Kaïn ZATERDAG 17 MEI 1941 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 7 Een episch-dramatisch proza-ge dicht, dat waarlijk religie use diep gang vertoont, in onze ziel grijpt en ons doet bezinnen op de eeuwi ge waarheid. Telkens weer is voor de kunstenaars van alle tyden en landen de H. Schrift een rij ke bron van inspiratie gebleken. De groot ste scheppingen der menschen op artistiek gebied hebben hieraan ham stof pntleend. Wij herinneren slechts om ons tot en kele der allervoornaamsten te bepalen aan het middeleeuwsche Jeu d'Adam", Raeme's „Athalie", Vondels's „Lucifer" en „Adam in Ballingschap;', Milton's „Pa radise Lost", Michel Angelo's „Mozes" en „Laatste Oordeel", Rembrandt's „Kruisi ging" of „Tobias", Bach's „Matthëus Pas sion". Intusschen ontleenen de>ze kunst werken hun waarde niet aan de verheven heid der Bij'belsche stof als zoodanig, doch veeleer aan de wijze waarop genoemde meesters deze stof concipieerden én in hun scheppingen tot uitdrukking brachten. Wat niet wil zeggen, dat bij de waardeering ervan louter artistieke overwegingen aan het woord komen. Heel bijzonder vraagt men juist bij dit soort werken, hoe de kuns tenaar ook als mensch staa.t tegenover zijn stof. Immers het ligt voor de hand, dat een religieus onderwerp slechts door een reli gieus ingestelde persoonlijkheid op de juis te manier kan worden benaderd en behan deld. M envergelijke maar eens een middel eeuwsche „Piëta" met de gelijknamige schildering van J. Sluyters, zboals deze op de Amsterdamsche expositie te zien was; een Madonna van Fra Angelico met die van sommige Renaissancisten of al kan men in dergelijke gevallen vaak niet eens meer van kunst spreken «-met de gestroomlijn de vrouwenfiguur die in onze tijd voor Ma donna moet doorgaan. Zonder deze reli gieuze ingesteldheid te betrekken, binnen het domein der kunst, haar eigen wetten, dient ze wel degelijk een noodzakelijke ver- eischte te worden genoemd, 'wil het reli gieuze kunstwerk juist als religieus kunst werk geslaagd heeten. Het leek ons nuttig deze dingen nog eens naar voren te brengen, omdat het oordeel in dergelijke gevallen zoo licht vertroebeld wordt. Samenvattend kun nen wij zeggen, dat' een religieus kunst werk én religieus én artistiek moet zijn: de verhevenheid van het on derwerp waarborgt de kunst niet;' maar anderzijds is ook de artistieke maatstaf geenszins de eenige norm die hier in het geding komt, wil men het werk als mensch ten volle kunnen ge nieten. Passen wij deze principen nu toe op „Kaïn", het boek van den jongen schrijver Rogier van Aerde, dan willen wij vooreerst vaststellen dat dë conceptie van de stof waarlijk grandioos mag worden genoemd- Wat in „Het Boek der Schepping" met enkele sobere trekken in nauwelijks twee hoofdstukken (IV en V) wordt verhaald, is hier door fantasie en gevoel van den schrijver uitgegroeid tot een werk van bij na driehonderd bladzijden, waarin de tra gische figuur van Kaïn psychologisch ge stalte heeft gekregen, voorgoed en onver getelijk tot ons spreekt. Op gevaar van aan de visie van den schrijver afbreuk te doen, willen wij probeeren van het boek een samenvatting tegeven, om de lezers althans eenig idee omtrent de inhoud bij te brengen. Het verhaal vangt aan met de verdrijving van Adam en Eva uit het aardsch Paradijs. De straf der verwerping wordt eenigszins verzoet door het geluk om het eerste kind dat hun wordt geschonken: Kaïn. Op zekeren dag vertelt Eva haar kleine jongen van een wonderbare tuin, 'ergens ver, achter de heuvel: een tuin waar niets dan schoonheid en vreugde is. Het kind vergeet dat niet. Het verlangen naar deze tuin, dat hem in zijn droomen omspeelt, doet, hem, nog nauwelijks een knaap, op zoek gaan ernaar. Maar hij raakt ver dwaald en wordt eerst na lange en smarte lijke nasporingen van zijn ouders terugge vonden. Had Adam tot dan toe zijn zoon de waarheid verzwegen, nu. moet hij hem wel bekennen: het paradijs is verloren, voor altijd. En ook dit vergeet de knaap niet. Naarmate hij opgroeit tot een donke re, onverschrokken reus droomt hij zich een eigen paradijs, dat hij met alle inspan ning van kracht en vernuft uit den grond iwil dwingen. Nog kent hij Gods vloek niet over de aarde: droogte, hongersnood en dorst, die vee en menschen teisteren, open baren het hem, eh 'bedreigen zijn droom: Door teleurstelling en woede gedreven, onderneemt hij voor de tweede maal een tocht naar de tuin van Eden: moeizamer en gevaarvoller nog dan zijn eerste reis. Maar Uriël, ih de gestalte van een jonge ling, wacht hem, en na een urenlange, ver bitterde tweekamp ziet Kaïn zich voor im- imer de toegang ontzegd. Verslagen, doch niet minder opstandig, keert hij tot de menschen terug, hij huwt zijn zuster Issa. Vindt Hij dan toch het paradijs in haar liefde, haar vruchtbaarheid, die hem een groot geslacht belooft, waarvoor hij een stad hoopt te bouwen? De engel van de afgrond bezint zich echter op hem. Hij zoekt Kaïn's zwakte: zijn kracht, zijn trots, die het lijden niet kunnen dulden, die bot sen tegen Gods Almacht, haar doen haten met een starre haat. Hoe geheel anders Abel, zooveel zwakker, "zooveel deemoedi ger ook, zich buigend voor God, in alles zijn goedheid erkennend. Hoe neemt hij het lij den vrijwillig op zich, door zich het liefste te ontzeggen en dit aan God ten offer te 'brengen. Maar Kaïn's duistere geest be grijpt dit niet Wanneer hij zich dan toch door Abel laat overreden Jahve een offer te brengen, doet hij dit slechts uit een ge voel van machteloosheid en eigenbaat God echter verlangt zulk een offer niet en ge biedt hem zijn trots te onderdrukken. Kaïn's woede koelt zich nu op Abel, In wie hy eèn verrader van het ,menschelyk ge slacht ziet en hij slaat hem dood. Donderend klinkt Jahve's straf van de hemel: van nu af aan zal de grond die Kaïn bebouwt, geen vruchten meer geven: zwerver en vluchteling zal hij zijn op aar de. En terwijl Eva haar zoon Abel beweent, vlucht de broedermoordenaar, de óogen brandend van een vreemde, hellichte wan hoop en op zy'n voorhoofd het vurig teeken. Vlucht hij voor het aanschijn des Heeren, met Issa en zijn eerstgeborene Henoch, naar het land Nod. Hier tracht hij te ver geten, zijn wroeging te verstikken, sluit hij zijn hart af voor Jahve door enkel op het tijdelijke bedacht te zijn. Zijn paradijs zal hij hebben. De droom van een groot ge slacht, binnen de muren van een vaste woonstee, begint vorm te krijgen. Hy sticht Henokiah, aldus genoemd naar zijn oudste zoon. De eerstgeborenen zullen er heer- schen; vrij zullen zijn nakomelingen zijn van Jahve, die him stamvader vloekte. De teekenen op de stadspoort aangebracht, bannen Hem buiten de veste, openen haar voor de engel van de afgrond, die bouwt aan haar verderf. En Kaïn, hij mpet er ge tuige van zijn hoe in Henoch's zoon, Irad, een tweede broedermoordenaar opstaat, hoe Methusaël Thorsa verkracht, hoe de weeke en godslasterlijke Lamech zijn ver- meteele zwaardzang zingt en zijn vader be spot. Is dit het paradijs? Kaïn zegt: het is de natuur, het'moet zoo zijn. Maar ofschoon er reeds vijfhonderd jaar verliepen, leeft in het bloed van zijn kinderen nog het heimwee naar Eden. Jubal zingt ervan. En wat aan Kaïn mislukte, zullen de bewoners van Henokiah met een geweldige lpgér- maoht ondernemen. Tevergeefs klinkt de waarschuwende stem van Kaïn, die weet dat hij in zijn dierbaarste bezit zal getroffen worden; zijn geslacht dat hij bemint met een hongerige liefde. Lamech, de eerzuchtige, overstemt hem, en zij trekken op. Doch dit kan Kaïn niet dulden, dan wil hij met zijn kinderen ten ondergaan. Is dit ook de wil van Jahve? (Neen. Wel vernietigt Hij het leger der reu zen, de sterksten en liefsten van Kaïn's dappere zonen, maar Kaïn zelf laat Hij het leven, om hem te doen lijden tot uitboeting van zijn zonden. Maar andermaal verwerpt Kaïn Gods genade, weerbarstig in zy'n trots. Die hem overblijven wil hij nog vu riger liefhebben, al vullen zij Henokiah met afgoderij en ontucht. Schaamteloos speelt daar Na&ma, de dochter van Silla, met die in de ban van haar schoonheid ge vangen zijn. Aan geen echter schenkt zij zich volledig» tot Is, de zoon van Jared, naar de kinderen der menschen komt om ihandel te drijven. Wegens zijn onschuld ibemirit zij het kind van God en zal niet rusten voor zij hem bezit En de zwakke Jared bezwijkt. Kaïn ziet in hun huwelyk een middel om de kinderen Gods van Jahve afvallig te maken. Maar dan bliksemt de laatste straf van den Almachtige op Kaïn neer. Jared, die zich zijn schuld be waist wordt, verdoet zich. Naama, waanzinnig van verdriet om de dood van haar min naar, sterft in een woeste orgie voor haar afgodsbeeld. En in zijn armen het lichaam van zy'n schoon kind, dat slap neerhangt en zonder leven is, ontvlucht Kaïn Heno kiah, de woestijn in, waar slechts het spoor achterblijft van zy'n stap „dat de wind reeds gaat vullen met de fijne korrels Van het zand der eeuwen". Dat wij dit verhaal niet hébben te beschouwen als een wetenschappelijke Bijbelverklaring ligt voor de hand. Hoe2eer dé auteur er ook blyk van geeft, dat hy zijn stof grondig heeft bestudeerd al zullen de exegeten hem dan ook niet in alle punten bijval len, b.v. in de explicatie van de naam Abel (p. 40) deze studie diende slechts als basis-voor de vrye schepping van zijn fantasie. Deze echter werd ge leid door een christelijke mentaliteit, welke heel bijzonder tot uiting komt in de probleemstelling van het lijden, zijn oorzaak en oplossing. Het is voor namelijk in de figuur van Kaïn zelf dat wij dit vraagstuk belichaamd zien. En wel getuigt het van een groot drama tisch vermogen, dat de schrijver, on danks alles, voor deze figuur onze sym pathie weet te winnen. Omdat wij in Kaïn onszelf erkennen," althans een deel van onszelf, dat ons vervult met vrees en medelijden. In elk van ons leeft de droom van het paradijs, het bezit aan vrede en geluk dat wij onszelf hier op aarde hébben toebe dacht. En telkens weer ali deze droom door het lijden verstoord wordt, doet zich onze hoogmoed gelden, komen wij zoo licht in opstand tegen God. Juist het aigemeen- menschelijke, op -welks plan Rogier van Aerde de held van zijn verhaal heeft ge plaatst, acht ik een groote verdienste als ook en van welk belang juist voor onze tijd! de christelijke probleemstelling van het lijden, 'hier op zulk een concrete wijze' belichaamd. Resten ons nog enkele opmerkingen over de vormgeving. Rhytmisch sluit dit proza aan bij de ro manfragmenten van G. Bruning in „Nage laten Werk" en „De Vliegende Hollander" van H. Marsman. Het is dynamisch. Even wel vertoont het een eigen karakter. Door het veelvuldig gebruik der repetitie en am plificatie, doet het herhaaldelijk denken aan de prozagedichten van den Fransohman Ch. Péquy. Het is echter minder fonkelend van stijl, ja hier en daar gebrekkig. Cliché's wisselen af met gezochtheden. Zoo b.v. „De zon, de zon! Zij scheen Schroeide En jbrandde Blakerde Het veldgewas werd geel En bruin Zwart Het water laag Lager Slib Droog" (p. 48). Een dergelijke woordkeus is wel verre van persoonlijk. Tevens vragen wy ons af, waarom hier ieder woord op een nieuwe alinea moet W9rden gezet. Vaak lijkt dit ons bij den schryver ongemotiveerd. Gezochtheden, daarentegen vinden wy in uitdrukkingen als „een spitsgeboogde gang" (p. 8), „Iedere morgen rechtte hij VERGROOTING VAN VLEESCH- RANTSOEN IN DEN ZOMER. Tevens voldoende voor reserve-vorming voor komenden winter. Naar het Rijksbureau voor de voedsel voorziening meedeelt, kan worden ver dacht, dat, behoudens onvoorziene omstan digheden, het mogelyk zal zijn, in dén loop van dezen zomer tot een verruiming van het vleeschrantsoen over te gaan. Zooals reeds is meegedeeld, is een zekere vermindering van denveestapel met het oog op de voederpositie noodzakelijk en bedraagt het percentage, waarmee de vee stapel extra moet worden gekort, twintig. Het vleesch, dat hierdoor beschikbaar komt, zal vermoedelijk niet slechts tot de vorming van een reserve voor den winter 1941 1942, maar ook, in den loop van dezen zo mer tot vergrpoting van het vleeschrant soen in staat stéllen. Intusschen is voor de vleeschvoorziening in de allernaaste toekomst, de weersgesteld heid een tegenvaller. De hoop, dat de koeien in dezen tijd genoeg voeder in het weiland zouden hebben, om voldoende in gewicht toe te nemen, is tot nu toe niet verwezen lijkt. Is men echter den tegenwoordigen moeilijken tijd door, dan kan de verwach ting, dat een verruiming van het vleesch rantsoen in den loop van den zomer moge lijk zijn, gewettigd worden geacht (Adam) zich en viel haar (de aarde) aan" p. 15). Ook met het nevenschikkend voeg woord speelt de auteur wel eens, en niet ajtyd tot verfraaing van de zin. Zelfs doet het eenigszins onbeholpen aan, wanneer wy lezen: „Dicht opeengedrongen stonden bomen en heesters en struiken, verbonden en verslingerd door lianen en klimmers en luchtwortels, als wanden, als muren, neen, als de éne wand van één gewelf' (p. 10). Er zyn trouwens- in de zinsbouw meer zwakke plekken aan te' wyzen o.a. „Dit zeide zy (Eva) tot Adam: „Ik héb een mannelijk kind verkregen door God. Hem zo Kaïn noemende, denkend aan de voor spelde ondergang van de slang door het zaad van de vrouw" (p. 18). Maar laat ons de tekortkomingen niet te breed uitmeten en daarnaast ook op het goede wijzen. Dat Rogier van Aerde niet zelden de taal met goed gevolg weet te hanteeren, moge blij ken uit de lyrische passage, waarin be schreven wordt hoe het lied van een vogel 'bij Kaïn het verlangen naar het paradijs wekt: „Hij zong met korte, gespannen pauzen. Met felle slagen ving hij aan, dan vloeiden de klanken week en welig en toch van groote, doordringende kracht. Soms waren zy vrolijk en helder, dan echter weer droef en klagend van toon. Vol was de stem van de kleine vogel en zo buig zaam, dat zij iedere snaar-beroeren kon. En zo hevig, dat het was als ging de kleine vogel zich doodzingen. Hy zong voor het kind. En Kaïn luisterde. Verrukt en ontzet. Steeds droever, wee moediger en klagender werd immers de zang. En het kind beefde zacht' bij het ho ren van een trillende roller. Soms zonk de stem weg, als was zy verloren, en het kind luisterde beangst Dan ving het lied een oud? een nieuw? opnieuw aan, droef geestig van zo zuiver vloeiende, over vloeiende droefheid, dat de zachte, helde re roepen ertussen de smart nog wilder en dieper maakten. En Kaïn luisterde. En zag de kleine vogel wegvliegen. En verdwijnen achter de heuvels. Hy neuriede. Een wijs zo droef, dat het was of zyn hart brak. Hy rilde Was het de avondwind? Eén gedachte slecht had hij: paradijs. Als een groot en heftig verlangen. Paradijs. Als een leed, een wee onnoembaar. En de paam was paradijs. Paradijs. Als een diep verdriet. Ongekend diep. Paradijs, ach paradijs! Een wondere tuin, waar wondere vogels leefden. Van prachtige vormen en heerlij ke kleuren. En een vogel als deze, klein en vaal, die zong, zong, dat een menschen- hart brak. Paradijs. Waar de rivier, de geheimzinnige rivier, levensader van het leven was. En spiegelde een tweede wereld in haar diepte. Waar wit en goud de bloemen dreven. Chrysan ten bloeiden, hy kende slechts de naam. De kleine aap zyn zotte dans uitvierde. Paradijs. Tuin van het verlangen. Tuin van het verleden. Droom tuin. Paradijs. Zeer stil was het kind Kaïn, toen moe der hem meenam. Liet eten. En te slapen legde. Kaïn daéht. Hij sprak niet Vertelde niet. Hij kon niet. Hij dacht. Kaïn droomde". Wij twijfelen er niet aan, of wie zóó weet te schrijven zal gemakkelijk zijn tekortko mingen te boven komen. En wat het on derhavige werk betreft: het moge dan ook in zijn vormgeving nog meermalen gebrek kig aandoen, om andere, bovengenoemde redenen .waardeer ik het meer dan heele stapels romans die op de Nederlandsche boekenmarkt worden geworpen. Het is een der weinige romans misschien kunnen' wy beter spreken van episch-dramatisch 'proza-gedicht dat waarlijk religieuze diepgahg vertoont, in onze ziel grijpt en ons doet bezinnen op de eeuwige waarheid. Het boek is voornaam uitgegeven, in kloeke letter en met zwart-wit teekeningen van Wladimir Bielkine. De suggestieve illustraties sluiten goed aan bij de tekst, alleen de witte 'lijntjes hadden m.i. beter weg kunnen blijven. P. C. BAYER, O. F. M. door Prof. Dr. Grettemann 12e week, 1824 Mei: Handelingen 4 32—7 53. A. Dat het leven der eerste Christenen ideaal was, blijkt wel -uit het boek der Handelingen zelf. Telkens grypt het name lijk de gelegenheid aan, om in een korte samenvatting het leven der eerste Chris tenen te beschrijven. Dit was zoo reeds hét geval in 2:4147; en nu treffen we weer zulk een samenvatting aan iy 4 3237. In een nieuwe beweging, waar alles nog vu rig is en vervuld >van den goeden geest, daar Is het leven prachtig en ideaal. Zoo was het ook hier. Ofschoon de Christenen er niet toe verplicht waren, leefden zij toch in gemeenschap van goederen. Zoo groot en sterk was de liefde. Men noemt dit wel eens het christelijke „communis me" der eerste Kerk. Men dient er echter wel bij te bedenken, dat dit alles vrijwil lig was. ""Niemand was tot dit offer vér- plicht, gelijk duidelijk uit het verhaal blijkt. Vraagt men echter, of ook onze he- dendaagsche Kerk tot zulk een ideaal in staat is, dan denke men alleen aan de dui zenden kloosters, waarin ook nu nog dit heilige en vrijwillige „communisme" wordt beoefend. Opvallend is, dat van al die menschen, die hun goederen afstonden, één man met name wordt genoemd, na melijk een zekere Barnabas. Men ont- houde dezen naam! Hij zal straks een, groote rol gaan spelen in de geschiedenis van Paulus. En dit is dan ook wel de re den, waarom hij met name hier in de Han delingen wordt genoemd. Naast al dit idealisme is er echter ook hier nu reeds een spoor van bederf. Dit is overal aan wezig. Zelfs onder de Apostelen was er een verrader. Men verwondere er zich niet over. Zoo ook hier: Ananias en zijn vrouw Safira willen wel in schyn meegaan, maar in werkelijkheid zijn ze huichelaars. Men bedenke hierbij echter wel, dat deze twee menschen zot^streng gestraft worden, niet omdat zij een gedeelte van hun bezit be hielden, maar omdat zij gelogen hadden, en het hadden doen voorkomen, alsof zij alles hadden gegeven. Tot dit offèr was men niet verplicht, maar het was groot kwaad den schijn aan te nemen alsof men dit offer gebracht had. (Zondag). Intusschen groeit het getal der Christe nen aan, en de Hooge Raad, die reeds een conflict met de Apostelen had gehad, ziet nu dat de Apostelen ongestoord hun gang gaan, en dat zij meer en meer invloed gaan krijgen. (Maandag). Zoo komt het tot een tweede conflict. Men pakt hardhandiger aan. De eerste keer stelde men zich tevreden met een «waarschuwing en bedreiging, nu gaat men geweld gebruiken. De Apostelen worderf ln de gevangenis geworpen, maar op een wonderbare wijze daaruit bevrijd. Zulk een wonderdadige bevrijding komt meer malen in de Handelingen voor. Dit'is de eerste. De Hooge Raad wil zich niet op dit won der bezinnen; men sluit in verblinding zijn oogen voor het licht van God, evenals men dit gedaan had bij de wonderen van Christus. Maar dit is niet overal zoo. Er zijn enkelen, zooals Gamaliel, de leer meester van Saulus (later Paulus), die tot nadenken worden gestemd. De Apostelen worden gestraft, ja zelfs gegeeseld. Maar hoe reageeren zy daarop? Met blijdschap en vreugde! Want nu konden ook zij iets verdragen „voor den Naam", dat is voor BEDEVAART VAN DEN L. T. B. NAAR HEILOO. Donderdag 15 Mei zyn circa veertienhon derd leden der L. T. B. naar Heiloo ge gaan om hom j aarlij ksche bedetocht te houden. Na aankomst werd er te tien uur een plechtige H. Mis opgedragen door een pater Benedictijn van de abdij van Eg- mond. Onder dit H. Misoffer werd een pre- dicatie gehouden door prof. Cleophas, gees telijk adviseur van den L. T. B., die tot tekst had gekozen: „Zalig ztjn zij, die riet gezien en toch geloofd hebben". Ons sterke geloof heeft ons naar O. L. Vr. ter Nood gevoerd. De verlangens, die Wij hebben vooral vrede en welvaart voor ons va derland hebben wij neergelegd aan de voeten van de Moeder Gods, Maria. Te half één werd er een plechtig Lof gecelebreerd, waarna er processie was. Bij het rustaltaar werd een feestpredicatie ge houden door den zeereerw. heer Henri de Greeve, die tot tekst koos: „O, mijn Mees teres, o mijn Moeder". Wij zijn hier geko men om iets Je vragen, zeide spr. Wy vra gen om licht, opdat wij in ons eigen hart, in ons eigen geweten kunnen zien. God brengt ons geen ongeluk, doch wij hebben ons zelf ongelukkig gemaakt; van God komt komt alleen goed, immers alles groeit en bloeit. Spr. wees voorts op de encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno. Daarin kunnen we licht vinden. De ram pen, die wy thans beleven, zijn een afre kening van het verleden en dit moet eerst gebeuren eer wij den allereersten steen voor een nieuwe toekomst kunnen leggen. We moeten tot ons zelf keeren, boete doen, bidden en de naastenliefde beoefenen. Slechts daaruit kan en zal vrede voort vloeien. En een bedetocht heeft geen zin, wanneer we niet met ols zelf beginnen. In de tweede plaats moeten we vragen om geduld*" en onderwerping om datgene te kunnen dragen, wat God ons te dragen geeft. En na deZe twee dingen mogen we om een verbetering van de toestand vra gen. Wanneer die verbetering zal komen, weten we niet. Thans lijken de dingen groot, als ons om ringende bergen, maar als men er later op zal terugzien, dan zal* dat alles 6lechts klein zijn. Zóó is- alles, wanneer men het ziet in het licht van de eeuwigheid. den naam en de eer van Jesus. De Aposte len schrikken niet terug voor het lijden. Een Christen, die Christus wil navolgen, moet aan het lijden kunnen denken als aan iets dat met het christelijk leven ver bonden is; ja' men moet het zoover bren gen, dat men er verheugd om kan zijn. (Dinsdag). De Kerk groeit, maar de echte wasdom komt eerst door het bloed der martelaren. De Kerkgeschiedenis blijft zich gelijk. Nooit hebben de martelaren ontbroken. De eerste geschiedenis der Kerk begint al da delijk met het verhaal van een martelaar; het is Stefanus. Maar intusschen groeit het aantal der Christenenmen lette er vooral op, dat de Handelingen ook mede deelen, dat er zelfs een aantal priesters zich aansluiten! (6 7). Het is begrijpelijk, dat daartegenover het verzet des te ster ker wordt. Stefanus is de eerste, die dit het ergst ondervindt. Hij wordt voor den Hoogen Raad gesleept en daar beschul digd. Men lette op de aanklacht: hij zou gesproken hebben: 1, tegen de H. Plaats, dat is tegen den tempel; 2. tegen de Wet en 3. daarmee ook tegen Moses. Deze drie punten vormen het schema van de verde diging, die Stefanus nu gaat houden. (Woensdag). Stefanus begint met te zeggen, dat hij deze eerbiedwaardige resten van het Jo dendom niet heeft bespot, maar hij toont tevens aan dat deze resten niet zoo eer biedwaardig en onvergankelijk zijn als de Hooge Raad dat voorstelt. Men moet na melijk de Joodsche geschiedenis nagaan en 'dan zal men zien wat er van die Wet, van Moses, en van den Tempel eigenlijk overblijft. In het eerste gedeelte toont Ste fanus dan aan (216) dat God reeds met de Aartsvaders een verbond had gesloten, vooral met Abraham. Welnu dat was in een tijd. dat er nog geen Wet. en geen tem pel bestonden! - (Donderdag). Het tweede deel laat zien dat het tijd vak van Moses een waarschuwing is. Want de groote Moses, waarop men zich be roept, Moses die den toekomstigen Mes sias had aangekondigd, dezé was door de Joden zelf niet begrepen en werd door hen tegengewerkt. Loten de Joden zich dus niet op Moses beroepen! (Vrijdag). Ten slotte de tempel. Dit gebouw was slechts van lateren datum, en werd eerst gemaakt in den tijd van Salomon. God heeft het dus ook zonder tempel kunnen stellen! En waarom zou God ook nu niet van den tempel afstand kunnen doen? (Zaterdag). Het bloed der Martelaren Is het zaad der Christenen. (Tertullianus). Zondag 18 *Mei: Hand. 4325 11 Maandag 19 Mei: Hand. 5 1225 Dinsdag 20 Mei: Hand. 5 2642 Woensdag 21 Mei: Hand. 6 115 Donderd. 22' Mei: Hand. 7 116 Vrijdag 23 Mei: Ifand. 7 17—34 Zaterdag' 24 Mei: Hand. 7 3553 Wat wilt tl w-elen onvUent de. diitübutie. Vraag: Ik fiets eiken dag van Roelof- arendsveen naar Oegstgeest (15 K.M.) Hoe kan ik nu een vergunning krijgen voor rij wielbanden, daar ze totyal versleten zijn? Ik gebruik de fiets ook voor mijn werk. Antwoord: U kunt een aanvraagfor mulier voor rijwielbanden invullen te Oegstgeest of te Roelofarendsveen. Vraag: 1. Wordt er voor zelfbakkers reeds bloem verstrekt op broodbonnen, en, zoo ja, waar is het bureau gevestigd om dit aan te vragen? 2. Op een No. van de bloemkaart wordt officieel 35 gram gegeven. Da "bloemkaart heeft 8 nummers, dit zou dus zy'n 8 maal 25 gr. is 280 gr. De leverancier geeft ech ter "250 gr. en zegt dat dit zoo behoort. Hoeveel moet er volgens u geleverd wor den? Antwoord: 1. Ja. U moet dit aanvra gen bij den heer Th. Cocx, Haagweg 192, Leiden. U ontvangt dan waarschijnlijk een oproeping om te komen. U neemt dan uw broodkaarten mee,, waarop dan gezet wordt „zelfbakker" met de handteekening van den voedselcommissaris. Daarna kunt u op de ze bonnen bloem koopen, maar alleen bij den bakker, niet bij den kruidenier. 2. 280 gram. Vroeger toen bloem ver strekt werd op de algemeene distributie kaart was dit 250 gr. Dit is echter later veranderd. Nu moet er op 8 bonnen 280 gr. worden afgeleverd* V r a a g: Ik ben in een dienst van 's mor gens 8 tot 's middags 3 uur (Zondags vry) met middagkost (warm eten). Ben ik nu verplicht, om distributiebonnen mee te ne- m(jn. Mevrouw vraagt steeds of een boter- of vetbon en aardappelbon en om de drie of vier weken een rijst-, havermout-, gort- of griesmeelbon. Ik ben maar met mijn moeder alleen thuis, dus mijn moeder kan- rie boterbonnen niet missen, ryst- haver- moutbonnen, enz. zou nog wel gaan. Antwoord: Dit zijn kwesties, die by onderlinge overeensteming moeten wor den geregeld. Maar het is duidelijk, dat u voo»- hetgeen u by uw mevrouw ge bruikt, ook bonnen behoort af te geven. Dat wil dus zeggen, dat u boter- en vetbon- nen, aardappelbonnen en ev. rijstbonnen enz indien uw mevr. u dat aan den maaltyd geeft aan haar moet geven. U moet evenwel een regeling treffen voor hetgeen u thuis bij uw moeder gebruikt. Uw werk geefster moet u bijvoorbeeld voor uw avondboterham wat boter meegeven of een boterbon voor 1 of 2 weken, wat aardap pelen voor 's Zondags enz. Dit kan nu eey- maal niet anders dan bij onderlinge rege ling.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 7