (7:28). Waarschijnlijk eenigen tijd later komt Jesus na een reis door Galilea aan de overzijde van den Jordaan in het ge bied der Dekapolis, anders gezegd: het ge bied der tien steden- ook hier was de be volking overwegend heidensch. Het be hoeft geen betoog, dat de door Christus aangewende middelen uit zichzelf geen ge neeskracht bezaten. (Vrijdag en Zaterdag). Bijbellezing voor de volgende week Zondag Markus 6:1429 Maandag Markus 6:3044 Dinsdag Markus 6:4556 Woensdag Markus 7: 113 Donderdag Markus 7:14—23 Vrijdag Markus 7:2430 Zaterdag Markus 7:31—37. KERKNIEUWS DE ST. ELISABETHSKERK TE ROTTERDAM. De St. Elisabethskerk te Rotterdam zal thans definitief op Zaterdag 15 dezer weer in gebruik worden genomen. LIED VAN DEZEN TIJD Loilled op mijn kolenman 'k Ben altijd je klant geweest En je sleepte al je kolen Door mijn voordeur 't was een feesl Op je platte, zwarte zolen. Kolenman ik ben je klant, Dat geluk is mij beschoren, Geef daarop je zwarte hand En bedien mij naar behooren. Kolenman, zoo zwart als roet Die maar sjouwen moet en bukken, 'k Zou je desnoods, als het moet, Aan mijn lichtste jasje drukken. Was jouw vriendschap niet mijn doel, 't Zou mij nu wellicht berouwen, Als je komt, krijg jij een stoel En ik ga de kolen sjouwen. Kolenman, je bent mijn vriend. Door de warmte mij geschonken En wy hebben wel verdiend, Dat wy laatst een borrel dronken. J' hebt het huis wel zwart gemaakt, Als je kolen in kwam dragen, 'k Heb je daarom nooit gelaakt En j' hebt mij nooit hooren klagen. 'k Reken, kolenman, op jou Nu je klanten in moet schrijven, Ook een pietsie op je vrouw, 'k Ben je klant en wil het blijven. Schrijf mij op je lijst vooraan, Stuur mij dertien formulieren, 'k Zal jouw vriendschap dan voortaan Met veel ouwe klare vieren. 'k Ben het stamhoofd, kolenman, Van hen, die ik moet verwarmen, 'k Kom straks met mijn stamkaart ên En ik sluit je in mijn armen. Kolenman, je bent mijn vriend, Dit 's geen uiting van begeeren, Ja, je hebt het wel verdiend, Kom maar eens bij mij logeeren! TROUBADOUR. FEUILLETON DE VLUCHTELING VAN CAYENNE door OTTO B1NNS,. Geautoriseerde vertaling. 55) Vlak bij de oude vindplaats van Lang don, die reeds lang overwokeerd was door kruipplanten, 'groeven de mannen een kleinen kuil tot ze de bovenste aardlaag geheel verwijderd hadden, en de diamant- houdende klei- en grint-laag bloot kwam. Deze werd uitgegraven en gestort in een lange watergoot, welke uitliep op een groote zeef, waarin de zwaardere deelen van het zand gescheiden werden. Het grint en de eventueele diamanten stoitte men daarna uit de zeef in een bak. De in houd werd dan nogmaals gewasschen en snel rondgedraaid, opdat aanwezige dia manten van het grint gescheiden zouden worden. In het midden moesten de diaman ten zichtbaar worden, terwijl alle overige bestanddeelen door hun geringe zwaarte bij de draaiing van het midden wegge spoeld werden. De eerste twee dagen waren geen dia- manter te bespeuren waardoor het zoeken evenwel niets van zyn opgewondenheid verloor. Het ervaren oog van Sandy ont dekte bij iedere wasch teekenen dat suc ces nabij was. Mimi hield voortdurend met gespannen aandacht de wacht bij de „waschkuip", evenals Adèle. En den derden dag toen Mimi op haar verlangen ook 'n keer mee mocht helpen bij het draaien, werd ein delijk de eërste diamant ontdekt. Tus schen kleine splinters grijs metaal, tus schen kiezelsteentjes, veldspaat en in het zonlicht fel schitterende kristallen viel on middellijk het zwake glinsteren van den konings-steen op. Toen het meisje den glans merkte, zette ze terstond den rond- draaienden bak stil, greep er met bevende handen den kostbaren steen uit en al haar vijandigheid vergetend, riep ze Adèle die vlak bij haar stond, met opgewonden stem toe: „Och, kijk eens, kijk eens!" „Ik zie het", antwoordde de vrouw met een glimlach. „Je hebt geluk mijn kind. De eerste steen is de jouwe en het is een zeer mooie. Minstens vijf karaat." Mimi riep Langdon en Sandy naderbij, en de twee mannen snelden haastig toe. „Verduiveld!" screeuwde Sandy. „Je brengt ons geluk aan, meisje. Dat is een prachtsteen; een bevroren dauwdruppel. Vooruit, ga door met wasschen." Hij wierp een nieuwe schop grint in den bak en het meisje wilde weer beginnen te draaien. Maar juist toen ze het handvat greep, bedacht ze zich en riep naar Adèle toe: „Wilt u uw geluk niet ook eens beproe ven." j Een vurig rood trok deze onverwachte I vraag over het gelaat van de vrouw, en er verscheen een zacht licht in haar donkere oogen. Haar stem trilde een weinig, toen zy aarzelend antwoordde: „Zooals je wilt mijn kind". Het meisje duwde haar het handvat in de handen en met hooge rubberlaarzen aan stapte Adèle in het water en begon den bak in draaiende beweging te brengen. Na eenigen tijd bogen beide vrouwen nieuws gierig voorover om het resultaat van het werk te aanschouwen. „Niets!" riep Mimi op teleurgestelden toon uit, en voegde er aan toe: „U moet het nog eens probeeren. Dudley, ander grint." De bak werd opnieuw gevuld, de vrouw begon weer te draaien, en aan het einde van de bewerking lagen twee kleine dia mantjes van hoogstens een karaat op den bodem van den bak. Mimi klapte verheugd in haar handen. „U heeft Ook geluk gehad; we komen vooruit." Sandy keek Langdon veelbeteekenend aan. „We komen verder, je slaat den spij ker op den kop, meisje. Het is buitenge woon". Een oogenblik later, toen hij naast Langdon weer naar de uitgraving terug liep. fluisterde hij vroolijk: „Het ijs is eindelijk gebroken- Eer we een week verder zijn, is alles tusschen hen koek en ei, of ik ben een olifant." Zijn voorspelling werd geheel bewaar heid. Door de dagelijksche nabijheid van Adèle, terwijl ze om beurten den bak draaiden, telkens opnieuw opgewonden van blijde verwachting, en af en toe be loond door het vinden van een diamant, vergat Mimi geleidelijk aan volkomen den weerzin, dien de vrouw haar vroeger inge boezemd had. Na verloop van een week was de onder linge verhouding volkomen veranderd. Een opgewekte kameraadschappelijkheid was in de plaats gekomen van de vroegere vijan digheid. De kleine voorraad diamanten werd geleidelijk grooter, en de blijde opge wondenheid steeg ten top, toen op zekeren dag niet minder dan negen diamanten ge vonden werden, waaronder twee met een teere rose kleur, die Langdon herinnerden aan de steenen, waar hij en Pelham inder tijd in Parijs van beroofd waren gewor den. Hij vertelde dit de anderen. „Dat zijn verbazend fijne steenen. Tot nu toe zijn er alleen maar op deze plek van die kleur gevonden. Ik heb er eens een klein koffertje vol van gehad, een fortuin; de diamanten, die die schurkachtige de Faramond ons ontstal toen Mimi uitte een zwakken kreet, en de vrouw, begrijpend wat hiervan de oor zaak was, plaatste zich haastig tusschen haar witte gelaat en Langdon's verbaasde oogen. „Je bent niet erg goed, kleintje", sprak ze snel. „De zon is ook veel te heet voor je. Je moest maar een poosje in de hangmat gain liggen. Kom maar mee". „Mimi, wat...." begon Langdon haas tig. terwijl hij op haar toeliep, maar Adèle wenkte, dat hij weg moest blijven. „Het is niets, monsieur Langdon. U kunt haar gerust aan mij overlaten." ,.Met zachte hand leidde ze Mimi naar haar hut. waar het meisje zich met doods bleek gc'aat tot haar wendde. „Hoorde u wat...." begon ze met tril lende stem. „Ik weet alles van deze geschiedenis af", antwoordde Adèle. Een hopelooze blik verscheen in Mimi's oogen. „O, wat moet ik toch doen? Mijn va der. En hij weet er niets van. Als hij de waarheid vereneemt Zij hield op en maakte een gebaar van wanhoop, maar de vrouw sprak op troos- tenden toon: „Dan zal hij ]e nóg liefhebben, kind." „Meent u dat? Gelooft u dat werkelijk?" „Ik twijfel cr geen oogenblik aan. Denk eens een oogenbjik na. Het is niet de doch ter van Henri de Faramond, die hij be mint, maar jou, Mimi, die hij niet eens bij haar vollen naam kent." „Maar u's hij dien verneemt...." „Dan zul zijn liefde nog de overhand be houden. Wees daar maar niet bang voor, mijn kind. Niet jeder man is zooals je va der, en monsieur Langdon zal weten hoe hij zich te gedragen heeft." „Maar.o, wat vrees ik het oogenblik, dat hij hoort „Twijfel je aan zijn liefde?" „Neen". „Wat is er aan nog te vreezen? Wees dapper. Jouw Dudley is iemand, die weet wat trouw beteekent." „Ik dank u voor uw vriendelijke woor den, madame,' sprak Mimi, en gaf zich op dit 'oogenblik voi goed gewonnen aan de vrouw, die zij vroeger zoo had gehaat. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 7