Kaïn
ZATERDAG 17 MEI 1941
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 7
Een episch-dramatisch proza-ge
dicht, dat waarlijk religie use diep
gang vertoont, in onze ziel grijpt
en ons doet bezinnen op de eeuwi
ge waarheid.
Telkens weer is voor de kunstenaars van
alle tyden en landen de H. Schrift een rij
ke bron van inspiratie gebleken. De groot
ste scheppingen der menschen op artistiek
gebied hebben hieraan ham stof pntleend.
Wij herinneren slechts om ons tot en
kele der allervoornaamsten te bepalen
aan het middeleeuwsche Jeu d'Adam",
Raeme's „Athalie", Vondels's „Lucifer"
en „Adam in Ballingschap;', Milton's „Pa
radise Lost", Michel Angelo's „Mozes" en
„Laatste Oordeel", Rembrandt's „Kruisi
ging" of „Tobias", Bach's „Matthëus Pas
sion". Intusschen ontleenen de>ze kunst
werken hun waarde niet aan de verheven
heid der Bij'belsche stof als zoodanig, doch
veeleer aan de wijze waarop genoemde
meesters deze stof concipieerden én in hun
scheppingen tot uitdrukking brachten. Wat
niet wil zeggen, dat bij de waardeering
ervan louter artistieke overwegingen aan
het woord komen. Heel bijzonder vraagt
men juist bij dit soort werken, hoe de kuns
tenaar ook als mensch staa.t tegenover zijn
stof. Immers het ligt voor de hand, dat een
religieus onderwerp slechts door een reli
gieus ingestelde persoonlijkheid op de juis
te manier kan worden benaderd en behan
deld. M envergelijke maar eens een middel
eeuwsche „Piëta" met de gelijknamige
schildering van J. Sluyters, zboals deze op
de Amsterdamsche expositie te zien was;
een Madonna van Fra Angelico met die van
sommige Renaissancisten of al kan men
in dergelijke gevallen vaak niet eens meer
van kunst spreken «-met de gestroomlijn
de vrouwenfiguur die in onze tijd voor Ma
donna moet doorgaan. Zonder deze reli
gieuze ingesteldheid te betrekken, binnen
het domein der kunst, haar eigen wetten,
dient ze wel degelijk een noodzakelijke ver-
eischte te worden genoemd, 'wil het reli
gieuze kunstwerk juist als religieus kunst
werk geslaagd heeten.
Het leek ons nuttig deze dingen nog
eens naar voren te brengen, omdat het
oordeel in dergelijke gevallen zoo licht
vertroebeld wordt. Samenvattend kun
nen wij zeggen, dat' een religieus kunst
werk én religieus én artistiek moet
zijn: de verhevenheid van het on
derwerp waarborgt de kunst niet;'
maar anderzijds is ook de artistieke
maatstaf geenszins de eenige norm die
hier in het geding komt, wil men het
werk als mensch ten volle kunnen ge
nieten.
Passen wij deze principen nu toe op
„Kaïn", het boek van den jongen schrijver
Rogier van Aerde, dan willen wij vooreerst
vaststellen dat dë conceptie van de stof
waarlijk grandioos mag worden genoemd-
Wat in „Het Boek der Schepping" met
enkele sobere trekken in nauwelijks twee
hoofdstukken (IV en V) wordt verhaald,
is hier door fantasie en gevoel van den
schrijver uitgegroeid tot een werk van bij
na driehonderd bladzijden, waarin de tra
gische figuur van Kaïn psychologisch ge
stalte heeft gekregen, voorgoed en onver
getelijk tot ons spreekt. Op gevaar van
aan de visie van den schrijver afbreuk te
doen, willen wij probeeren van het boek
een samenvatting tegeven, om de lezers
althans eenig idee omtrent de inhoud bij
te brengen.
Het verhaal vangt aan met de verdrijving
van Adam en Eva uit het aardsch Paradijs.
De straf der verwerping wordt eenigszins
verzoet door het geluk om het eerste kind
dat hun wordt geschonken: Kaïn.
Op zekeren dag vertelt Eva haar kleine
jongen van een wonderbare tuin, 'ergens
ver, achter de heuvel: een tuin waar niets
dan schoonheid en vreugde is. Het kind
vergeet dat niet. Het verlangen naar deze
tuin, dat hem in zijn droomen omspeelt,
doet, hem, nog nauwelijks een knaap, op
zoek gaan ernaar. Maar hij raakt ver
dwaald en wordt eerst na lange en smarte
lijke nasporingen van zijn ouders terugge
vonden. Had Adam tot dan toe zijn zoon
de waarheid verzwegen, nu. moet hij hem
wel bekennen: het paradijs is verloren,
voor altijd. En ook dit vergeet de knaap
niet. Naarmate hij opgroeit tot een donke
re, onverschrokken reus droomt hij zich
een eigen paradijs, dat hij met alle inspan
ning van kracht en vernuft uit den grond
iwil dwingen. Nog kent hij Gods vloek niet
over de aarde: droogte, hongersnood en
dorst, die vee en menschen teisteren, open
baren het hem, eh 'bedreigen zijn droom:
Door teleurstelling en woede gedreven,
onderneemt hij voor de tweede maal een
tocht naar de tuin van Eden: moeizamer
en gevaarvoller nog dan zijn eerste reis.
Maar Uriël, ih de gestalte van een jonge
ling, wacht hem, en na een urenlange, ver
bitterde tweekamp ziet Kaïn zich voor im-
imer de toegang ontzegd. Verslagen, doch
niet minder opstandig, keert hij tot de
menschen terug, hij huwt zijn zuster Issa.
Vindt Hij dan toch het paradijs in haar
liefde, haar vruchtbaarheid, die hem een
groot geslacht belooft, waarvoor hij een
stad hoopt te bouwen? De engel van de
afgrond bezint zich echter op hem. Hij
zoekt Kaïn's zwakte: zijn kracht, zijn trots,
die het lijden niet kunnen dulden, die bot
sen tegen Gods Almacht, haar doen haten
met een starre haat. Hoe geheel anders
Abel, zooveel zwakker, "zooveel deemoedi
ger ook, zich buigend voor God, in alles zijn
goedheid erkennend. Hoe neemt hij het lij
den vrijwillig op zich, door zich het liefste
te ontzeggen en dit aan God ten offer te
'brengen. Maar Kaïn's duistere geest be
grijpt dit niet Wanneer hij zich dan toch
door Abel laat overreden Jahve een offer
te brengen, doet hij dit slechts uit een ge
voel van machteloosheid en eigenbaat God
echter verlangt zulk een offer niet en ge
biedt hem zijn trots te onderdrukken.
Kaïn's woede koelt zich nu op Abel, In wie
hy eèn verrader van het ,menschelyk ge
slacht ziet en hij slaat hem dood.
Donderend klinkt Jahve's straf van de
hemel: van nu af aan zal de grond die
Kaïn bebouwt, geen vruchten meer geven:
zwerver en vluchteling zal hij zijn op aar
de. En terwijl Eva haar zoon Abel beweent,
vlucht de broedermoordenaar, de óogen
brandend van een vreemde, hellichte wan
hoop en op zy'n voorhoofd het vurig teeken.
Vlucht hij voor het aanschijn des Heeren,
met Issa en zijn eerstgeborene Henoch,
naar het land Nod. Hier tracht hij te ver
geten, zijn wroeging te verstikken, sluit hij
zijn hart af voor Jahve door enkel op het
tijdelijke bedacht te zijn. Zijn paradijs zal
hij hebben. De droom van een groot ge
slacht, binnen de muren van een vaste
woonstee, begint vorm te krijgen. Hy sticht
Henokiah, aldus genoemd naar zijn oudste
zoon. De eerstgeborenen zullen er heer-
schen; vrij zullen zijn nakomelingen zijn
van Jahve, die him stamvader vloekte. De
teekenen op de stadspoort aangebracht,
bannen Hem buiten de veste, openen haar
voor de engel van de afgrond, die bouwt
aan haar verderf. En Kaïn, hij mpet er ge
tuige van zijn hoe in Henoch's zoon, Irad,
een tweede broedermoordenaar opstaat,
hoe Methusaël Thorsa verkracht, hoe de
weeke en godslasterlijke Lamech zijn ver-
meteele zwaardzang zingt en zijn vader be
spot. Is dit het paradijs? Kaïn zegt: het is
de natuur, het'moet zoo zijn. Maar ofschoon
er reeds vijfhonderd jaar verliepen, leeft
in het bloed van zijn kinderen nog het
heimwee naar Eden. Jubal zingt ervan. En
wat aan Kaïn mislukte, zullen de bewoners
van Henokiah met een geweldige lpgér-
maoht ondernemen.
Tevergeefs klinkt de waarschuwende
stem van Kaïn, die weet dat hij in zijn
dierbaarste bezit zal getroffen worden; zijn
geslacht dat hij bemint met een hongerige
liefde. Lamech, de eerzuchtige, overstemt
hem, en zij trekken op. Doch dit kan Kaïn
niet dulden, dan wil hij met zijn kinderen
ten ondergaan. Is dit ook de wil van Jahve?
(Neen. Wel vernietigt Hij het leger der reu
zen, de sterksten en liefsten van Kaïn's
dappere zonen, maar Kaïn zelf laat Hij het
leven, om hem te doen lijden tot uitboeting
van zijn zonden. Maar andermaal verwerpt
Kaïn Gods genade, weerbarstig in zy'n
trots. Die hem overblijven wil hij nog vu
riger liefhebben, al vullen zij Henokiah
met afgoderij en ontucht. Schaamteloos
speelt daar Na&ma, de dochter van Silla,
met die in de ban van haar schoonheid ge
vangen zijn. Aan geen echter schenkt zij
zich volledig» tot Is, de zoon van Jared,
naar de kinderen der menschen komt om
ihandel te drijven. Wegens zijn onschuld
ibemirit zij het kind van God en zal niet
rusten voor zij hem bezit En de zwakke
Jared bezwijkt. Kaïn ziet in hun huwelyk
een middel om de kinderen Gods van Jahve
afvallig te maken. Maar dan bliksemt de
laatste straf van den Almachtige op Kaïn
neer. Jared, die zich zijn schuld be waist
wordt, verdoet zich. Naama, waanzinnig
van verdriet om de dood van haar min
naar, sterft in een woeste orgie voor haar
afgodsbeeld. En in zijn armen het lichaam
van zy'n schoon kind, dat slap neerhangt
en zonder leven is, ontvlucht Kaïn Heno
kiah, de woestijn in, waar slechts het spoor
achterblijft van zy'n stap „dat de wind
reeds gaat vullen met de fijne korrels Van
het zand der eeuwen".
Dat wij dit verhaal niet hébben te
beschouwen als een wetenschappelijke
Bijbelverklaring ligt voor de hand.
Hoe2eer dé auteur er ook blyk van
geeft, dat hy zijn stof grondig heeft
bestudeerd al zullen de exegeten
hem dan ook niet in alle punten bijval
len, b.v. in de explicatie van de naam
Abel (p. 40) deze studie diende
slechts als basis-voor de vrye schepping
van zijn fantasie. Deze echter werd ge
leid door een christelijke mentaliteit,
welke heel bijzonder tot uiting komt
in de probleemstelling van het lijden,
zijn oorzaak en oplossing. Het is voor
namelijk in de figuur van Kaïn zelf dat
wij dit vraagstuk belichaamd zien. En
wel getuigt het van een groot drama
tisch vermogen, dat de schrijver, on
danks alles, voor deze figuur onze sym
pathie weet te winnen. Omdat wij in
Kaïn onszelf erkennen," althans een
deel van onszelf, dat ons vervult met
vrees en medelijden.
In elk van ons leeft de droom van het
paradijs, het bezit aan vrede en geluk dat
wij onszelf hier op aarde hébben toebe
dacht. En telkens weer ali deze droom
door het lijden verstoord wordt, doet zich
onze hoogmoed gelden, komen wij zoo licht
in opstand tegen God. Juist het aigemeen-
menschelijke, op -welks plan Rogier van
Aerde de held van zijn verhaal heeft ge
plaatst, acht ik een groote verdienste als
ook en van welk belang juist voor onze
tijd! de christelijke probleemstelling van
het lijden, 'hier op zulk een concrete wijze'
belichaamd.
Resten ons nog enkele opmerkingen over
de vormgeving.
Rhytmisch sluit dit proza aan bij de ro
manfragmenten van G. Bruning in „Nage
laten Werk" en „De Vliegende Hollander"
van H. Marsman. Het is dynamisch. Even
wel vertoont het een eigen karakter. Door
het veelvuldig gebruik der repetitie en am
plificatie, doet het herhaaldelijk denken
aan de prozagedichten van den Fransohman
Ch. Péquy. Het is echter minder fonkelend
van stijl, ja hier en daar gebrekkig. Cliché's
wisselen af met gezochtheden. Zoo b.v. „De
zon, de zon! Zij scheen Schroeide
En jbrandde Blakerde Het veldgewas
werd geel En bruin Zwart Het
water laag Lager Slib Droog"
(p. 48). Een dergelijke woordkeus is wel
verre van persoonlijk. Tevens vragen wy
ons af, waarom hier ieder woord op een
nieuwe alinea moet W9rden gezet. Vaak lijkt
dit ons bij den schryver ongemotiveerd.
Gezochtheden, daarentegen vinden wy in
uitdrukkingen als „een spitsgeboogde
gang" (p. 8), „Iedere morgen rechtte hij
VERGROOTING VAN VLEESCH-
RANTSOEN IN DEN ZOMER.
Tevens voldoende voor reserve-vorming
voor komenden winter.
Naar het Rijksbureau voor de voedsel
voorziening meedeelt, kan worden ver
dacht, dat, behoudens onvoorziene omstan
digheden, het mogelyk zal zijn, in dén loop
van dezen zomer tot een verruiming van
het vleeschrantsoen over te gaan.
Zooals reeds is meegedeeld, is een zekere
vermindering van denveestapel met het
oog op de voederpositie noodzakelijk en
bedraagt het percentage, waarmee de vee
stapel extra moet worden gekort, twintig.
Het vleesch, dat hierdoor beschikbaar komt,
zal vermoedelijk niet slechts tot de vorming
van een reserve voor den winter 1941
1942, maar ook, in den loop van dezen zo
mer tot vergrpoting van het vleeschrant
soen in staat stéllen.
Intusschen is voor de vleeschvoorziening
in de allernaaste toekomst, de weersgesteld
heid een tegenvaller. De hoop, dat de koeien
in dezen tijd genoeg voeder in het weiland
zouden hebben, om voldoende in gewicht
toe te nemen, is tot nu toe niet verwezen
lijkt. Is men echter den tegenwoordigen
moeilijken tijd door, dan kan de verwach
ting, dat een verruiming van het vleesch
rantsoen in den loop van den zomer moge
lijk zijn, gewettigd worden geacht
(Adam) zich en viel haar (de aarde) aan"
p. 15). Ook met het nevenschikkend voeg
woord speelt de auteur wel eens, en niet
ajtyd tot verfraaing van de zin. Zelfs doet
het eenigszins onbeholpen aan, wanneer
wy lezen: „Dicht opeengedrongen stonden
bomen en heesters en struiken, verbonden
en verslingerd door lianen en klimmers en
luchtwortels, als wanden, als muren,
neen, als de éne wand van één gewelf'
(p. 10). Er zyn trouwens- in de zinsbouw
meer zwakke plekken aan te' wyzen o.a.
„Dit zeide zy (Eva) tot Adam: „Ik héb een
mannelijk kind verkregen door God. Hem
zo Kaïn noemende, denkend aan de voor
spelde ondergang van de slang door het
zaad van de vrouw" (p. 18). Maar laat ons
de tekortkomingen niet te breed uitmeten
en daarnaast ook op het goede wijzen. Dat
Rogier van Aerde niet zelden de taal met
goed gevolg weet te hanteeren, moge blij
ken uit de lyrische passage, waarin be
schreven wordt hoe het lied van een vogel
'bij Kaïn het verlangen naar het paradijs
wekt: „Hij zong met korte, gespannen
pauzen. Met felle slagen ving hij aan, dan
vloeiden de klanken week en welig en toch
van groote, doordringende kracht. Soms
waren zy vrolijk en helder, dan echter
weer droef en klagend van toon. Vol was
de stem van de kleine vogel en zo buig
zaam, dat zij iedere snaar-beroeren kon. En
zo hevig, dat het was als ging de kleine
vogel zich doodzingen.
Hy zong voor het kind.
En Kaïn luisterde.
Verrukt en ontzet. Steeds droever, wee
moediger en klagender werd immers de
zang. En het kind beefde zacht' bij het ho
ren van een trillende roller. Soms zonk de
stem weg, als was zy verloren, en het kind
luisterde beangst Dan ving het lied een
oud? een nieuw? opnieuw aan, droef
geestig van zo zuiver vloeiende, over
vloeiende droefheid, dat de zachte, helde
re roepen ertussen de smart nog wilder en
dieper maakten. En Kaïn luisterde.
En zag de kleine vogel wegvliegen.
En verdwijnen achter de heuvels.
Hy neuriede. Een wijs zo droef, dat het
was of zyn hart brak.
Hy rilde
Was het de avondwind?
Eén gedachte slecht had hij: paradijs.
Als een groot en heftig verlangen.
Paradijs.
Als een leed, een wee onnoembaar. En
de paam was paradijs.
Paradijs.
Als een diep verdriet. Ongekend diep.
Paradijs, ach paradijs!
Een wondere tuin, waar wondere vogels
leefden. Van prachtige vormen en heerlij
ke kleuren. En een vogel als deze, klein
en vaal, die zong, zong, dat een menschen-
hart brak.
Paradijs.
Waar de rivier, de geheimzinnige rivier,
levensader van het leven was. En spiegelde
een tweede wereld in haar diepte. Waar
wit en goud de bloemen dreven. Chrysan
ten bloeiden, hy kende slechts de naam.
De kleine aap zyn zotte dans uitvierde.
Paradijs.
Tuin van het verlangen. Tuin van het
verleden.
Droom tuin.
Paradijs.
Zeer stil was het kind Kaïn, toen moe
der hem meenam. Liet eten. En te slapen
legde.
Kaïn daéht.
Hij sprak niet Vertelde niet. Hij kon
niet.
Hij dacht.
Kaïn droomde".
Wij twijfelen er niet aan, of wie zóó weet
te schrijven zal gemakkelijk zijn tekortko
mingen te boven komen. En wat het on
derhavige werk betreft: het moge dan ook
in zijn vormgeving nog meermalen gebrek
kig aandoen, om andere, bovengenoemde
redenen .waardeer ik het meer dan heele
stapels romans die op de Nederlandsche
boekenmarkt worden geworpen. Het is een
der weinige romans misschien kunnen'
wy beter spreken van episch-dramatisch
'proza-gedicht dat waarlijk religieuze
diepgahg vertoont, in onze ziel grijpt en
ons doet bezinnen op de eeuwige waarheid.
Het boek is voornaam uitgegeven, in
kloeke letter en met zwart-wit teekeningen
van Wladimir Bielkine. De suggestieve
illustraties sluiten goed aan bij de tekst,
alleen de witte 'lijntjes hadden m.i. beter
weg kunnen blijven.
P. C. BAYER, O. F. M.
door Prof. Dr. Grettemann
12e week, 1824 Mei: Handelingen
4 32—7 53.
A.
Dat het leven der eerste Christenen
ideaal was, blijkt wel -uit het boek der
Handelingen zelf. Telkens grypt het name
lijk de gelegenheid aan, om in een korte
samenvatting het leven der eerste Chris
tenen te beschrijven. Dit was zoo reeds hét
geval in 2:4147; en nu treffen we weer
zulk een samenvatting aan iy 4 3237. In
een nieuwe beweging, waar alles nog vu
rig is en vervuld >van den goeden geest,
daar Is het leven prachtig en ideaal. Zoo
was het ook hier. Ofschoon de Christenen
er niet toe verplicht waren, leefden zij
toch in gemeenschap van goederen. Zoo
groot en sterk was de liefde. Men noemt
dit wel eens het christelijke „communis
me" der eerste Kerk. Men dient er echter
wel bij te bedenken, dat dit alles vrijwil
lig was. ""Niemand was tot dit offer vér-
plicht, gelijk duidelijk uit het verhaal
blijkt. Vraagt men echter, of ook onze he-
dendaagsche Kerk tot zulk een ideaal in
staat is, dan denke men alleen aan de dui
zenden kloosters, waarin ook nu nog dit
heilige en vrijwillige „communisme"
wordt beoefend. Opvallend is, dat van al
die menschen, die hun goederen afstonden,
één man met name wordt genoemd, na
melijk een zekere Barnabas. Men ont-
houde dezen naam! Hij zal straks een,
groote rol gaan spelen in de geschiedenis
van Paulus. En dit is dan ook wel de re
den, waarom hij met name hier in de Han
delingen wordt genoemd. Naast al dit
idealisme is er echter ook hier nu reeds
een spoor van bederf. Dit is overal aan
wezig. Zelfs onder de Apostelen was er
een verrader. Men verwondere er zich niet
over. Zoo ook hier: Ananias en zijn vrouw
Safira willen wel in schyn meegaan, maar
in werkelijkheid zijn ze huichelaars. Men
bedenke hierbij echter wel, dat deze twee
menschen zot^streng gestraft worden, niet
omdat zij een gedeelte van hun bezit be
hielden, maar omdat zij gelogen hadden,
en het hadden doen voorkomen, alsof zij
alles hadden gegeven. Tot dit offèr was
men niet verplicht, maar het was groot
kwaad den schijn aan te nemen alsof men
dit offer gebracht had. (Zondag).
Intusschen groeit het getal der Christe
nen aan, en de Hooge Raad, die reeds een
conflict met de Apostelen had gehad, ziet
nu dat de Apostelen ongestoord hun gang
gaan, en dat zij meer en meer invloed
gaan krijgen. (Maandag).
Zoo komt het tot een tweede conflict.
Men pakt hardhandiger aan. De eerste
keer stelde men zich tevreden met een
«waarschuwing en bedreiging, nu gaat men
geweld gebruiken. De Apostelen worderf
ln de gevangenis geworpen, maar op een
wonderbare wijze daaruit bevrijd. Zulk
een wonderdadige bevrijding komt meer
malen in de Handelingen voor. Dit'is de
eerste.
De Hooge Raad wil zich niet op dit won
der bezinnen; men sluit in verblinding
zijn oogen voor het licht van God, evenals
men dit gedaan had bij de wonderen van
Christus. Maar dit is niet overal zoo. Er
zijn enkelen, zooals Gamaliel, de leer
meester van Saulus (later Paulus), die tot
nadenken worden gestemd. De Apostelen
worden gestraft, ja zelfs gegeeseld. Maar
hoe reageeren zy daarop? Met blijdschap
en vreugde! Want nu konden ook zij iets
verdragen „voor den Naam", dat is voor
BEDEVAART VAN DEN L. T. B. NAAR
HEILOO.
Donderdag 15 Mei zyn circa veertienhon
derd leden der L. T. B. naar Heiloo ge
gaan om hom j aarlij ksche bedetocht te
houden. Na aankomst werd er te tien uur
een plechtige H. Mis opgedragen door een
pater Benedictijn van de abdij van Eg-
mond. Onder dit H. Misoffer werd een pre-
dicatie gehouden door prof. Cleophas, gees
telijk adviseur van den L. T. B., die tot
tekst had gekozen: „Zalig ztjn zij, die riet
gezien en toch geloofd hebben". Ons sterke
geloof heeft ons naar O. L. Vr. ter Nood
gevoerd. De verlangens, die Wij hebben
vooral vrede en welvaart voor ons va
derland hebben wij neergelegd aan de
voeten van de Moeder Gods, Maria.
Te half één werd er een plechtig Lof
gecelebreerd, waarna er processie was. Bij
het rustaltaar werd een feestpredicatie ge
houden door den zeereerw. heer Henri de
Greeve, die tot tekst koos: „O, mijn Mees
teres, o mijn Moeder". Wij zijn hier geko
men om iets Je vragen, zeide spr. Wy vra
gen om licht, opdat wij in ons eigen hart,
in ons eigen geweten kunnen zien. God
brengt ons geen ongeluk, doch wij hebben
ons zelf ongelukkig gemaakt; van God
komt komt alleen goed, immers alles groeit
en bloeit.
Spr. wees voorts op de encyclieken
Rerum Novarum en Quadragesimo Anno.
Daarin kunnen we licht vinden. De ram
pen, die wy thans beleven, zijn een afre
kening van het verleden en dit moet eerst
gebeuren eer wij den allereersten steen
voor een nieuwe toekomst kunnen leggen.
We moeten tot ons zelf keeren, boete doen,
bidden en de naastenliefde beoefenen.
Slechts daaruit kan en zal vrede voort
vloeien. En een bedetocht heeft geen zin,
wanneer we niet met ols zelf beginnen.
In de tweede plaats moeten we vragen
om geduld*" en onderwerping om datgene
te kunnen dragen, wat God ons te dragen
geeft. En na deZe twee dingen mogen we
om een verbetering van de toestand vra
gen. Wanneer die verbetering zal komen,
weten we niet.
Thans lijken de dingen groot, als ons om
ringende bergen, maar als men er later op
zal terugzien, dan zal* dat alles 6lechts
klein zijn. Zóó is- alles, wanneer men het
ziet in het licht van de eeuwigheid.
den naam en de eer van Jesus. De Aposte
len schrikken niet terug voor het lijden.
Een Christen, die Christus wil navolgen,
moet aan het lijden kunnen denken als
aan iets dat met het christelijk leven ver
bonden is; ja' men moet het zoover bren
gen, dat men er verheugd om kan zijn.
(Dinsdag).
De Kerk groeit, maar de echte wasdom
komt eerst door het bloed der martelaren.
De Kerkgeschiedenis blijft zich gelijk.
Nooit hebben de martelaren ontbroken. De
eerste geschiedenis der Kerk begint al da
delijk met het verhaal van een martelaar;
het is Stefanus. Maar intusschen groeit
het aantal der Christenenmen lette er
vooral op, dat de Handelingen ook mede
deelen, dat er zelfs een aantal priesters
zich aansluiten! (6 7). Het is begrijpelijk,
dat daartegenover het verzet des te ster
ker wordt. Stefanus is de eerste, die dit
het ergst ondervindt. Hij wordt voor den
Hoogen Raad gesleept en daar beschul
digd. Men lette op de aanklacht: hij zou
gesproken hebben: 1, tegen de H. Plaats,
dat is tegen den tempel; 2. tegen de Wet
en 3. daarmee ook tegen Moses. Deze drie
punten vormen het schema van de verde
diging, die Stefanus nu gaat houden.
(Woensdag).
Stefanus begint met te zeggen, dat hij
deze eerbiedwaardige resten van het Jo
dendom niet heeft bespot, maar hij toont
tevens aan dat deze resten niet zoo eer
biedwaardig en onvergankelijk zijn als de
Hooge Raad dat voorstelt. Men moet na
melijk de Joodsche geschiedenis nagaan
en 'dan zal men zien wat er van die Wet,
van Moses, en van den Tempel eigenlijk
overblijft. In het eerste gedeelte toont Ste
fanus dan aan (216) dat God reeds met
de Aartsvaders een verbond had gesloten,
vooral met Abraham. Welnu dat was in
een tijd. dat er nog geen Wet. en geen tem
pel bestonden! - (Donderdag).
Het tweede deel laat zien dat het tijd
vak van Moses een waarschuwing is. Want
de groote Moses, waarop men zich be
roept, Moses die den toekomstigen Mes
sias had aangekondigd, dezé was door de
Joden zelf niet begrepen en werd door hen
tegengewerkt. Loten de Joden zich dus
niet op Moses beroepen! (Vrijdag).
Ten slotte de tempel. Dit gebouw was
slechts van lateren datum, en werd eerst
gemaakt in den tijd van Salomon. God
heeft het dus ook zonder tempel kunnen
stellen! En waarom zou God ook nu niet
van den tempel afstand kunnen doen?
(Zaterdag).
Het bloed der Martelaren
Is het zaad der Christenen.
(Tertullianus).
Zondag 18 *Mei: Hand. 4325 11
Maandag 19 Mei: Hand. 5 1225
Dinsdag 20 Mei: Hand. 5 2642
Woensdag 21 Mei: Hand. 6 115
Donderd. 22' Mei: Hand. 7 116
Vrijdag 23 Mei: Ifand. 7 17—34
Zaterdag' 24 Mei: Hand. 7 3553
Wat wilt tl w-elen onvUent
de. diitübutie.
Vraag: Ik fiets eiken dag van Roelof-
arendsveen naar Oegstgeest (15 K.M.) Hoe
kan ik nu een vergunning krijgen voor rij
wielbanden, daar ze totyal versleten
zijn? Ik gebruik de fiets ook voor mijn
werk.
Antwoord: U kunt een aanvraagfor
mulier voor rijwielbanden invullen te
Oegstgeest of te Roelofarendsveen.
Vraag: 1. Wordt er voor zelfbakkers
reeds bloem verstrekt op broodbonnen, en,
zoo ja, waar is het bureau gevestigd om
dit aan te vragen?
2. Op een No. van de bloemkaart wordt
officieel 35 gram gegeven. Da "bloemkaart
heeft 8 nummers, dit zou dus zy'n 8 maal
25 gr. is 280 gr. De leverancier geeft ech
ter "250 gr. en zegt dat dit zoo behoort.
Hoeveel moet er volgens u geleverd wor
den?
Antwoord: 1. Ja. U moet dit aanvra
gen bij den heer Th. Cocx, Haagweg 192,
Leiden. U ontvangt dan waarschijnlijk een
oproeping om te komen. U neemt dan uw
broodkaarten mee,, waarop dan gezet wordt
„zelfbakker" met de handteekening van den
voedselcommissaris. Daarna kunt u op de
ze bonnen bloem koopen, maar alleen bij
den bakker, niet bij den kruidenier.
2. 280 gram. Vroeger toen bloem ver
strekt werd op de algemeene distributie
kaart was dit 250 gr. Dit is echter later
veranderd. Nu moet er op 8 bonnen 280 gr.
worden afgeleverd*
V r a a g: Ik ben in een dienst van 's mor
gens 8 tot 's middags 3 uur (Zondags vry)
met middagkost (warm eten). Ben ik nu
verplicht, om distributiebonnen mee te ne-
m(jn. Mevrouw vraagt steeds of een boter-
of vetbon en aardappelbon en om de drie
of vier weken een rijst-, havermout-, gort-
of griesmeelbon. Ik ben maar met mijn
moeder alleen thuis, dus mijn moeder kan-
rie boterbonnen niet missen, ryst- haver-
moutbonnen, enz. zou nog wel gaan.
Antwoord: Dit zijn kwesties, die by
onderlinge overeensteming moeten wor
den geregeld. Maar het is duidelijk, dat
u voo»- hetgeen u by uw mevrouw ge
bruikt, ook bonnen behoort af te geven.
Dat wil dus zeggen, dat u boter- en vetbon-
nen, aardappelbonnen en ev. rijstbonnen enz
indien uw mevr. u dat aan den maaltyd
geeft aan haar moet geven. U moet
evenwel een regeling treffen voor hetgeen
u thuis bij uw moeder gebruikt. Uw werk
geefster moet u bijvoorbeeld voor uw
avondboterham wat boter meegeven of een
boterbon voor 1 of 2 weken, wat aardap
pelen voor 's Zondags enz. Dit kan nu eey-
maal niet anders dan bij onderlinge rege
ling.